• No results found

2. Historisch kader

4.3. Gedeelde geschiedenis

4.3.1. Gedeelde geschiedenis bij Peters

Peters signaleert in een aantal van zijn recensies dat romans positief worden ontvangen als de onderwerpen zijn gebaseerd op het verleden van de natie. Dit vertoont overeenkomsten met het negentiende-eeuwse cultuurnationalisme waarin lezers dezelfde historische ervaring en dezelfde

geschiedenis delen. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de recensie ‘Achter de coulissen van de geschiedenis’ (1995), waarin hij een historische roman bespreekt:

Die overgangstijd, waarin verlichte ideeën hun suprematie ten opzichte van allerhande kwakzalverijen en bijgeloven nog moesten verwerven, ontpopt zich als een rijke bron van inspiratie voor schrijvers van fictie, die kennelijk iets herkennen. […] Onzeker als we zijn geworden over de beheersbaarheid van de technologische zegeningen, hebben we ineens weer iets weg van onze voorouders uit de tijd van verzakkende pruiken. En dat terwijl we er lang en heilig in geloofden hen ver voorbijgestreefd te zijn.71

Het verleden herhaalt zich en is op zo traditie geworden. Ondanks de afstand in tijd is het dus nog steeds herkenbaar. Vervolgens bespreekt Peters de roman Het plezier van de duivel (1961) waarin Daphne Meijer schrijft over de Amsterdamse Schouwburgbrand. In deze roman maakt zij ‘een kleurrijke uitsnede uit onze historie’: ‘Daphne Meijer beschrijft de historische schouwburgbrand in haar roman en laat ook de onaangename reacties van de geboren Hollanders aan bod komen. Zij doet

dat niet nadrukkelijk, waarmee ze voorkomt dat haar roman in een preek ontaardt.’72 Doordat Peters

schrijft dat Meijer geen kritiek geeft op de Hollanders, maakt hij duidelijk dat de roman zijn nationalistische waarde behoudt. Verderop in de recensie schrijft hij: ‘Ook krijgen we flarden van teksten voorgeschoteld die Meijer uit De mottenballen opdiepte: ‘Den Vrolyke Tuchtheer van Jacob Campo Weyerman, een begaafd stilist die het spotten en roddelen niet laten kon en in het gevang de dood vond, en De wiskunstenaars van Pieter Langendijk, een olijke komedie die de toekijkende Antje achter de oren doet krabben.’73 Peters gaat terug naar de traditie en vertelt dat het verhaal iets nieuws doet met de traditie. Dit vertoont overeenkomsten met de negentiende-eeuwse opvatting, dat contact met het verleden belangrijk is. De vraag die gesteld werd was: ‘Waar komen wij vandaan?’

Het verleden is opnieuw onderwerp in de recensie ‘De hele wereld als maskerade’ (2001): De achttiende eeuw, tijdperk van pruik en poeder, van verstarring die uiteindelijk werd doorbroken door de Franse Revolutie die de nieuwe eeuw aankondigde, is deze keer aan de beurt. Een theatrale eeuw, zoals de laatste jaren ook door Nederlandse auteurs is onderkend. […] Het hangt blijkbaar in de lucht dat literatoren in onze materialistische era op zoek gaan naar de tijd van even voor de onttovering. Terug dus naar de tijd van de goede manieren, en van de welbespraakte conversatie waarin ook gedurfde en ondermijnende stellingen verpakt dienden te worden in barokke bewoordingen. Waarin je nooit wist wat echt was en wat pose.

71 Peters, ‘Achter de coulissen van de geschiedenis’, NRC Handelsblad, 1995 72 Ibid.

Waarin het leven – niet van het gemene volk uiteraard, maar dat van degenen die door geboorte of geldelijke bezit daaraan waren ontstegen – zowaar nog op literatuur leek.74

Peters signaleert dat schrijvers op zoek gaan naar het verleden, naar een tijd waarin ‘alles beter was’. Volgens het negentiende-eeuwse cultuurnationalisme was het verleden de schat van de natie. Ook is het interessant dat hij schrijft dat het leven van een ‘goede burger’ op literatuur leek. Hiermee laat hij merken dat het leven zoals beschreven in literatuur het juiste leven is. Al in de negentiende eeuw werd de leefwijze ontleend aan de literatuur.

De eerste helft van de eenentwintigste eeuw is voor een aantal schrijvers een belangrijk thema. Een voorbeeld is te vinden in de recensie ‘Arthur Japin gaat op de hurken’ (2006):

Japin baseerde zich op historische gegevens, maar zijn verhaaltje [De grote wereld (2006) – FpdM] is een gladde moraliteit waarmee hij wil benadrukken wat hij zo dikwijls verkondigt: de normale mensen maken zich vrolijk over minderheden en lieden die anders zijn, om hun eigen tekortkomingen te verlichten. Poeslief en in een geparfumeerde stijl, waarmee hij zich afficheert als een poor man’s Couperus, breekt Japin een lansje voor de verdrukte medemens.75

In deze passage speelt naast de gedeelde geschiedenis de burgerlijke moraal een belangrijke rol. Actief burgerschap was al in de negentiende eeuw een belangrijk begrip en per cultuur verschillend.

In de recensie ‘Vogelkopje op een groot kussen’ (2007) gebeurt iets opmerkelijks: ‘Jan de Hartog (1914-2002) is niet dood. […] We hadden nog een oer-Hollands verhaal van hem tegoed, dat hij zoals gewoonlijk rechtstreeks in het Engels schreef en dat nu in New York is gepubliceerd onder de

titel A View of the Ocean.’76 Hartog, een Nederlandse schrijver die verhuisd is naar Amerika, heeft een

oer-Hollandse roman in het Engels geschreven. Wat de roman oer-Hollands maakt is het onderwerp: Onbevreesd voor het gebruik van grote woorden, schildert Jan de Hartog in zwierige anekdotes rap een tijdsbeeld. Niks geen inleidende cultuurhistorie. Moet je horen wat in 1933 gebeurde: Jan ging mee met vader die in het Amsterdams wielerstadion een protestonderzoek zou houden tegen de anti-Joodse pogroms die de nazi’s in Duitsland waren begonnen. […] Maar toen ging vader dood, Jans oudere broer vertrok naar Nederlands-Indië, moeder voer hem in 1939 achterna om in persoon over zijn vaders dood te vertellen, de oorlog brak uit, ginds belandde moeder in een jappenkamp, en hier vluchtte Jan via Spanje naar Engeland, en zag zijn moeder pas in de herfst in 1945 terug in Southampton. Tabé Hollandse glorie, meneer.

74 Peters, ‘De hele wereld als maskerade’, De Volkskrant, 2001 75 Peters, ‘Arthur Japin gaat op de hurken’, De Volkskrant, 2006 76 Peters, ‘Vogelkopje op een groot kussen’, De Volkskrant, 2007

Toen de Duitsers waren verslagen, resteerde er niets van de vooroorlogse heroïek waar vader zijn leven op had kunnen stoelen.

De Hartog schetst een tijdsbeeld van de geschiedenis van Nederland, maar niet het glorierijke nationale verleden van de Gouden Eeuw of negentiende eeuw. Vervolgens signaleert Peters dat de roman typisch Hollands is, door de gebeurtenissen die plaatsvinden als de oorlog uitbreekt. Hij koppelt deze gebeurtenissen aan de Nederlandse identiteit en plaatst de roman in een Nederlands kader. Helaas schrijft hij niets over de ontvangst van de roman. Het zou interessant zijn om te weten hoe het Nederlandse thema bij de Amerikanen werd ontvangen.