dominees, een kongsi. Enfin, als je daarop doorgaat, kom je in 't schuitje van m'n
dooie moeder... Allemachtig, stel je voor, dat de douarière nog leefde, en oom
Richard,... maar m'n vader zou ik nog wel eens willen zien: zo, ouwe heer, hier ziet
u nou Willum Vissur, de grootste schoft op gods aardbodem, en die heb jíj nou... Nu
maar van de stoep af. Verduiveld, als ik eens naar binnen ging en op een bank ging
zitten, bijvoorbeeld naast een van die jongens van Holleman, en m'n vinger op, dat
ik 't wel weet: s = vt, meneer! Nog altijd! Concierge er bijgehaald, de directeur. Och,
een grapje, meneer Fierstra, een dwaze inval! A propos van die tochtende ramen bij
u thuis: dat komt in orde, hoor, en op míjn kosten! Juist, meneer Visser, juist! Duur
grapje. Enfin, dat zou weer goedgemaakt worden met de winst op 't huis van Wachter,
dubbel en dwars, 't Nadeel is, dat ik nu misschien een huurder krijg, die chicanes
maakt. Nog niet zo gek om je huizen aan vrienden te verhuren... Zei freule Harinxma
niet tegen van der Zee, dat 't bij d'r op zolder lekt? Laten lekken. Lekker laten lekken.
L
.
L.
L. Kaartjes laten drukken met zulke initialen en bij voorkomende gelegenheden
aan m'n huurders rondsturen, R.B.K. Ramen blijven kapot. G.z.R. Goot zelf repareren.
Kogeltje net niet niet net net... Werfstraat. Hier in? Er komt iemand acher me. Tak
tak. Hakken. Achter me. Dichter. Nee, ik loop door. Achter, naast me. Daar, helemaal
links... voorbij 't been van m'n oogkas... schuift... langzaam... vooruit... nee, 't is niets.
Kijk voor je uit, want de man kent je toch! Goed geschoren nu, zware stap, handen
in z'n zakken. In welke zak zit de brief van Marie...? Verdomme, wetboek vergeten
op te slaan! Na drieën maar. Marie uit om drie uur, zorgen dat ik er dan ben, dan
moet er wat gedaan worden,... wat gedaan worden... Tien hemden... Brief openmaken
om te kijken of ze me niet beduvelt? 'k Zou een nieuwe envelop moeten hebben en
langs een boekwinkel kom ik niet... Tien hemden... Hoe ver heen zou die slager zijn?
Opgehangen? Afgesneden?
Bocht van de Werfgracht. Die man is ineens weg, o nee, daar staat hij met een schipper
te praten aan de kant. Weer voorbij 'm. Dan hij weer. Dan ik weer. Dan hij weer. De
man die van de schorsing wist. God, als 't eens waar was, als ze hem eens gevangen
genomen hadden, als hij zich eens van kant... Niet meer aan denken! Nou was 't voor
't laatst, verstaan? Dan ik weer. Dan hij weer. Vreemd, die spiegels bij Hendrik.
Melkzaak. Blauwe hemel in 't koper weerspiegeld. Lente en herfst. Oók niet alles,
een gekke vrouw te hebben. Tak tak tak: die klant van Hendrik haalt me weer in.
Oppassen, dat ik Marie nooit té veel pest. Waarom ooit getrouwd? Benjamins heeft
't beter, of zou hij 't houen met die ouwe juffrouw Ketelaar van 'm? Bah... Zorgen
dat ik om drie uur thuis ben... Zware laarzen, die pummel; kon me best groeten...
Figuur dat hij vanmorgen sloeg, niet meer de minste kans bij die juffrouw uit
Amsterdam, maar hij wil geen kans hebben, dat is 't juist, echte
schooljongensmentaliteit, Benjamins... Die rooie nek had Hendrik wel uit kunnen
scheren... Onwerkelijk: smachten op 'n afstand, en toch heb ik altijd 't gevoel of hij
't niet meent... Staat nu stil voor die werkplaats, krullen, schaafbank, half op straat,
zeg lui nou heb ik de vrouw er aardig tussen gehad jullie weet dat ze honkvast
genoemd mag worden maar zo nu en dan heeft ze van die kuren bevliegingen beter
en moet ze er met alle geweld uit zo ook van de zomer tak tak: haalt me weer in
-wel een paar weken aan m'n hoofd gezeurd om werk te maken van een pension - tak
tak, maar ook: tek tek, iemand anders er bij, zal ik harder gaan lopen? - ergens op
de Veluwe of in Limburg en omdat ze maar niet - tek tek: andere kerel, hoogst
onaangenaam die mensen achter je, schepen, exportslagerijen, een witte wolkrug,
tak tek tek tak tek tak, de boer links, rechts de ander, aan weerskanten van me, hoogst
onaangenaam, want zo zou ik opgebracht kunnen worden, tek tek, gaat u maar mee,
meneer Visser, neemt u maar afscheid van uw vrouw, meneer Visser, rechts, laat me
loeren, nee, geen uniform, langzaam schommelt 't voorbij m'n jukbeen, z'n neus 't
eerst, als winnend paard op de wedrennen, maar dat is geen paardenneus, dat is een
grote, kromme...
‘Hee, hallo, Visser!’
‘Hallo, Cohennn.’
Goed volk. Maar altijd laten voelen dat 't een leip is. Klamme
hand. Een beetje ongeschoren. En omdat ze maar niet ophield met zeuren wat kon
ik toen anders...
‘Hoe gaat 't sinds donderdag? Op de wandel?’
‘Zoals meneer ziet. 'k Moet even naar 't postkantoor.’ Hoe raak ik 'm kwijt. Vragen
over die schorsing!
‘'k Loop zover met je mee.’
Niet te veel zeggen. Tek tek nu naast me. Tallien auf hohen Kothurnen. Ja wat
kon ik toen anders doen dan een advertentie plaatsen in de Gelderse Vallei Bode.
Dat is 't eerste geestige...
‘Zeg Visser, ik weet 'n goeie, moet je horen!’
‘Vertel maar op.’
Handelsreizigers. Of 't 100-moppenboekje. En gebarentaal of ie je bestelen wil.
‘D'r zat een vent in de trein die stotterde, hè.’
Verduiveld!... Nee, niemand heeft me hier ooit horen stotteren: geen toespeling.
Durft ie ook niet.
‘Met andere lui, die 'm nogal uit de hoogte behandelden om z'n spraakgebrek.
Toen dan de trein door 'n mooie streek reed, met bergen en watervallen en zo, ging
die man opstaan, en zei ineens hardop: ‘Impoposant!...’
‘O, ik snap 'm al.’
Gras voor de voeten. Natuurschoon. Lijkt Marie wel.
‘En wat denk je, dat een van die andere mensen zei? Dat moet een verschrikkelijk
gevoel zijn, meneer! Ha, ha, ha, ha?’
Niet lachen. Kot-urnen. Mondhoeken naar beneden. Ontzaglijk flauw.
‘Ik kende 'm.’
Zand, nat zand. Een klein kind, dat met z'n billetjes op 't strand zit en met
stervormige zandvormpjes speelt. Verre blauwe hemel. Gek. Weg is 't weer. Tallien,
verberg je teleurstelling. Zeg wat vleierigs. Vooruit, spreek!
‘Vanmiddag zien we je, hè? Ik moet overigens vroeg weg, kwart voor zeven
uiterlijk.’
‘Druk in de zaak?’
‘O ja, ook, - maar vanavond is er repetitie, van 't nieuwe stuk.’
‘Speelt mevrouw Wachter weer de hoofdrol?’
O, mevrouw, bent u werkelijk nooit nerveus? O nee, meneer Visser, ik voel me
gedragen door m'n talent!! God, god, god...
‘Nátuurlijk. Jammer dat Wachter zelf gehandicapt is met die arm.’
Ja, jammer. Havenplein. Rechtsom dadelijk. Nu vragen, voor de hoek nog. Stem
gewoon, niet met m'n ogen draaien. Zo...
‘Zeg, weet jij soms ook, of ze nu eindelijk de commissaris er uit gewipt hebben?’
Waarom niet: geschorst? Ik wil meer dan me toekomt...
‘God man, dat beweren ze iedere week. Waarom nu? Heeft ie er weer eentje op
de Schapendijk aangerand?’
In document
Simon Vestdijk, Verzamelde romans. Deel 2. Meneer Visser's hellevaart · dbnl
(pagina 113-116)