• No results found

Gemeenschappelijke landbouwbeleid Raadsverordening 26/

Mededinging en duurzaamheid

12.3 Gemeenschappelijke landbouwbeleid Raadsverordening 26/

Voor de land- en tuinbouw geldt een sectorale, generieke vrijstelling van artikel 101 (voorheen 85) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Van Gerven et al. 1997: 34n). Raadsverordening 26/62 stelt de productie en handel in landbouwproducten van artikel 101(1) vrij, althans in zoverre de vrijstelling nodig is om de doeleinden vermeld in artikel 39 met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid te realiseren. Nationale landbouworga- nisaties, waaronder coöperaties, mogen de productie en verkoop van agrari- sche producten regelen - behalve de prijs - alsmede de verwerking van deze producten en het gebruik van gemeenschappelijke installaties. Exclusieve rela- ties mogen niet gebruikt worden ten voordele van andere partijen in de kolom (Bloemenveiling Aalsmeer; Van Gerven et al., 1997: 38). Exclusieve relaties tus- sen boer en coöperaties zijn toegestaan, tenzij zij de concurrentie te zeer aan-

156

tasten. Voorwaarden welke uittreding uit een coöperatie in feite beletten, zijn niet toegestaan (Dijkstra et al. vs. Frico Domo et al.; Oude Luttikhuis et al. vs. Coberco; Campina; Van Gerven et al. 1997: 40-41). Deze voorwaarden schaden niet alleen de concurrentie, maar ook de doelstellingen van het gemeenschap- pelijk landbouwbeleid, aangezien boeren ervan weerhouden worden naar een coöperatie over te stappen die een hogere prijs betaalt. Merk op dat de vrijstel- ling niet artikel 102 (voorheen 86) betreft. Misbruik door grote coöperaties is niet toegestaan.

Voor Groenten en Fruit bestaat een Gemeenschappelijke Marktordening (GMO). De GMO voor Groenten en Fruit stimuleert tuinders om zich te organise- ren in (erkende) telersverenigingen. De nationale uitvoerder van de GMO-regeling stelt eisen aan de minimumomvang van de telersverenigingen.1

De verenigingen moeten operationele plannen opstellen gericht op versterking van het concur- rentievermogen en bevordering van de duurzaamheid. De plannen dienen te passen in de nationale strategie die elke lidstaat op basis van de Europese GMO opstelt. De operationele plannen komen in aanmerking voor subsidiëring door de Europese Commissie.

De GMO bevordert duurzaamheid door een ondergrens aan te geven voor het milieubeleid dat de telersverenigingen voeren.2 De milieuacties moeten

verder gaan dan de wettelijke eisen. Het duurzaamheidsbeleid in de GMO richt zich op het milieu (planet) en niet op de aspecten people en profit. Nederlandse telersverenigingen steken 40% van de middelen in milieu-acties (Bunte et al., 2011).

12.4 Duurzaamheidsbureau

Beleidsregels kunnen de rechtsonzekerheid wel verkleinen, maar zij kunnen deze niet wegnemen voor zover zij het gevolg ervan is dat de betekenis van mededin- gingsrechtelijke regels in het concrete geval pas tegen de achtergrond van economische analyse kan worden vastgesteld. Hiermee is voor ondernemingen die initiatieven willen ontplooien een bestuurslast gegeven om erachter te komen welke regels op hen van toepassing zijn.

1In Nederland 10 leden en 25 mln. euro.

2 De doelstellingen dienen minimaal op twee milieudoelen betrekking te hebben of minimaal 10% van

157 Bijzondere aandacht verdient het voorbeeld van het Belgische coachings-

beleid. In goed Nederlands zouden wij spreken van 'compliance assistance'. De overheid (NMa of ministerie) zou kunnen overwegen actief mee te denken met serieuze duurzaamheidsinitiatieven en bijvoorbeeld aan te bieden een deel van de werklast achter de bewijslast over te nemen door de economische ana- lyse uit te voeren ten behoeve van het vaststellen van het mededingingsrechte- lijke kader en een relevantie-analyse1 van de beoogde maatregelen ten behoeve

van de mededingingsrechtelijke bewijsvoering. Daartoe zou een afzonderlijk bu- reau in het leven kunnen worden geroepen.

De vraag is bij welke overheid een dergelijk bureau het best zou kunnen worden ondergebracht. De twee belangrijkste opties die zich aandienen zijn de NMa en het ministerie van EL&I. Voor de NMa pleit dat zij de meeste mede- dingingsrechtelijke deskundigheid in huis heeft. Zoals zij heeft aangegeven in de garnalenzaak, is de NMa in sommige gevallen ook daadwerkelijk bereid verder te gaan dan alleen een informele beoordeling van een kant en klaar plan. Tegen onderbrenging bij de NMa pleit dat de NMa als toezichthouder de taak heeft achterdochtig te zijn ten aanzien van duurzaamheidsinitiatieven die de mededin- ging kunnen beperken. Het zou de uitoefening van haar toezichthoudende taak kunnen belemmeren wanneer zij zich al aan een concreet project heeft gecom- mitteerd. Voor EL&I pleit dat de NMa de handen geheel vrij houdt voor beoorde- ling wanneer zij niet betrokken is bij de vorming en implementatie van plannen. Daar komt bij dat de beoordeling van wat goed is uit een oogpunt van duur- zaamheid en welke afspraken daartoe noodzakelijk zijn, wellicht andere dan economische deskundigheden vergt.

De uiteindelijke mededingingsrechtelijke beoordeling blijft ingevolgde de wet in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de betrokken bedrijven. De NMa kan hen daarin eventueel tegemoet komen door middel van een informele ziens- wijze. Het laatste woord is aan de rechter - al dan niet in het kader van een handhavingsbeslissing van de mededingingsautoriteit.

1 Aan een dergelijk bureau zou de beoordelingsvrijheid kunnen worden gegund vast te stellen wat,

mede gelet op het voorzorgsbeginsel, uit duurzaamheidsoogpunt noodzakelijk kan worden geacht. Op deze wijze komt de marge ten goede van het duurzaamheidsinitiatief, maar blijft zij in handen van de overheid. Hierdoor behoeft er geen vrees te bestaan voor oneigenlijk gebruik.

158

12.5 Wetgeving

De mededingingsrechtelijke kaders stellen grenzen aan zelfregulering. Mededin- gingsrechtelijke auteurs wijzen steeds naar de overheid als verantwoordelijke voor de behartiging van het algemeen belang. De overheidswetgever is niet gebonden aan de grenzen die het mededingingsrecht stelt. Paradoxaal genoeg leidt de nadruk die het mededingingsrecht legt op de markt ertoe dat die markt voor haar bijdrage aan een verduurzaming van de samenleving de steun nodig heeft van de publieke sector door een wettelijke inbedding wanneer politiek en private partijen het er in concreet geval over eens zijn, dat maatregelen wense- lijk zijn die verder gaan dan ondernemingen overeen mogen komen, zoals door- berekeningen van prijzen of beperking van productie.

In haar jaarverslag over 2009 geeft de NMa aan dat voor haar een duidelijke politieke uitspraak zeer behulpzaam is bij het oordeel dat een mededingingsbe- perking in het algemeen belang nodig wordt geacht. Wetgeving is niet de enige vorm waarin politiek zich kan uitspreken, maar wel een ondubbelzinnige.

Bemoeienis van de wetgever kan twee vormen aannemen. Op ad hoc basis kunnen op aangeven van zelfreguleringspartners maatregelen worden getroffen die ondernemingen zelf niet mogen afspreken - zoals doorberekening van een verwijderingsbijdrage aan de consument. Meer structureel kan een wettelijke basis in het leven worden geroepen om duurzaamheidsafspraken algemeen ver- bindend te verklaren. Op deze wijze kan het risico van free-riding worden tegen- gegaan of kan aan afspraken een sector-brede basis worden gegeven waar ondernemingen die zelf niet mogen afspreken (KKM-voorbeeld).

Die overheid zal in de regel niet een product- of bedrijfschap kunnen zijn omdat deze door de wijze van samenstelling van hun besturen behalve als over- heid ook zijn aan te merken als verenigingen van ondernemingen waarop het mededingingsrecht van toepassing is.

159

Balans

13

13.1 Onderzoeksvragen