• No results found

Wie aan Ilja Leonard Pfeijffer denkt, denkt niet in de eerste plaats aan God. Godsdienstig kun je zijn werk tot nu toe niet noemen. De naam van de Heer komt wel regelmatig voor, maar dan toch vooral in de zin van godvermehoeremejaartouwenteringverdomme en de hopelijk ooit klas- sieke verwensing ‘Neem toch een moeilijke godsdienst en leef naar de letter’ uit Het grote baggerboek.

Een heel enkele keer vlamt desalniettemin ook in het vroege werk een kortstondig verlangen naar God op, zoals in het gedicht dromende

druilknol dat de eenzame dichter beschrijft, alleen achter zijn tv op

kerstavond:

ik braak

de moeder aller elegieën krampachtig als ik spreek tegen god over de grote witte telefoon ik zeg kwalijk kwalijk kwalijk zal men mij het nemen

soutane

Ook in het wonderlijke bundeltje Doka uit 2008 is een paar keer sprake van God. Bijvoorbeeld:

als god bestaat moeten we hem zoeken om hem een beetje te plagen

Over het algemeen is Pfeijffers wereld een wereld die heel vanzelfspre- kend bestaat zonder God. Er is geen worsteling met Hem, de schrijver zet zich niet tegen religie in enige vorm af: er is eenvoudigweg geen ho- gere macht. Je zou je bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat in boeken die gaan over de manier waarop mensen het leven vorm geven met ver- halen, zoals Het ware leven, minstens een karakter bevatten die bijvoor-

beeld priester is, al is het maar om er de spot mee te drijven. Als een schrijver van een vroegere generatie geschreven zou hebben over deze problematiek, zou daar vast een man Gods in hebben gefigureerd. Maar tussen de hoogleraren en dichters is nergens zelfs maar een glimp van een soutane te bekennen.

God is zo dood dat niemand meer om Hem treurt. In zijn plaats komt op verschillende plaatsen in het werk de ‘filosofie’, met name wat lichte, en zeker seculiere, versies van het boeddhisme en de filosofie die bij de aikido-sport hoort. Pfeijffer heeft jarenlang aikido beoefend; zijn dichtbundeltje Doka is daar een verwerking van. (Doka is, als ik goed geïnformeerd ben, een ‘lied van de weg’, uit de aikido-filosofie.)

geliefde

Alleen in de laatste roman, in Peachez, duikt ineens toch een seculiere vorm van godsdienst op. De hoogleraar-hoofdpersoon in dat boek is namelijk specialist in de kerkvader Tertullianus en organiseert een con- gres over hem onder de titel ‘Credo quia absurdum’ (‘ik geloof het omdat het absurd is’). Die titel, en eigenlijk het hele geloof, wordt in het boek geherinterpreteerd als een metafoor voor de menselijke, en li- chamelijke liefde. De hoogleraar beschouwt zijn masturbatie bijvoor- beeld als een vorm van gebed. Dat thema is bekend uit het werk van Ge- rard Reve, maar bij Pfeijffer komt er helemaal geen God meer bij kijken: de masturbatie is simpelweg een seculier gebed, de liefde is evengoed een projectie als het geloof, zonder dat het geloof daarmee nog nodig is.

De geliefde van de hoogleraar bestaat natuurlijk ook nog eens niet echt. Pfeijffer legde dit een jaar voor het verschijnen van Peachez al uit in Brieven uit Genua:

Daarmee wordt zij, hoe fictief zij ook is, net zo reëel voor hem als Mira voor Rupert en als Dolores van de elegieën, die beiden evenmin bestaan, behalve dat zij des te heviger bestaan omdat iemand in hen gelooft. Daarmee wordt ze net zozeer liefgehad als de Heilige Maagd, de Moeder van God, de Onbe- vlekte Koningin der Hemelen. Regina coeli, laetare. Omdat hij die de eer had door u gedragen te worden, opstond. Je weet nooit in hoeverre het fictie is. Of beter gezegd: dat weet je wel. Het is altijd fictie. Maar het enige wat telt is dat je erin gelooft en volslagen overtuigd handelt naar je geloof. Liefde is,

zoals het geloof, een keuze om zich te bevrijden van terechte twijfels. En dat maakt geloof romantisch, en romantiek een geloof.

nabijheid

Interessant is overigens dat in Peachez naast Sarah Peachez nóg een vrouw voorkomt die je kunt googelen: de Genuese geleerde Sandra Isetta, die in de afgelopen jaren (in het echt, in het boek wordt daar niets over gezegd) onder andere Tertullianus’ boek De cultu feminarum heeft uitgegeven, waarin wordt uiteengezet waarom christelijke vrou- wen zich zedig moeten kleden – een pikant detail in een boek over de religieuze aanbidding van een pornoster. (Nog een detail: Isetta is de moeder van Pfeijffers geliefde Stella.)

Isetta speelt in Peachez een klein, maar betekenisvol rolletje. Vlak voor de hoogleraar het vliegtuig neemt om zijn vriendin te ontmoeten, steekt hij, ineens gekleed in jeans en een hawaïshirt, in plaats van een geleerde lezing een liefdesverklaring voor zijn ‘fotomodel’ af. Hij zegt: ‘Zoals in de liefde van de mens voor God Zijn nabijheid niet wordt af- gesmeekt maar wordt veroorzaakt door de kracht van het gebed, zo is het in de liefde van de mens tot mens het verlangen naar nabijheid dat nabijheid doet ervaren.’

Na die toespraak lachen de collega’s hem hartelijk uit. Alleen Isetta niet:

[Zij] stond op van haar stoel op de eerste rij en ving mij op. ‘Ga nu maar’, fluisterde ze in mijn oor. ‘Het is goed zo.’