• No results found

Wat is de gedachtegang van de wetgever achter afdeling 3 van titel 6 van boek 4 BW? Een nalatenschap wordt overeenkomstig afdeling 4.6.3 BW vereffend wanneer zij door een of meer

erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen of wanneer de rechtbank een vereffenaar heeft benoemd. Met betrekking tot de vereffening van de ontbonden huwelijksgemeenschap kan afdeling 4.6.3 BW derhalve slechts van toepassing zijn indien de

rechtbank een vereffenaar heeft benoemd. Dit volgt tevens uit de bewoordingen van art. 3:193 BW. Opgemerkt zij dat gemeenschapsschuldeisers en schuldeisers van de deelgenoot de rechter kunnen verzoeken een vereffenaar te benoemen. De rechtbank kan in alle in de wet genoemde gevallen een vereffenaar benoemen. Zij is daartoe echter niet verplicht.176 De persoon die tot vereffenaar is benoemd, heeft tot taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen. Daarbij vertegenwoordigt hij de deelgenoten in en buiten rechte.177 Dit heeft tot gevolg dat deelgenoten partij worden bij de rechtshandelingen die de vereffenaar bevoegdelijk is aangegaan. De vereffenaar is verplicht aan de rechter alle gewenste inlichtingen te verschaffen en diens aanwijzingen bij de vereffening op te volgen.178

Tijdens de vereffening zijn deelgenoten zonder medewerking van de vereffenaar of machtiging van de kantonrechter niet bevoegd over de goederen van de gemeenschap of hun aandeel daarin te beschikken.179 Een schuldeiser is gedurende de vereffening alleen bevoegd zijn vordering op

goederen van de gemeenschap ten uitvoer te leggen, indien deze bevoegdheid hem ook in geval van faillissement van de erflater zou zijn toegekomen.180 Schuldeisers kunnen derhalve niet het aandeel van de deelgenoot-schuldenaar in de gemeenschap uitwinnen, evenmin als de goederen van de gemeenschap. Ook het aandeel van de deelgenoot-schuldenaar in een gemeenschapsgoed biedt in beginsel geen verhaalsmogelijkheid. 181 Wanneer deelgenoten vrijelijk over hun aandeel in de

176 Parl. Gesch. Boek 4, p. 977. 177 Asser/Perrick 4 2013/616. 178 Art. 4:210 BW. 179 Art. 4:211 lid 2 BW. 180 Art. 4:223 lid 1 BW. 181 Asser/Perrick 4 2013/643.

32 gemeenschap zouden kunnen beschikken, zou dit de taakvervulling van de vereffenaar kunnen bemoeilijken.182 Mijns inziens is het juist dat de wet bepaalt dat deelgenoten niet zonder medewerking van de vereffenaar of machtiging van de kantonrechter over de goederen van de gemeenschap of hun aandeel daarin kunnen beschikken. Wel merk ik op dat ook nadat een aandeel in de gehele gemeenschap is overgedragen een afgescheiden vermogen blijft bestaan. Te dien aanzien wordt de verhaalspositie van gemeenschapsschuldeisers derhalve niet aangetast en is een regeling met betrekking tot de beschikkingsbevoegdheid over een aandeel in de gemeenschap wellicht wenselijk, maar niet noodzakelijk.

Tot de taken van de vereffenaar behoort ook het opmaken van een boedelbeschrijving. Deze dient ter inzage gelegd te worden voor de deelgenoten en de gemeenschapsschuldeisers.

Privéschuldeisers kunnen door de kantonrechter tot inzage worden gemachtigd. Wat hen aangaat, is er dus rechterlijke controle.183 Indien de vereffenaar schade toebrengt aan schuldeisers van de gemeenschap, doordat hij opzettelijk goederen van de gemeenschap aan het verhaal van de

schuldeisers heeft onttrokken, kunnen zij de voldoening van hun vordering van hem eisen voor zover de vereffenaar niet bewijst dat hun schade op een lager bedrag moet worden gesteld. In het belang van de schuldeisers is hier de bewijslast omgekeerd. Het is immers voor een schuldeiser moeilijk te bepalen hoeveel goederen de vereffenaar heeft weggemaakt en welke waarde hieraan dient te worden toegekend.184

De vereffenaar roept de schuldeisers van de gemeenschap, zo dit nog niet is geschied, openlijk op om hun vorderingen vóór een door de kantonrechter bepaalde datum bij de boedelnotaris of, indien deze ontbreekt, bij hemzelf in te dienen.185 Door een vordering aan te melden wordt de verjaring gestuit. Na aanmelding van de vorderingen maakt de vereffenaar een uitdelingslijst op. Schuldeisers hebben de mogelijkheid zich tegen de uitdelingslijst te verzetten. Dit recht is vooral van belang voor een schuldeiser die zijn vordering niet tijdig heeft aangemeld, zodat hij zich alsnog tegen de

voorgenomen uitkering kan verzetten.186 Na het verbindend worden van de uitdelingslijst is de vereffenaar verplicht een ieder het hem volgens de uitdelingslijst toekomende uit te keren. Schuldeisers die na het verbindend worden van de uitdelingslijst nog opkomen, hebben, onverminderd hun verhaal op de goederen van de deelgenoten die met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn, alleen recht van verhaal op de alsdan nog onverkochte goederen en op het saldo van de gemeenschap.187 Bij de voldoening van de schulden hebben gemeenschapsschuldeisers voorrang boven personele schuldeisers.188 Bovendien worden slechts gemeenschapsschuldeisers in de uitdelingslijst opgenomen. Blijkens art. 4:214 BW hebben slechts gemeenschapsschuldeisers immers de mogelijkheid hun vorderingen aan te melden. Een dergelijke bevoorrechte positie is karakteristiek voor het bestaan van een afgescheiden vermogen en biedt gemeenschapsschuldeisers bescherming tegen privéschuldeisers.189

182

Parl. Gesch. Boek 4, p. 998. 183

Parl. Gesch. Boek 4, p. 999. 184

Parl. Gesch. Boek 4, p. 1001. 185 Art. 4:214 lid 1 BW.

186

Parl. Gesch. Boek 4, p. 1014. 187 Art. 4:220 BW.

188 Art. 4:224 BW. 189

Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, Afgifte van overschot na voltooiing bij: Burgerlijk Wetboek Boek 4, Artikel 226 [Afgifte overgebleven goederen].

33 Ingevolge art. 4:222 BW is gedurende de vereffening titel 3.7 BW slechts gedeeltelijk van toepassing. Reden hiervoor is dat afdeling 4.6.3 BW afwijkende bepalingen bevat met betrekking tot het beheer van de gemeenschap en de mogelijkheid van verhaal op de goederen van de gemeenschap,

waardoor de bepalingen van titel 3.7 BW betreffende verhaal en beheer overbodig zijn geworden. Zo zijn de artikelen 3:175 BW, 3:190 BW en 3:191 BW betreffende de beschikkingsbevoegdheid van een deelgenoot overbodig geworden, aangezien art. 4:211 BW het beheer van de gemeenschap en de beschikking over de goederen van de gemeenschap of een aandeel van de deelgenoten hierin aan de vereffenaar overlaat. De regels van titel 3.7 BW met betrekking tot de verdeling van de ontbonden gemeenschap komen pas aan de orde nadat de gemeenschap is vereffend.190 Ook de derde afdeling van titel 3.7 BW kan pas van toepassing zijn nadat de vereffening is voltooid.191 Perrick brengt hier een nuancering aan.192 Hij meent dat deelgenoten met medewerking van de vereffenaar of machtiging van de kantonrechter wel bevoegd zijn tot partiële verdeling van de ontbonden gemeenschap. Artikel 4:211 BW bepaalt immers dat deelgenoten niet bevoegd zijn zonder

medewerking of machtiging van de kantonrechter over de goederen van de gemeenschap of hun

aandeel daarin te beschikken. Ik deel de mening dat niet valt in te zien waarom deelgenoten wel bevoegd zouden zijn met medewerking of machtiging van de kantonrechter goederen van de gemeenschap of hun aandeel daarin aan een derde over te dragen, maar niet bevoegd zijn om met medewerking of machtiging van de kantonrechter een partiële verdeling overeen te komen. In beide gevallen is immers het gevolg hetzelfde, namelijk dat de goederen niet meer onder het beheer van de vereffenaar vallen.

5.2 Is het wenselijk afdeling 3 van titel 6 van boek 4 BW van overeenkomstige toepassing te