• No results found

Gedichten van jaar tot jaar

In document G.A. Bredero, Verspreid werk · dbnl (pagina 76-163)

Sonnet Op de Moorenlandtsche Historie

*

Liefhebbers vande liefd', Beminners vant beminnen, Constrijcke geesten eel en lesers onversaet2

Comt leest dit boec met vlijt bespeurt merct en verstaet Hoe veel de liefd' vermach in jeuchdelijcke sinnen. 5 Aenvaert dit boec met lust, ghy sult daer vinden binnen5

Een reyne jonst en trou, met cloecheyt list en raet6 Voorts hoe t'wanckel geluc is sonder eynt of maet,7 En hoe een wijs mensch can zijn tegenspoet verwinnen. Comt hier die uwen tijt soect loflijck te besteden,

10 Comt hier die garen leest een welgeboude reden

Comt hier ghy sult de deucht met eer en vreuchde leeren, Comt hier die lustich zijt te hooren vremde zeden12 Comt hier aanschouwet wat de taelmans lusten deden,13 Comt hier Neerlandtsche jeucht en helpt myKina eeren.14 t'Kan verkeeren.

* Gepubliceerd als het tweede van vier drempeldichten vóor De Beschrijvinghe Heliodori vande Moorenlandtsche gheschiedenissen: Vervaet in thien Boecken. Inhoudende de Eerbare,

Eer-dicht op de Verlossinghe van Israel

*

Het domme mis-verstant door onbeslepen sinnen1 Verdoolt vaeck inde keur, en wisselt goet voor quaet,2 Den siende blindelingh volcht lust voor wijsen raedt,3 En die doet gantsch verkeert verkeerde dingen minnen.4 5 De reden-rijcke mensch kant misbruyc haest verwinnen5

Door deuchdens liefde, die met kennis hooch begaeft6 Wanneer hy't heylich woordt ziel-ijverich hanthaeft Wert hy Gods Rijc-genoot, de wijsheyt syn vriendinnen.8 Kroont Vondels weerdich hooft heyl-graege jongelingen, 10 Die voor d'onkuysche min het hoochste nut leert singen10

Het welc den geest vervreucht met een inwendich juygen,11 Het wroecht niet na de daet, als die snoo leugen dichten12 Tweesinnich hy verlijct de oud' en nieuw' gheschichten:13 Doorleest dit sin-rijc boec het zalt u best ghetuyghen. T'kan verkeeren.

* Gepubliceerd als het tweede van vijf drempeldichten vóor Het Pascha ofte De Verlossinge Israels wt Egijpten Tragecomedischer wijse een yeder tot leeringh opt tonneel gestelt. Tot Schiedam, by Adriaen Cornelison Boeck-drucker. 1612.

De naam van de auteur I.V. Vondelen staat onder het voorbericht, met de datering In Amstelredamme, 1612, den 29. Maerte.

Titel romein; tekst in fractuur, maar eigennaam in vs. 9 romein; zinspreuk romein; enkele afkortingen.

1 mis-verstant: wanbegrip; onbeslepen sinnen: een ongeoefende geest. 2 inde keur: bij het kiezen.

3 Den siende: zelfs wie ziende is en dus beter moest weten (onderwerp); lust: begeerte; voor: in plaats van;raedt: overleg.

4 die: nl. de lust (vs. 3).

5 reden-rijcke: verstandige; haest: spoedig.

6 deuchdens liefde: liefde tot de deugd; kennis hooch: hoge, verheven kennis; begaeft: (hem) begiftigt; na dit vs. denke men een puntkomma.

8 Wert: wordt; syn vriendinnen: (wordt) zijn vriendin.

10 voor: zie vs. 3; in veel toneelspelen werd immers juist wél de overspelige liefde bezongen. 11 vervreucht: blij maakt.

12 Het: nl. wat Vondel doet; wroecht niet: wekt geen berouw; die: wie, zij die; snoo: snode, boosaardige.

13 Tweesinnich: met een dubbele betekenis; hy verlijct: vergelijkt hij; gheschichten:

geschiedenissen: Vondel vergeleek de uittocht van de Joden uit Egypte met de vrijwording der Nederlanders van Spanje.

Lof Van de Ryckdom

*

Wonder werctGodt in al syn werck,1 Wonder ist al dat ick bemerck;2 Wonder ist leven vande Menschen. Een wonder Woordt wert hier geseyt,4 5 Bewesen en voorts uytgheleyt,

DatRijckdom goet is en te wenschen. WantRijckdom is een gaaf van Godt; Dien sulcken vaack hier valt te lot,8 Die Godt, Vader en Moeder eeren.9 10 De Rijcdom dijt de Mensch tot lust,10

Tot salichheyt, tot dienst, tot rust; Is dit niet wenschlijck te begeeren?

* Gepubliceerd in Ned. Rijmen, 1620, fol. B1r-B4v, en in G.A. Brederoos Lof-dicht Van Ryckdom en Armoede. T'Amsteldam, by Niclaes Ellertz Verberg, Boeck-verkooper, wonende inde Beurs-Straet, inden Boeck-verkoopers Winckel. Anno 1620;in de varianten aangeduid als

*

Die alles heeft wat hij begeert, Die niets en siet dat hy ontbeert, 15 Die moet vernoecht in vrede leven.

Soo hy syn selfs en Gode kent,16 En dancbaer Lof den Gever sent,17

Wat quaat can sulck denRijckdom geven?18 Den Hemel-Voocht dien al wat leeft;19 20 Den Adem, cracht en voetsel geeft,

Is onghetwijfelt de Alder-Rijcste. IsRijckdom dan van sulcker aart,22 Dat sy de snoode zonden baert, Hoe blijft Godt dan de Deuchdelijcste? 25 Hout yemant mijn bewijs voor spot,

Om dat ick de gaef-rijcken Godt26 By zyn Schepsels wil verghelijcken? Want hy is Heylich, wys en goedt,28 Volmaact in al 'tgunt dat hy doet;29 30 Een Prins van alle Coningrijcken.30

* 14 nietsAng. 245 niet - 21 Is onghetwijfelt de Verb. Is ongerwijffelt d'; Ang. 239 Houdy die niet voor - 22 sulckerVerb. sulcken - 23 zonden Verb. sonde - 24 Godt dan Verb. dan God-29 datVerb. wat

16 Soo: indien.

17 dancbaer: met dankbaar gemoed. 18 sulck: aan zo iemand.

19 Den Hemel-Voocht: God (onderwerp, evenals dien). 22 Is Rijckdom dan: als de rijkdom dan is.

26 gaef-rijcken: rijk aan gaven. 28 Want hy is: Hij immers is. 29 in al 'tgunt dat: in al datgene wat. 30 Prins: vorst.

*

Den Mensch ghebooren Moeder naact:31 Wert van zyn Godt een Heer ghemaact32 Van alles dat hier op 'tAartrijck is.

Het goet maact moet, ooc lust en vreucht,34 35 De Rijckdom vordert ooc tot Deucht35

Die gheender die Godt meest ghelijc is.36 DenRycken van zyn overvloet

Syn min're even naesten voet,38 Die hy zyn milde hant gaet bieden: 40 Hy gheeft eer hun den honger praamt,40

Eer sy om broot vayllen haer schaamt:41 Syn dat gheenGodt-gelijcke Lieden? Ghelijck een Philosooph bedocht,43 Die syn sieck, en arm vrundt versocht44 45 Vangden en troostelyck quam spreecken:45

* 33 alles datVerb. al wat; op 't Verb. op het - 36 Die gheender Verb. Der gheender - 40 Hy gheeftVerb. Die geeft Ang. 254 En geeft - 41 vayllen Ang. 255 veylen - 43 een Philosooph Verb. den Philosooph; in margine Arccéphilas.

*

Hy wist zyn groots en eerlyc hart,46 Syn ghelts ghebreck, en duere smart,47 Heeft ghelt bedect int bed ghesteecken.48 Of 't Loff'lyck werc vanSancte Claas,49 50 Als eens door noot, een Vader dwaas50

Syn Doch'tren ginck tot Hoerdom raden;51 Hy wierp so veel int huys by nacht, Dat zy ter eeren zyn gebracht,53 Syn dat gheen Christelycke daden? 55 Die de ver-armde Weesen swack,55

En Wed'wen styf van ongemack,56

Haer commers noot met hulp versoeten.57 Die den beroofden Boots-man kleet,58 En soo zyn overschot besteet,59 60 Sou dit wel sonden wesen moeten?

* 48 HeeftVerb. Dies heeft hy - 50 eens D E een - 51 ginck Verb. gingh - 60 dit Verb. dat; sondenVerb. sonde

46 wist: kende; groots: fier, trots; eerlyc: vol eergevoel. 47 duere smart: lijden dat veel geld kostte.

48 Heeft: asyndetische verbinding; lees: en hij heeft; bedect: heimelijk; ghesteecken: gestoken, gestopt, met de bedoeling dat de zieke het later zou vinden.

49 Sancte Claas: Sint Nicolaas, de Heilige Nicolaas, bisschop van Myra (4e eeuw), over wie veel wonderverhalen in omloop waren betreffende hulpverlening, redding en bekering. Hij was patroonheilige van Amsterdam; de Oude Kerk was tot 1578 Sint-Nicolaaskerk. 50 dwaas: dwaze; achtergepl. bijv. bep.

51 ginck tot Hoerdom raden: aanried als hoer aan de kost te komen. 53 ter eeren: tot een eerzaam bestaan, een fatsoenlijk huwelijk.

55 Die: indien iemand (evenzo vs. 58, 61, 64 en 67); de bijbehorende persoonsvorm versoeten had enkelvoud moeten zijn.

56 styf van ongemack: stram door kwalen.

57 Haer commers noot: deze woordgroep vormt samen met de ver-armde Weesen en Wed'wen en bijbehorende bepalingen een zg. possessieve datiefconstructie met de betekenis: de kommerlijke omstandigheden van de verarmde wezen en weduwen.

58 Boots-man: matroos, hier wel: schipbreukeling. 59 zyn overschot: wat hijzelf méer heeft dan het nodige.

*

Die Lant-loopers en, Prachers wilt61 Van 't swerven brengt in rust en stilt, En van den Troggel-sack can trecken:63 Die Bedel-boeven schier verwent,64 65 Op zynen kost tot deuchden ment.65

Sou dat eenRijck tot sonden strecken?66 Die Huysen en Herbergen bout,

Voor Lamme Lieden out en kout,68 Of voor ghequetste Vremdelingen,69 70 En haer gherack en hulp bestelt70

In raadt en daadt met macht van gheldt, Sijn dat gheen nutte goede dinghen? Is dat niet denSamaritaan,73

OfChristus selfs wel na ghedaan:74 75 Die sorrich droegh voor den ghewonden?

Hy loedt hem op zijn Ezel-dier,76 En paeyt voor hem den Tavernier:77 Sulck heylich werck, is dat ooc sonden?

*

De hebbers van Rijckdom en Macht 80 Werden getroetelt en bewacht80

Van Dienaers cloec en trouwe Boden81 Sy zijn vermaaght met Vrunden veel,82 Van als is hun het beste deel:83 DeRycke zijn als cleyne Goden. 85 De Man die hier gheen gheldt en heeft

Die is al doodt dewijl hy leeft,86

Sijn Lof wert vandeFaam vergheten.87 DeRijcke leven na haar doodt

Ten waar de Schatten swaar en groot,89 90 Men sou van Cresus nu niet weten.90

EnArm Mans wijsheyt wert veracht: Maar comt eenRijckaart hier in macht In Heerschappy, en in 't ghebieden: Hy blinckt van claarheyt inden Raadt,94 95 Hy soeckt voor Eerloos eygen-baat:95

Het nutst en 'tbest voor Land' en Lieden.

* 83 hetVerb. hen - 88 Rijcke Verb. Rycken - 92 Rijckaart Ang. 282 ryckert; in 't Ang. 282 an - 94 indenAng. 284 inde - 96 'tbest Verb. best

80 Werden: worden; bewacht: beschermd. Van deze strofe af heeft het gedicht meest een opmerkelijk sociaal-kritische toon.

81 Van Dienaers cloec: door kloeke dienaars; Boden: knechts of dienstboden. 82 vermaaght: door bloedverwantschap verbonden; Vrunden: familieleden. 83 Van als: van alles; hun: voor hen.

86 dewyl: terwijl.

87 Faam: godin van de roem, lat. Fama. 89 Ten waar: als het niet was vanwege.

90 Cresus: koning van Lydië, 595-526 v.C., befaamd om zijn rijkdom; niet: niets. 94 blinckt van claarheyt: munt uit door helder inzicht; misschien tóch licht ironisch? 95 voor: in plaats van, boven.

*

DeArmen soecken twist en kijf, De Ziel die rammelt hun int Lijf98 Die zy vaack int perijckel bringhen:99 100 'T welck hem de Rijcke wel ontsiet,100

De Rijcke-Lien en vechten niet,

Haar reden can de gramschap dwinghen.102 Het Arme Diefgen dat men vangt,

Dat crijght den Hencker die het hangt,104 105 Den Rijcke-Guyt die laat men loopen.105

Soo een Rijcke ter Vierschaar pleyt,106 Het vonnis wert voor hem gheseyt:107 Hy can met gheldt syn leven coopen. D'Armoede vol ghebreck en noot

110 Maact Rovers loos, en Schelmen snoot,110

Die den goeden knev'len en quellen, En menich ooc door wanhoop groot Moort sich selfs, tot een tweede doodt,113 Laes! inden Swavel-poel der Hellen.

* 99 intVerb. in Ang. 289 in groot 100 hem Verb. hun 105 RijckeGuyt Verb. rycken guyt -106 RijckeVerb. Rycken - 109 D'Armoede Verb. De Armoed - 111 den goeden Verb. de goeden; quellenAng. 295 knellen - 112 ooc door Ang. 296 door sijn; groot volgens Verb.; A

*

115 Dat ons voor eeuwich sterven vryt,115

En ziel en Lijf na wensch verblyt, Mach men met eeren wel ontfanghen,117 En recht ghebruycken Haaf en Schat118 En hebben of men 't niet en hadt,119 120 Dat is: Sijn hart daar niet an-hanghen.

Hoe Dief-achtich men Banckerroet:121 Hoe schend'lijck dat men woecker doet; Hoe vraetich dat men d'Armen schocken:123 Sy zyn ter Werelt even lief,124

125 De vuyle Hoer, de loose Dief,

Soo sy maar Goude Schyven doeken. DeRijckdom is een weeld'rich Paart;127 DeRijckdom is een quets'lyc Swaart128 Voor onbedochte jonghe handen. 130 DeRijckdom is der Wysen Kroon,

SooSalomon ghetuycht seer schoon.131 DeRijckdom toetst d'Eed'le verstanden.132

* 117 menAng. 301 elck

115 Dat: wat; eeuwich sterven: sterven zonder de hemelse zaligheid te verwerven; vryt: vrijwaart. Bredero spreekt nu over de rijkdom in tegenstelling tot de voorgaande strofe.

117 met eeren: zonder zijn achtenswaardigheid te verliezen. 118 En: lees: en men mach; recht: op de juiste wijze; Haaf: bezit.

119 hebben of men 't niet en hadt: bezitten alsof men het niet bezat. Deze paradox verklaart Bredero in vs. 120.

121 Banckerroet: bankroet gaat. Tegen frauduleuze bankroetiers kant Bredero zich ook in de Spaanschen Brabander, o.a. in de voorrede ‘Tot den goet-willighen leser’ en in het le bedrijf, vs. 353 en vlg.

123 vraetich: vraatzuchtig, inhalig; schocken: plundert, uitzuigt; het meervoud is verklaarbaar doordatmen een collectief begrip is.

124 ter Werelt: in de ogen van de wereld. 127 weel'drich: dartel, ontembaar. 128 quets'lyc: gemakkelijk verwondend.

131 Salomon: zie Spreuken 14: De kroon der wijzen is hun rijkdom: de dwaasheid der zotten blijft dwaasheid.

132 toetst: is een toetssteen voor, stelt op de proef.

*

Want als een Sot aenRijckdom comt Hy brast, hy bruyst, hij bralt en bromt134 135 Steets op sijn Ridderlijcke sommen:

Syn lusten geyl, hy yv'rich dient,136 En wort alsoo der sonden Vrient,

Door 'tmisbruycken van zijnRijckdommen.138 De Vroome bruyct zijn goet altoos

140 Ten leven. Maar de Goddeloos En wil zijn boose lust niet Fnuycken,141 Hy bruyct zyn in-comst al tot quaat,142 De sonden zyn, dat ghy't verstaat143 InRijckdom niet, maar int misbruycken. 145 Ryck zynde, dan so dancten Godt

Ioseph, Daneel, Abraham, Lodth:146

* 133 aenVerb. an - 139 Vroome Verb. vromen Ang. 305 vromen - 145 dan so volgens Verb.; A C D E soo; danctenVerb. danckmen - 146 Daneel, Abraham Verb. Daniel, Abram; C D E

*

Iob een spiegel van lytsaamheden,147 Heeft van zynRijckdom Godt ghelooft. Den Harpenaar die Philosoopht149 150 Heel Christelyck in danck en beden.150

OmRijckdom slooft de Arme kunst; OmRijckdom soect men Princen gunst;152 OmRijkdom is ons heym'lyc wenschen; OmRijckdom 't besigh vollick wroet:154 155 OmRijckdom men veel wonders doet; OmRijckdom snacken alle Menschen. DeRyckdom is een wenschlyc dingh, Noodich en nut den Iongelingh, En dienstich voor alle ghehouden;159 160 Den wel bejaarden doet zy staat,160

S'is yder goet, sy werct gheen quaat Alsmense bruyct ghelijc men souden.162

* 149Verb. in margine David 150 beden. A beden (zonder punt) 151 Arme Verb. armen -152 PrincenVerb. 's Prinçen - 154 besigh vollick Verb. beest'ge volck

147 Iob: Job, een man van volmaakte Godsvrucht, die door God met grote rampen beproefd werd. Toen hij die in ongeschokt geloof had doorstaan, beloonde God hem met grote rijkdom. Zie het boek Job in het O.T.;spiegel van lytsaamheden: toonbeeld van geduld.

149 Harpenaar: koning David; Philosoopht: filosofeert, nl. in de psalmen.

150 Christelyck: opmerkelijk anachronisme, het best verklaarbaar vanuit de overtuiging dat het Oude en het Nieuwe Testament een door God geïnspireerde eenheid vormden.

152 Princen gunst: vorstengunst. 154 besigh: arbeidzaam; wroet: zwoegt. 159 ghehouden: gehuwden.

160 wel: hoog; doet zy staat: geeft zij aanzien. 162 souden: behoorde te doen; zie ook vs. 123.

*

Vergeefs men 'smorgens vroeg op staat En 'tsavonts laat te bedde gaat,

165 So Godt zyn seegh'ning wil af-keeren. Maar wil den Heer onsterffelijc Hy maect ons sonder moeyten Rijck: AlsIesus Syrachs spreucken leeren.168 Ick heb metDemocryt belacht169 170 Den Crates Sot, maar wys gheacht,170

Die over 'tGout had gheen ontfarmen,171 In Zee hy smoordent in een sack,172 'T waar beter (soIscarioth) sprack)173 Ghedeelt de Haveloosen Armen.

175 Die hier syn goet versmetst, versluymt,175

Of die zyn voordeel slof versuymt,176 Syn die niet waart laster en schanden?177

* 164 'tsavontsVerb. 's avonds 168 spreucken Verb. Spreucke 170 Crates Verb. Crato -173Verb. in margine Iudas - 174 Haveloosen Verb. haveloose

168 Iesus Syrachs spreucken: het apocriefe boek Ecclesiasticus, geschreven door Jezus, een zoon of kleinzoon van Sirach. Het bevat een verzameling spreuken, waarin veel praktische

*

Noch wert voor loffelyc vermaandt178 Van 't Letter-volck, neus-wys verwaandt,179 180 Den Stoysch die syn huys liet branden.180

Nu isserRijckdom van't ghemoet;181 Die niet bestaat in gheldt en goet, Maar int vernoecht en Godd'lijc leven:183 Hy is de Rijckste die daar leeft

185 Wel vernoecht, met het gunt hy heeft,185

O wou mijn Godt dieRijckdom gheven.186 Dees hadDyogenes in zijn Ton,187 De welck hy wende na de Son, Daar hy vernuft'liseerde Schrander,189 190 De Werelt-winner Sot, en slecht,190

Die noemt hy drijst der Knechten knecht, Der Vorsten dwing'landAlexander.192

* 178 vermaandtvolgens Verb.; A C D E verwaant - 179 verwaandt volgens Verb.; A C D E vermaant - 180 brandenVerb. afbranden - 185 Wel Verb. En wel; het gunt Verb. 't gunt 178 Noch: toch; voor loffelyc vermaandt: als prijzenswaardig beschouwd.

179 neus-wys verwaandt: eigenwijs en hoogmoedig (bepaling bij

Letter-volck).-180 Den Stoysch: de stoïcijn. Zeer waarschijnlijk doelt Bredero op een hem bekende anekdote, maar naspeuringen noch navraag hebben de naam van de stoïcijn aan het licht kunnen brengen.

181 Nu isser: maar er is ook. 183 vernoecht: tevreden. 185 het gunt: datgene wat. 186 mijn: mij, datief.

187 Dyogenes: grieks wijsgeer (ong. 400-324 v.C.), stichter van de cynische school. Lees: Dioog'nes.

189 Daar: waar; vernuft'liseerde: filosofeerde.

190 Werelt-winner: wereldveroveraar, nl. de macedonische vorst Alexander de Grote (356-323 v.C.);slecht: dom, onnozel.

192 Der Vorsten enz.: verklarende bijstelling bij het lijd. voorwerp De Werelt-winner.

*

Dees verselschapten van ghelijc193 Den goederloosenPaulus, Rijck194

195 Van Godsvrucht, en van goede deuchden: Wie dese schatten in sich vint,

En 't Hemels boven 't Aartsche mint, Die leeft gerust in duysent vreuchden. Dees misten ConinghAchab straf,199 200 Die Nabots Wyngaard drieschten af200

Door de Helsche slimmeIsabelle. Die de rust des ghemoets hier mist, En onsen HeylandtIesum Christ, Dien is syn eygen hart een Helle. 205 So yemant laact het gheen ick prijs,205

Die brengt my claar en goet bewys.206 Cort om ik haat deRijcke Fielen.207 Dit is ghedaen met soeten lust,208 Het werrecx eynde dat is rust:

210 Godt gheeft ons Ryckdom na der Zielen.210

G.A. BREDERO

'T kan verkeeren.

Ghemaeckt in 't Iaar 1613. Den 26. October.

Lof Van de Armoede

*

Ghy Gheesten die niet gaaren rust1 Gheeft doch wat stilt, en hoort met lust2 Een leeck een wonder spreuck bewysen: (Want ick wil dat ghy't wel verstaat)4 5 DeArmoed' die een yder haat,

Voor goedt en bovenRijckdom prysen.6 Want d'Armoed' is van outs gheweest Een op-weckster van kunst en gheest, Een Dienst-boo van Philosophye, 10 Een goede gaaf van Godt den Heer,

Een Lief-hebster van Lof en Eer, Een vyandin der hovaardye.

D'Armoede gheeft steets goeden raadt: D'Armoede is een seeck're staat:14 15 D' Armoede is onbesorght en veylich:15

D'Armoede is nucht'ren en nut:16 D'Armoede oock veel quaats beschut:17 D'Armoede maect de Menschen heylich.

* Gepubliceerd in Ned. Rijmen 1620, fol. C1r-D1r en in ed. Verberg (zie blz. 87 hiervoor) fol. B2v-C3v.Verder in Ned. Poëmata 1632, fol. C1r-D1r; 1638, fol. C1r-C4v; 1644, fol. A6v-A7v. Deels opgenomen in Angeniet; zie de Bijlagen 3 en 4.

Titel in cursief, fractuur en romein; tekst romein met enkele woorden in cursief en klein kapitaal; zinspreuk cursief, naam klein kapitaal. De woorden Dat worde waer na vs. 228 in fractuur, gr. corps.

Titel de Armoede Verb. Armoede - 8 op-weckster Verb. Opwreckster - 9 Dienst-boo van Verb. dienst-bood vande - 10 denVerb. en 11 Liefhebster volgens Verb.; A C D E Liefhebber -12 hovaardyeVerb. hoovaerdijen - 13 t/m 18 D'Armoede Verb. 13, 14, 16 t/m 18 De Armoed 15 D'Armoed - 18 de MenschenVerb. de mensche

1 Gheesten: talenten, vernuften; hier: rederijkers.

2 lust: aandacht; term veel gebruikt in middelned. rechtstaal.

4 dat ghy't wel verstaat: begrijp dit goed. Het haakje voor Want behoort voor dat te staan. 6 Voor: als.

14 een seeck're staat: een toestand van veiligheid. 15 onbesorght: zonder zorgen.

16 nucht'ren: sober, ingetogen; nut: nuttig. 17 veel quaats beschut: weert veel kwaad af.

*

D'Armoede let de Helden niet19 20 In staat te styghen, soo men siet20

AenEumenes Schalck en Schrander:21 Dees Voer-mans Soone wel begunst22 Quam door gheswindicheyt en Kunst23 Aen't Swagerschap vanAlexander. 25 En Tamerlaan, die grooten Heldt25

Was eerst een Herder op het Veldt DieBaiazeth verwon met stryen,

In document G.A. Bredero, Verspreid werk · dbnl (pagina 76-163)