• No results found

Gegevensuitwisseling in het sociale domein

Hoofdstuk I Inleiding

Hoofdstuk 5 Gegevensuitwisseling met en zonder toestemming

5.5 Gegevensuitwisseling in het sociale domein

De verantwoordelijkheden in het sociale domein zijn door de Rijksoverheid overgeheveld naar de gemeenten. De decentralisatiewetgeving beoogt een integrale en gezamenlijke aanpak van

hulpvragen en problemen, bijvoorbeeld in wijkteams, buurtteams of gemeentelijke sociale teams. De hulpverleners in die sociale teams werken daarbij, als specialisten of als generalisten, nauw samen op basis van het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’.89 Het was en is de uitdrukkelijke bedoeling van de regering om een eind te maken aan de verkokering in de (jeugd)zorg, waarbij vaak meerdere hulpverleners in probleemgezinnen actief waren die de hulp niet op elkaar afstemden.90 Dit betekent uiteraard ook dat hulpverleners meer informatie over hun cliënten moeten uitwisselen om een gezamenlijke aanpak mogelijk te kunnen maken. Maar dat wil niet zeggen dat het beroepsgeheim van de individuele hulpverleners daarmee is komen te vervallen. Hulpverleners met een

beroepsgeheim hebben nog steeds toestemming van de betrokkenen nodig voor het verstrekken van informatie over de grenzen van het eigen domein heen. Zo geeft bijvoorbeeld de Wet

Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitdrukkelijk aan dat als de gemeente voor het bieden van hulp informatie nodig heeft uit andere sectoren, bijvoorbeeld van de jeugdhulpverlener, dat daarvoor ondubbelzinnige toestemming nodig is van de betrokken burger (art. 5.1.1 lid 4 en 5 WMO).

Grondslagen voor gegevensverwerking in het sociaal domein

Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft de verantwoordelijk minister van

Binnenlandse Zaken in 2013 gewezen het ontbreken van een overkoepelende visie van de wetgever op de verhouding tussen een integrale uitvoering van taken in het sociaal domein en de noodzakelijke

waarborgen voor de verwerking van persoonsgegevens.91 Het CBP constateert dat een deugdelijke

wettelijk basis ontbreekt voor de verwerking van persoonsgegevens die horen bij die nieuwe werkwijze in het kader van de uitvoering van de Jeugdwet. In de beleidsvisie “Zorgvuldig en bewust,

Gegevensverwerking en Privacy in een gedecentraliseerd sociaal domein” van het Ministerie van

Binnenlandse Zaken is aangegeven dat eerst moet worden afgewacht of zich in de ‘lerende praktijk’ privacyrisico’s voordoen en of daarvoor in de praktijk oplossingen kunnen worden gevonden.92 Gemeenten kunnen zelf kiezen op welke wijze zij de uitvoering van taken in het jeugddomein vormgeven. Daarbij wordt volgens het CBP op weinig gestructureerde wijze bepaald wat wel en niet mag bij de verwerking van persoonsgegevens. Zo zijn er bijvoorbeeld in verschillende gemeenten ‘’ ‘leertuinen privacy’ gestart en privacyprotocollen ontwikkeld op basis van het rapport ‘Grondslag

Samenwerken aan Zorg en Veiligheid’ van van Boven en van der Gunst.93 Volgens dit rapport

verhoudt de problematiek van de cliënten op de verschillende leefgebieden zich tot elkaar als ‘communicerende vaten’. Daarmee zou dan voldoende zijn aangetoond dat er sprake is van verenigbaarheid van de doelen om persoonsgegevens te mogen delen tussen de verschillende

89 TK 2012-2013 33 684, nr. 3 (MvT), pag. 4 90

TK 2012-2013 33 684, nr. 3 (MvT), pag. 2-3

91CBG adviezen van 5 maart 2013 (z2013-00048) en 29 juli 2013 (z2013-00534)

92 TK 2013-2014, 32 761, nr. 62.

93 J.J.A. Van Boven, J.J.A. & P.J. Gunst, Grondslag Samenwerken aan Zorg en Veiligheid. Naar een handelingskader gegevensdeling. Werkdocument 1 oktober 2013.

persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Het rapport gaat echter gemakkelijk voorbij aan het vereiste van het vierde lid van artikel 9 WBP, namelijk dat de verwerking van persoonsgegevens achterwege blijft voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat. En die geheimhoudingsplicht rust op meerdere hulpverleners in het sociale domein, zowel op hen op wie het medisch beroepsgeheim van toepassing ook, maar ook op de jeugdhulpverleners

en maatschappelijk werkers die aan het beroepsgeheim gebonden zijn94. De hulpverlener die

informatie over een patiënt/cliënt aan een derde wil verstrekken komt dan aan toetsing aan lid 1 van artikel 9 WBP in het geheel niet toe, zolang die informatie valt onder zijn beroepsgeheim en er geen beroep kan worden gedaan op een van de uitzonderingen op het beroepsgeheim. Pas wanneer een uitzondering kan worden gemaakt op de geheimhoudingsplicht komt men toe aan de vraag of sprake is van ‘verenigbaar gebruik’, zoals ook door Nouwt is geconstateerd in zijn kritiek op het rapport.95

In het bedoelde rapport wordt ook gesteld dat artikel 8 onderdeel c WBP een grondslag biedt een voor de verstrekking van gegevens tussen de diverse betrokken professionals bij een cliënt, ook zonder diens toestemming, omdat die gegevensuitwisseling noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen. Daarbij wordt dan gewezen op de wettelijke (publiekrechtelijke) verantwoordelijkheid van de gemeente om te zorgen voor haar (kwetsbare) burgers. Voor die publiekrechtelijke taak is het

noodzakelijk om te beschikken over de vereiste gegevens van de verschillende gemeentelijke diensten en de diverse privaatrechtelijke instellingen in het sociale domein.Een beroep op onderdeel c van artikel 8 WBP is echter alleen mogelijk als de gemeente is onderworpen aan de nakoming van een wettelijke verplichting die strekt tot het vastleggen of bewaren van persoonsgegevens of het verstrekken ervan aan derden en dus niet op het hebben van een willekeurige andere wettelijke verplichting.96 Gemeenten en hulpverleners in die gemeenten die op basis van de ‘Grondslag’ concluderen dat het uitgangspunt ‘toestemming vragen’ kan worden ingeruild voor ‘in kennis stellen’, miskennen daarmee de uitdrukkelijke bepalingen van de WGBO, de Jeugdwet en de WMO

hieromtrent.

Het CBP concludeert daarnaast dat is in de materiewetten (Jeugdwet, WMO, Participatiewet) geen wettelijke taak is vastgelegd voor gemeenten:

“om de taken op het gebied van jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en

gemeentelijke schuldhulpverlening in onderlinge samenhang uit te voeren. De afzonderlijke wetten voorzien dus niet in een wettelijke basis voor een domeinbrede taakuitoefening in het

gedecentraliseerde sociale domein. Alleen voor de gegevensverwerking die plaatsvindt ten

94Er is geen ‘eigen’ wet waarin het beroepsgeheim van maatschappelijk werkers en welzijnswerkers is vastgelegd. Voor hen wordt het beroepsgeheim afgeleid van de algemene privacybepalingen van art. 8 EVRM,, art. 10 Grondwet en art. 272 Sr. Bovendien is er voor maatschappelijkwerkers een beroepscode (NVMW) van toepassing waarin het beroepsgeheim is uitgewerkt.

95 J. Nouwt. Gemeentezorg en privacyzorgen, NJB 2014-43

96 Zie hierover ook:T.F.M. Hooghiemstra T.F.M. & S. Nouwt. Commentaar Wet bescherming persoonsgegevens. Den Haag:

behoeve van de uitvoering van een publiekrechtelijke taak in de afzonderlijke wetten, kan de

gemeente in beginsel een beroep doen op artikel 8, onderdeel e, WBP.”97

De gemeenten hebben bij de uitvoering van de Jeugdwet zowel publiekrechtelijke taken als andere taken, zoals op het gebied van de feitelijke hulpverlening. De publiekrechtelijke taken beperken zich echter tot de toegangsfunctie en de jeugdhulpplicht (zorg voor toereikend aanbod). Alleen ten aanzien van die taken kan dus een beroep worden gedaan op de grondslag van artikel 8, onderdeel e, WBP voor de verwerking van persoonsgegevens. Maar als de gemeente taken in de feitelijke hulp gaat uitvoeren (aanbieder, regisseur), of laat uitvoeren door derden, gelden de toestemmingsvereisten uit de desbetreffende materiewetten voor rechtmatige gegevensuitwisseling.

In de Jeugdwet is dus ruimte gecreëerd voor het verstrekken en uitwisselen van persoonsgegevens binnen de eigen sector en tussen de gemeente als verantwoordelijke voor toeleiding naar en

voldoende aanbod van jeugdhulp, de jeugdhulpaanbieders, de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming, ook zonder toestemming van de betrokkene. Maar daarbij moet wel zorgvuldig worden beoordeeld om welke taken het gaat. Gegevensuitwisseling met hulpverleners uit

andere sectoren is doorgaans alleen mogelijk op basis van toestemming van de betrokkene.98 De

hulpverlener heeft dan de taak om duidelijk te maken dat die gegevensuitwisseling echt nodig is voor een goed (integraal) antwoord op de hulpvraag. Maar de hulpverlener moet ook de ruimte bieden aan de cliënt om nee te zeggen en zal dan in gesprek moeten gaan over de bezwaren die de cliënt hiertegen heeft. Indien de cliënt geen toestemming geeft vindt geen integrale gegevensuitwisseling of overleg binnen het team plaats en moeten de hulpverleners per sector beoordelen welke hulp wel kan worden geboden binnen die sector. Voor uitzonderlijke situaties kan een beroep worden gedaan op het conflict van plichten, of zoals hiervoor is geschetst op de specifieke wettelijke regelingen omtrent meldingen van risicojongeren (VIR) of meldingen van kindermishandeling en huiselijk geweld.99

5.6 Samenvatting

De geheimhouding in de zorg voor minderjarigen staat onder druk, zeker sinds een groot deel van die overheidstaken is neergelegd bij de gemeenten. Vanuit de behoefte van de overheid dat hulpverleners in die gemeenten beter gaan samenwerken in de zorg aan een minderjarige of zijn gezin, wordt gezocht naar mogelijkheden om de wettelijke regels over het uitwisselen van persoonsgegevens ruim uit te leggen. Maar de hulpverleners hebben een geheimhoudingsplicht en mogen die slechts in uitzonderingsgevallen doorbreken als zij geen toestemming van hun patiënt/cliënt hebben gekregen om informatie uit te wisselen met derden. Het beroepsgeheim is een onmisbare voorwaarde voor goede zorg. Alleen als de patiënt/cliënt er op kan vertrouwen dat zijn hulpverlener zonder

toestemming geen persoonsgegevens aan derden doorgeeft, kan een open en effectieve hulprelatie

97CBP, Advies Privacytoets Jeugddomein, brief van 30 oktober 2014 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

98

Jansen, pag. 25

99

uitgangspunt in het sociale domein blijft dan ook dat de toestemming van de minderjarige en/of zijn ouders nodig is, voordat gegevensuitwisseling met andere hulpverleners kan plaatsvinden.

Als het gaat om het treffen van maatregelen tegen kindermishandeling en huiselijk geweld zijn de wettelijke mogelijkheid verruimd en heeft de hulpverlener een meldrecht en in geval van een ondertoezichtstelling zelfs tot op zekere hoogte een meldplicht om informatie te verstrekken die tot beëindiging van een ernstige situatie van de minderjarige kan leiden.