• No results found

Gebruik van secundaire materialen

Ptot - model 2007

4 Invullen van enkele hiaten in het Vlaamse milieu input-output model

4.3 Gebruik van secundaire materialen

Een andere uitbreidingsmogelijkheid voor het Vlaamse input-ouputmodel bestaat erin de secundaire materiaalstromen te expliciteren. Hierdoor zou in de toekomst een beter zicht worden verkregen op de effecten van recyclage, zoals de effecten van een verbetering van efficiënt/duurzaam materiaalgebruik. Op die manier kan de doelstelling om zoveel mogelijk primaire grondstoffen door secundaire grondstoffen te vervangen, beter worden nagegaan.

Hiervoor is echter nodig dat de monetaire input-outputtabel een onderscheid maakt tussen primaire materialen en de recyclageproducten en ook de afval(waarde)stromen weergeeft.

Een verkenning van de mogelijkheden, beperkingen en datanoden wordt in wat volgt besproken.

4.3.1 Probleemstelling

Het primair materiaalgebruik is opgenomen in de milieu-extensietabellen, gekoppeld aan de sector van extractie. Ook de productie van afval is opgenomen in de milieu-extensietabellen.

Wat er echter nog niet is opgenomen is de recyclage of hergebruik van materialen. Binnen deze taak onderzoeken we of het haalbaar is een ME-tabel ‘secundaire materialen’ op te stellen: welke databehoeften zijn hieraan gekoppeld (data), welke data zijn al beschikbaar, op welke manier worden secundaire materialen best in het IO-model ingevoerd (methodologie), welke analysemogelijkheden en –beperkingen zijn er (in relatie tot methodologie en beschikbare data). Dit is slechts een voorbereidende (verkennende) analyse, waarbij we niet zozeer trachten om alle nodige data te verzamelen, maar eerder enkele analyses doen met de beschikbare data om mogelijkheden en beperkingen in kaart te brengen. Met de concrete uitwerking van deze taak over secundaire materialen werd gewacht tot het gebruik van primaire materialen correct kon worden gemodelleerd met het Vlaams input-ouputmodel.

Deze taak werd recent afgerond en is gerapporteerd in ‘Het Vlaams uitgebreid milieu input-outputmodel: Uitbreiding van en berekeningen met het model’ (Vercalsteren et al., 2012). De aanpak die in wat volgt wordt voorgesteld is compatibel (en vergelijkbaar) met de aanpak die wordt gevolgd voor het modeleren van het gebruik van primaire materialen.

Secundaire materialen kunnen enerzijds worden ingezet als grondstof, waarbij ze primaire materialen uitsparen. Anderzijds kunnen secundaire materialen gebruikt worden als brandstof, waarbij ze dus andere (fossiele) brandstoffen uitsparen. Ditzelfde geldt voor het gebruik van primaire materialen. De huidige milieu-extensietabel ‘materiaalgebruik’ omvat gegevens voor het inzetten van primaire materialen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen het gebruik als brandstof of als materiaal (bv. gebruik van olie zowel voor productie van kunststoffen als voor de productie van elektriciteit). Het gebruik van materialen (zowel primaire als secundaire materialen) als brandstof is in het IO-model opgenomen in de ME-tabel ‘energie’.

Deze verkennende analyse over de inzet van secundaire materialen focust echter alleen op het gebruik van secundaire materialen als materiaal (materiaalrecuperatie). In de toekomst is zeker een verdere verfijning hiervan nodig, en eveneens een analyse van de inzet van secundaire materialen als brandstof om in het Vlaamse milieu input-outputmodel een volledig beeld te kunnen schetsen hierover.

De volgende paragrafen beschrijven mogelijke manieren om het gebruik van secundaire materialen als grondstof op te nemen in het Vlaams milieu input-outputmodel, waarbij uiteindelijk één methode wordt aanbevolen. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de materiaalstromen die idealiter in het model worden opgenomen, inclusief beschikbare databronnen, indien relevant. Tenslotte worden, op basis van de beschikbare gegevens, analyses gedaan met het IO-model om na te gaan welke analysemogelijkheden en beperkingen gekoppeld zijn aan de gekozen methode en worden aanbevelingen gedaan naar

verdere uitbreiding van het luik secundaire materialen in het Vlaamse milieu input-outputmodel. De analyses moeten aantonen of het opnemen van zowel primaire als secundaire materialen een vollediger beeld geeft van het materialengebruik door de Vlaamse economie. Bovendien kan door beide materiaalstromen apart op te nemen, een analyse gemaakt worden van de samenstelling van het materiaalgebruik (primair versus secundair).

Wanneer in de toekomst eventueel tijdreeksen beschikbaar zijn kan bovendien worden nagegaan in welke mate Vlaanderen geëvolueerd is in haar doelstelling om te evolueren naar een kringloopeconomie.

vlaams milieu-input-outputmodel 47

4.3.2 Aanpak

Er worden drie alternatieven beschouwd om secundaire materialen op te nemen in het input-outputmodel:

• Via sector die het secundair materiaal produceert;

• Via recyclagesector;

• Via sector die het secundair materiaal gebruikt.

4.3.2.1 Via sector die het secundair materiaal produceert

Het IO-model bevat gegevens over het afval dat wordt geproduceerd door de verschillende sectoren in de ME-tabel ‘afval’. Voor dit afval is gedefinieerd wat de aard (gevaarlijk – niet gevaarlijk) en bestemming is (recyclage, conditionering, verbranding, storten). In sommige gevallen zal er een rechtstreekse link zijn tussen de producent van het afval naar de gebruiker van de secundaire grondstof/recyclaat. In andere gevallen zal er tussenkomst zijn van de recyclagesector. Bovendien is een deel van het gerecycleerde afval/secundaire grondstof afkomstig van huishoudens, en is er dus geen rechtstreekse link tussen beide. Het is dus niet mogelijk om een correcte modellering te maken van het afval dat wordt gerecycleerd of hergebruikt via deze weg, zonder aanpassingen te maken aan de monetaire tabellen.

4.3.2.2 Via de recyclagesector

Er is in het IO-model een recuperatiesector gedefinieerd, maar deze sector heeft geen corresponderend product. Bijgevolg kunnen sectoren dit product ook niet aankopen en liggen er geen correcte monetaire linken tussen deze recuperatiesector en de sectoren die materialen van deze sector gebruiken. Vandaar dat het niet mogelijk is om fysieke stromen van secundaire materialen te modelleren via de recyclagesector, zonder te sleutelen aan de bestaande monetaire tabellen. Meer informatie hierover kan gevonden worden in het rapport

‘Het Vlaams uitgebreid IO model’ (Bilsen et al., 2010).

In de structuurenquête 2010 (die als basis wordt gebruikt voor het opstellen van input-outputtabellen) wordt wel onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire materialen. In de toekomst zou het dus kunnen dat de recyclagesector beter in kaart kan worden gebracht.

4.3.2.3 Via de sector die het secundair materiaal gebruikt

De hoeveelheid secundair materiaal toekennen aan de sector van gebruik vereist geen aanpassingen aan de monetaire tabellen.

De fysieke stromen die worden gebruikt worden via een milieu-extensietabel toegekend aan de sectoren die ze gebruiken. Op deze manier wordt er een correctere inschatting gemaakt van het totale materialengebruik dat verbonden is aan de monetaire output van deze sectoren. Deze houdt immers al rekening met de totale hoeveelheid materiaal die gebruikt wordt. Bijvoorbeeld voor de staalindustrie is de monetaire output gebaseerd op de totale hoeveelheid staal die wordt geproduceerd, en niet enkel op het “virgin” staal. Deze methode is in lijn met de aanpak die werd gevolgd voor het in kaart brengen van het primair materiaal gebruik, in die zin dat zowel voor de primaire als secundaire materialen totale hoeveelheden materiaalgebruik in rekening wordt gebracht. Verschil is wel dat voor het primair materiaal dit gebruik (of beter de ontginning) wordt toegekend aan de sector van eerste gebruik. Via de monetaire tabel wordt het materiaal vervolgens toegekend aan de sectoren die het gebruiken.

Voor secundaire materialen was dit geen optie aangezien er niet voldoende gegevens beschikbaar zijn (zowel fysiek als monetair) om deze allocatie correct te doen. Vandaar dat werd geopteerd om de fysieke materiaalstromen toe te kennen aan de sector die het materiaal gebruikt.

In overleg met de opdrachtgever wordt besloten om dit derde alternatief te gebruiken om secundaire materialen op te nemen in het Vlaamse input-ouputmodel.

4.3.3 Methode

4.3.3.1 Inleiding

Voor het opnemen van secundaire materialen in het IO-model wordt geopteerd voor het derde alternatief ‘via de sector die het secundair materiaal gebruikt’. Het secundair materialengebruik wordt via de ME-tabel ‘secundaire materialen’ gekoppeld aan de sector die dit materiaal gebruikt.

In het kader van dit onderzoek wordt gewerkt met de gegevens die momenteel voorhanden zijn betreffende secundaire materialen. Om de stromen te kunnen opnemen in het model is er nood aan gegevens over hoeveelheden die worden gebruikt en door welke sector. In 2010 werd voor MIRA een opdracht uitgevoerd die tot doel had inzicht te krijgen in de informatie die beschikbaar is over het gebruik van afvalstoffen voor recyclage en/of gebruik als secundaire grondstof in Vlaanderen (Materiaalrecuperatie in Vlaanderen, Van der Linden et al., 2010).

Voor voorliggende studie zal gewerkt worden met de gegevens die werden verzameld in het kader van deze opdracht. De gegevens geïnventariseerd in de studie voor MIRA zijn voornamelijk afkomstig uit volgende studies ‘actualisatie inzet alternatieven ter vervanging van primaire oppervlaktedelfstoffen’, P. Nielsen (studie in opdracht van ALBON, 2008);

Afzetmarkt voor gerecycleerde materialen bevorderen, D’Haese&Vandeputte (OVAM, 2008) en ‘Bedrijfsafvalstoffen – cijfers en trends voor productie, verwerking, invoer en uitvoer, E.

Rossi, Vandecruys, J. en Smeets K. (OVAM, 2008) .

Voor een aantal stromen hebben de geïnventariseerde hoeveelheden geen betrekking op het gebruik in Vlaanderen, maar wel op bv. België. Waar nodig en mogelijk zonder veel bijkomende inspanningen worden de gegevens verfijnd zodat ze betrekking hebben op inzet in Vlaanderen. Dit is een voorwaarde om de gegevens te kunnen koppelen aan het Vlaamse input-outputmodel.

Volgende stromen werden geïnventariseerd:

• Papier en karton,

• Glas,

• Metalen (ferro en non ferro),

• Kunststoffen,

• Rubber,

• Hout,

• Bodemverbeterende middelen,

• Puingranulaten,

• Non ferro slakken,

• Ferro slakken,

• Gieterijzand,

• Straalgrit,

• Assen van afvalverbranding,

• Assen van steenkoolcentrales,

• Zwarte en rode leisteen,

• Papiervezel,

• Steenwol,

• Granietslib,

• Bodemmaterialen,

• Bagger- en ruimingsspecie.

vlaams milieu-input-outputmodel 49 4.3.3.2 Indeling

De materiaalstromen worden in groepen ingedeeld die analoog zijn aan de materiaalgroepen gebruikt voor de primaire materiaalstromen: landbouwproducten, bosbouwproducten, mineralen, metalen, kolen en gas&olie.

De beschouwde stromen worden als volgt ingedeeld. De cursief gedrukte stromen worden in deze fase van het onderzoek nog niet effectief opgenomen in de ME tabel ‘secundaire materialen’ omwille van gebrek aan concrete gegevens.

Tabel 18 : indeling secundaire materiaalstromen in materiaalgroepen

Landbouwproducten Bosproducten Mineralen Metalen Olie en gas

Bodemverbeterende middelen

Hout Glas Ferro

schroot

Kunststoffen

Papier en karton

Puingranulaten Non ferro schroot

Rubber

Papiervezel Non ferro slakken Ferro slakken Gieterijzand Straalgrit

Assen van afvalverbranding

Assen van

steenkoolcentrales Zwarte en rode leisteen Steenwol

Granietslib

Uitgegraven bodem

Bagger- ruimings- en infrastructuurspecie

4.3.3.3 Toekenning aan sectoren

Voor de stromen glas, hout, papiervezel en papier&karton zijn gegevens beschikbaar over zowel de sector van gebruik als over de hoeveelheden die in Vlaanderen worden ingezet. Het gebruik van glas wordt toegekend aan de glassector (26A1), voor hout is dat de houtsector (20A1), voor papier&karton de pulp en papiersector (21A1) en papiervezel wordt gebruikt in de keramische industrie (26B1+C1).

Voor metalen (staal en non-ferro) moet bijkomend onderzoek uitwijzen welk aandeel in Vlaanderen wordt ingezet. In de ME-tabel die werd opgesteld, is voorlopig de volledige hoeveelheid opgenomen die geïnventariseerd werd. Voor non-ferro is dit de hoeveelheid gerapporteerd voor België, voor staal België en Luxemburg. Staal wordt gebruikt door de staalindustrie (27A1) en non-ferro door de sector van eerste verwerking van ijzer, staal en non-ferro (27B1).

Voor de bodemverbeterende middelen zijn gegevens beschikbaar over de hoeveelheid die in Vlaanderen wordt gebruikt. Omdat de inzet van dit materiaal in diverse sectoren gebeurt, werd er nog geen inschatting gemaakt van de gebruikende sectoren. Momenteel wordt in de ME tabel verondersteld dat de volledige hoeveelheid door de landbouw (SUT 01A1) wordt gebruikt. Er werd nog geen opsplitsing gemaakt voor de verschillende deelsectoren van de landbouw.

Voor een aantal, vooral inerte stromen die worden gebruikt als secundaire grondstof, wordt een inschatting gemaakt van de sector waarin deze materialen werden ingezet. Voor puingranulaten en een aantal overige inerte materialen kan deze inschatting gebeuren op basis van gegevens uit het Monitoringsysteem Duurzaam Oppervlaktedelfstoffenbeleid (MDO). In 2011 werd door OVAM, ALBON en VITO* in het kader van het MDO immers een bevraging uitgevoerd bij producenten en gebruikers van alternatieve grondstoffen die Vlaamse primaire oppervlaktedelfstoffen vervangen. Daar werd ondermeer gevraagd naar de toepassing waarin de alternatieve grondstof werd ingezet. Deze gegevens hebben betrekking op het jaar 2010, maar zullen voor het input-outputmodel worden toegepast op de fysieke stromen van het jaar 2007 zoals geïnventariseerd in de studie voor MIRA. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de aandelen van de verschillende gebruikers per type inert materiaal. Voor een aantal types puingranulaten waren geen gegevens beschikbaar via het MDO. Voor de stroom ‘zeefzand uit asfaltpuin’ werd dezelfde verdeling gebruikt als voor

‘zeefzand’. Voor de fracties ‘breekzand uit betonpuin’ en ‘breekzand uit mengpuin’ werd dezelfde verdeling gebruikt als voor ‘breekzand’.

Tabel 19 : aandeel van de verschillende gebruikssectoren van inerte secundaire stromen

* Monitoringsysteem Duurzaam Oppervlaktedelfstoffenbeleid – Resultaten 2010 (ALBON, OVAM en VITO)

vlaams milieu-input-outputmodel 51 centrales

e-bodemas 67% 33%

e-vliegas 24% 24% 52%

KSP-glas 100%

uitgegraven bodem 2% 84% 0,2% 13%

bagger-, ruimings-, en infrastructuurspecie

27% 73%

De gebruikers ‘betonwaren’, ‘stortklaar beton’ en ‘asfaltsector’ behoren allen tot de sector van vervaardiging van artikelen van beton, gips en cement, natuursteen en overige niet-metaalhoudende producten (26D1). Voor de aannemers die gebruik maken van puingranulaten wordt verondersteld dat ze behoren tot de sector ‘Aanleg van spoorwegen, wegen, straten, vliegvelden en sportaccommodaties, waterbouw, en overige werkzaamheden in de bouw’ (45C1). De ‘keramische sector’ en de ‘cementindustrie’ vormen onderdeel van de sector ‘Vervaardiging van keramische producten en cement, kalk en gips’ (26B1+C1).

De inerte stromen leisteen, granietslib en glaswol werden niet opgenomen in de bevraging die werd uitgevoerd in 2010. Voor deze stromen wordt het gebruik ingeschat op basis van de gegevens in de studie uitgevoerd in opdracht van ALBON in 2008 (Nielsen, 2008). Volgens de gegevens uit deze studie werden deze inerte stromen integraal ingezet in de keramische industrie (26B1+C1).

Enkel die stromen waarvoor rechtstreeks (hetzij op basis van het rapport voor MIRA, hetzij op basis van gegevens uit de MDO-studie) data beschikbaar zijn, worden in deze fase opgenomen in de ME-tabel ‘secundaire materialen’. In een latere fase kan deze ME tabel verder worden aangevuld.

Voor kunststoffen is er geen of slechts een beperkte inzet voor recyclage in Vlaanderen.

Ook voor de fractie rubber is niet duidelijk of de inzet van het recyclaat al dan niet in Vlaanderen plaatsvindt. We stellen voor om deze stromen (nog) niet mee op te nemen in het model.

4.3.4 Verdere stappen

In een latere fase kan het IO-model nog worden aangevuld met het gebruik van secundaire stromen als brandstof. Dit gebruik als brandstof zit momenteel vervat in de ME-tabel ‘energie’, zij het uitgedrukt in PJ. In de update wordt een opsplitsing gemaakt naar ‘hernieuwbare energie’ en ‘fossiele energie’ (zie par. 4.2 van dit rapport). Idealiter zou nog een bijkomende opsplitsing gemaakt kunnen worden tussen verschillende soorten hernieuwbare energiedragers. Zo kan bijvoorbeeld een bijkomende opdeling gemaakt worden voor de vaste biomassa die gebruikt wordt voor verbranding zoals hout, huishoudelijk afval (opgesplitst volgens het aandeel biomassa en het aandeel ‘overige’), enz.

Om een volledige ‘materialen’ balans te kunnen maken zouden de gegevens zoals nu opgenomen in de ME-tabel ‘energie’ moeten worden uitgedrukt in ton. Op die manier kan onderscheid gemaakt worden tussen zowel de primaire en secundaire materiaalstromen die gebruikt worden als energiedrager dan wel als materiaal. De gegevens die hiervoor nodig zijn, zijn beschikbaar bij de personen die de energiebalans Vlaanderen opstellen.

Op die manier zal het IO-model tabellen bevatten uitgedrukt in ton materiaalgebruik en in TJ energiegebruik door de Vlaamse economie, zowel voor primaire als secundaire materialen, onafhankelijk of dit materiaal voor materiaaltoepassingen dan wel energie wordt gebruikt.

Om tot een volledig sluitend geheel te komen in het input-outputmodel zou er tot slot nog een link gemaakt moeten worden tussen de hoeveelheid afval die momenteel in Vlaanderen wordt geproduceerd en gebruikt wordt voor recyclage of secundaire grondstof (op basis van de ME

‘afval’) in Vlaanderen. Momenteel is dit niet het geval omdat hiervoor bijkomende gegevens nodig zijn over de bestemming van het geproduceerde afval en/of de herkomst van het secundair/gerecycleerde materiaal. Hierover wordt momenteel geen uitspraak gedaan. Met het in voege treden van het VLAREMA zou dit deels worden opgelost aangezien het gebruik van materialen die hun afvalstatus verloren zijn en gebruikt mogen worden als grondstof ook gemeld moeten worden bij de OVAM. Voor de geëxporteerde afvalstoffen treedt deze meldingsplicht pas in een latere fase in voege.

4.3.5 Validatie van methodiek

Om na te gaan of de manier waarop te werk wordt gegaan tot de gewenste resultaten leidt zijn een aantal berekeningen uitgevoerd.

In een eerste berekening is nagegaan of bij een analyse van de sector die het secundair materiaal gebruikt eenzelfde hoeveelheid materiaal inkomt dan wat verondersteld werd dat door de sector wordt gebruikt. Deze berekening werd gemaakt voor de sectoren 21A1 en 45C1.

Tabel 20 : Vergelijking berekende hoeveelheid secundair materiaal versus toegekende hoeveelheid secundair materiaal

kton 21A1 45C1

Ingegeven hoeveelheid 1.122 26.487

Berekende hoeveelheid 1.154 29.885

verschil 3% 13%

Uit de analyse blijkt dat na een doorrekening van de sector met het IO-model een grotere hoeveelheid secundair materiaal wordt berekend voor een sector dan de hoeveelheid die initieel werd gekoppeld aan deze sector. We zien dit ook bij het doorrekenen van primaire materiaalstromen. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat deze sectoren ook producten van hun eigen sector gebruiken.

Wanneer we vervolgens een analyse maken om na te gaan hoe de geïnventariseerde secundaire materialen zich verdelen over de finale vraagcategorieën zien we dat hier de uiteindelijke hoeveelheden secundaire materialen wel overeen komen met de veronderstelde hoeveelheden zoals opgenomen in de ME tabel Secundaire Materialen. Onderstaande tabel geeft hiervan een overzicht :

Tabel 21: Overzicht verdeling secundaire materialen over finale vraagcategorieën

kton HH IZW GOV Invest

eringe n

voorra den