• No results found

GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

In document ADATRECHTBUNDEL VI. (pagina 27-58)

N». 1.

Zie, voor inheemsche rechtspraak, bundel V blz. 55—83, : 15—851, 462—463.

Zie, voor godsdienstige rechtspraak, bundel I blz. 225.

SERIE G.

GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN.

N°. 2.

ß e g e e r i n g s r a p p o r t b e t r e f f e n d e de s t a n d e n en de r e c h t s p r a a k i n de B a t a k s c l i e m a a t s c h a p p i j in

de o n d e r a f d e e l i n g S i p i r o k (18 8 2).

De oorsprong van de bevolking in het Sipiroksche is nog niet van zoo ouden datum of die kan nog wel worden nagegaan.

De eerste die zich hier vestigde kwam uit Toba en zijne drie zonen hebben de h o e t a ' s S i p i r o k , B a r i n g i n en P a r a u S or a t gesticht.

Zij waren de p a m o e s o e k s of p a n o e s o e n a n n i b o e l o e n g, wat tegenwoordig ook kamponghoofden genoemd worden.

Sommige hunner afstammelingen gingen met hunne bloedver-wanten zich buiten de kampoug vestigen en stichtten daar nieuwe hoeta's.

Ook in de moederkampoug waren twisten en afgunst de aan-leiding dat de bevolking zich splitste en, hoewel in de hoeta blijvende, meer dan een p a m o e s o e k ontstond.

Van elders komenden vestigden zich in de bestaande kampongs of stichtten na eenige formaliteiten, die de hadat voorschreef, nieuwe.

Zoodanig was de oorsprong van de verschillende hoeta's.

Zij waren zelfstandig en beredderden hun eigen zaken ; eerst wanneer er verschillen ontstonden, die niet tot een einde te brengen waren, werd de hulp ingeroepen van den pamoesoek van de oorspronkelijke kampong die altijd als de meerdere van de anderen werd beschouwd.

Ook bij gemeenschappelijke gevaren en belangen was de p a m o e -s o e k van de moederkampoug de aan- of woordvoerder.

In gewone tijdeu dus zelfstandig, vormden zij in buitengewone, bondgenootschappen, waarvan de p a m o e s o e k vau de oorspronkelijke kampong hoofd.

Yandaar het ontstaan, door toedoen van het bestuur, van de tegenwoordige k o e r i a h o o f d e n . De betrekking van p a m o e s o e k behoeft voor "hem niet verloren te gaan — die van P a r a u S o r a t

G A J O - , ALAS' I- EN BATAKLANDEN 10

lieeft ze nog, maar zij gaven die aan een hunner naaste betrek-kingen, ook al op aansporing van het bestuur, om zich meer aan hun algemeene bestuursbezigheden te kunnen wijden.

Volgens de hadat volgt de o u d s t e zoon zijn vader in de waar-digheid op. Dikwijls eehter hebben kuiperijen of mindere geschikt-heid daarin verandering gebracht, maar toch kan gezegd worden dat de waardigheid is gebleven in den stam van de eerste pamoesoeks of van degenen, die zich van elders vestigden en een nieuwe kampong stichtten.

De bevolking in een h o e t a bestaat uit de oorspronkelijke vestigers met degenen, die zich daarbij gevoegd hebben.en de b a j o - b a j o . ' De laatsten zijn personen van een andere marga en de aanverwanten van den regeerenden stam, doordat de pamoesoek met zijne bloed-verwanten en de b a j o - b a j o elkander hunne dochters ten huwelijk gaven, zijnde het huwelijk in dezelfde marga verboden.

De p a m o e s o e k wees dengene onder hen, die wegens rijkdom, geschiktheid, afstamming het meest daarvoor in aanmerking kwam aan als de b a j o - b a j o , wiens werk het was te zorgen dat de hadat niet geschonden werd, die als scheidsrechter optrad bij geschillen in den regeerenden stam, den p a m o e s o e k hielp bij feesten en plechtigheden enz.

De bevolking is nu zoo vermeerderd en de toestanden zoo ge-wijzigd, dat het moeilijk is de oorspronkelijke instelling van de b a j o - b a j o na te gaan, zij bestaan echter nog in elke kampong.

Yoor een juist begrip daarvan moet men zich denken een h o e t a in den oorspronkelijken vorm, zijnde de stichter met zijne bloedver-wanten, een afgezonderd geheel, veel minder gemeenschap hebbende met andere h o e t a ' s dan tegenwoordig.

Een eerste behoefte nu is een andere marga om de bovengenoemde redenen: huwelijk.

Nog eene reden is, dat er bij de aanhoudende geschillen tusschen bloedverwanten, behoefte gevoeld werd aan daarbuiten staande scheids-rechters, dewijl anders het beslechten daarvan zeer moeilijk werd.

Eu eindelijk is in de Bataklanden de band van aauverwantsöhap

— k a o e m — sterker dan die van bloedverwantschap — d o n g a n — , tenzij van ouders en kinderen, en dat was voor den p a m o e s o e k een reden om zich een getal onderhoorigeu te vormen, hem geheel

• Zie de „Verspreide geschriften van Prof. Dr. G. A. Wilken", verzameld door Mr. F . D. E. van Ossenbruggen, 1912, I , blz. 296, 297 en 300 n t 14.

— Noot van de commissie.

1 1 GA J O - , ALAS- EN BATAKLANDEN

toegedaan, waarvan het niet mogelijk was, door den sterken band van de aanverwantschap, dat zij de kampong verlieten of zich onafhankelijk maakten.

Dat moet de oorsprong zijn geweest van b a j o - b a j o .

Eigenlijke standen waren er in de h o e t a d r i e : Ie de aanzienlijken, n a m o r a - m o r a .

2e de burgerstand, h a l a k n a b a h a t , h a l a k n a d j a d j i . 3e de slavenstand, h a t o b a n .

De eersten zijn de aanzienlijken, zij die uitmunten door afstam-m i n g , invloed en rijkdoafstam-m. Een afstaafstam-mafstam-meling van de eerste vestigers behoort niet per sé tot den namorastand ; daarbij behoort rijkdom en invloed, zoodat het hem mogelijk is kostbare verplichtingen, die aan den namorastand bij huwelijken, begrafenissen enz. zijn ver-bonden, op te volgen. Eveneens kan een ieder, die van voldoende afstamming is en tot rijkdom en daardoor invloed komt, zich ver-heffen in den namorastand.

De burgerstand bestaat uit de vrije mannen die niet tot den namorastand behooren.

De slavenstand is door het gouvernement afgeschaft, de vroegere slaven zijn nu vrije mannen maar de twee standen vermengen zich nog niet.

De namorastaud heeft meerdere rechten dan de burgerstand als daar zijn het dragen van bepaalde kleeding en het volgen van bepaalde gebruiken, bij feesten enz.; de burgerstand ook meer dan de slaven.

Tusschen vrijen en slaven bestonden nog overgangen, als bv.

paudelingen, p e r s i n g i r a n , die bij de schuldeischers moesten werken tot hun schuld was afbetaald en dikwijls op deu langen duur slaven werden.

Verder slaven die zich losgekocht hadden en wel hunne vrijheid hadden gekregen, maar toch nog in de hadat niet dezelfde rechten hadden als de vrije mannen.

Ten slotte nog personen, die eenige overtreding hadden begaan, beboet waren, maar die boete niet konden betalen, terwijl hunne af-stamming belette er slaven van te maken. Zij stonden onder een soort politietoezicht, mochten de kampong niet verlaten, totdat zij hunne boete hadden betaald of op andere wijze van hun verband wareu ontslagen. Deze heeten d j a n d j i - r o m p o e .

Bepaalde wijken voor de verschillende standen in een h o e t a bestonden niet.

GA JO-, ALAS- EN BATAKLANDEN 1 2

De rechtspleging kende geen meerderheid van stemmen. Na be-raadslaging moesten alle rechters het eens zijn en was zulk niet het geval dan gaf zulks aanleiding tot afscheidingen, twisten en oorlogen.

Degenen, die aan invloed welbespraaktheid paarden, dreven ge-woonlijk hunne meening door.

Dat het aan knoeierijen en omkooping niet heeft ontbroken, kan nagegaan worden uit de thans nog bij de inlandsche rechters in de Bataklanden bestaande neiging daartoe.

Overtredingen of misdrijven werden gewoonlijk gestraft met geld-boeten, terwijl opsluitingen in het blok en het slaafmaken de mid-delen waren om de uitvoering te verzekeren.

De boeten verdeelden de rechters onder elkander en zij vonden daarin eene aansporing om ruim van dat strafmiddel gebruik te maken.

Een middel om volkomen willekeur tegen te gaan was dat de na te noemen p a r s o e h o e a n stem en zitting in de rechtbank had, en uit den aard zijner betrekking verplicht was voor zijne onder-hoorigheden op te komen.

In strafzaken waren niet alle standen gelijk voor de wet, waar werd gelet op den rang zoowel van den beleediger als van den beleedigde.

In burgerlijke zaken heetten allen gelijk.

Echter werd bij gelijke bewijsmiddelen de hoogere in stand, als zijnde meer geloofwaardig, tot den beslissenden eed toegelaten, een zeer geliefde soort van rechtspleging, die ook bij misdrijven die niet tot klaarheid te brengen waren werd toegepast; men liet dan alle bewoners uit een hoeta zweren, dat zij het een of ander niet o-edaan hadden. De beleedigde of zijn familie was dan voldoende gewroken door de gedachte dat degene die een valschen eed had gedaan daarvoor wel de verdiende straf zoude ontvangen.

Bij overtredingen of misdrijven van slaven was de meester voor hen aansprakelijk, en kon deze de boete niet betalen, dan werd de slaaf verkocht.

Men had drie verschillende soorten van rechtbanken, p a r l o e -ho e t an genaamd.

De eerste was de g e m e e n t e r a a d , vergaderende in de s o po van den p a m o e s o e k en rechtsprekende over ingezetenen van de h o e t a . Zij bestond uit:

Ie den p a m o e s o e k met zijne naaste bloedverwanten, a n g g i u i r a d j a .

2e den b a j o - b a j o .

1 3 GAJO-, ALAS- EN BATAKLANDEN

3e de n a m o r a - m o r a . 4e de p a r s o e h o e a n .

5e den r a d j a n i h a t o b a n .

De eerste drie zijn reeds bovenomschreven. N°. 4 zijn de per-sonen, die uit een familie door de leden worden verkozen als hun vertegenwoordiger, beschermer. Het is de oorsprong van de tegen-woordige s o e h ö e s of ouderkamponghoofden. Ook de b a j o - b a j o wordt reeds s o e b o e genoemd. De thans bestaande soehoe's staan niet meer toe, daarin geholpen door het bestuur, dat hunne onder-hoorigen zich afscheiden en een nieuwe p a r s o e h o e a n vormen.

Van daar dat de oorspronkelijke toestaud, nl. dat de leden van een zelfde parsoehoean allen niet te verre bloedverwanten waren, is verloren gegaan, ook al doordat de vrijgemaakte slaven zich bij de verschillende soehoe's — gewoonlijk die van hun meester — hebben gevoegd. N° 5 was een vertegenwoordiger van den slavenstaud. Zelve slaaf, had hij in do hadat eenige meerdere voorrechten dan zijne lotgeuooteu. Hij had echter geen stem in de rapat. Zijn werk schijnt geweest te zijn de vergadering te leiden, de sprekers aan te wijzen.

Zulks schijnt noodig te zijn geworden, omdat misschien allen door elkander spraken, en om der wille van de onpartijdigheid en wegens ouderlingen naijver schijnt daarvoor iemand genomen te zijn, niet behoorende tot de rechters of hunne verwanten.

Mocht men niet tot overeenstemming geraken of voelde zich een der partijen verongelijkt, of wanneer het zaken betrof meer dau één h o e t a in hetzelfde bondgenootschap rakende, dan word de hulp ingeroepen van den p a m o e s o e k van de moederkampong, die zich d a n , vergezeld van zijn b a j o - b a j o en van een paar p a m o e s o e k s van nabijgelegen h o e l a ' s , daarheen begaf, de zaak opnieuw onderzocht, en uitspraak deed.

Eigenlijk was dit het hoogste ressort voor zaken, niet de ver-schillende bondgenootschappen rakende.

Maar wanneer de veroordeelde iu een ander bondgenootschap i n -vloedrijke verwanten h a d , beproefde hij dikwijls zijn geluk nog weder voor den p a r l o e h o e t a u n a g o d a n g — groote r a p a t — , die zitting hield buiten de h o e t a ' s op de grenzen der bondgenoot-schappen en rechtsprak over zaken of geschillen meer dan een bondgenootschap rakende. Daaraan namen alle reden van de ver-schillende p a r l o e h o e t a n s uit de drie bondgenootschappen deel.

De leider der vergadering, zoo als dat bij de gewone p a r l o e -h o e t a n s is omsc-hreven •— a l o - -h a l o k genaamd — werd genomen

GAJÔ-, ALAS- EN BATAKLANDEN 14«

uit het bondgenootschap, dat niet in de zaak betrokken was.

Elk van de leden zeide zijn gevoelen en de pamoesoeks van de drie moederkampongs beslisten.

Bij overeenstemming was er geen sprake meer van hoogcr beroep en was de beslissing onherroepelijk.

Dikwijls duurde het echter maanden, vóórdat voldoende overeen-stemming was bereikt, en ook gebeurde het wel dat zulks volstrekt niet mogelijk bleek te zijn, en dan gaf zulks aanleiding tot twisten en oorlogen, waardoor dan de sterkste zijn zaak won.

Door de invoering van de nieuwe rechtspleging is dat alles veranderd.

De p a r l o e h o e t a n of g e m e e n t e r a a d bestaat nog, maar de behandeling der zaken is beperkt tot bespreking van de belangen van de h o e t a , en het uitmaken van b u r g e r l i j k e geschillen, wanneer partijen met de uitspraak genoegen nemen.

De p a r l o e h o e t a n met den p a m o e s o e k van de moeder-kampoug en van de nabij gelegen hoe t a ' s is veranderd in het districtsgerecht, voorgezeten door het koeriahoofd en eeuige kampong-hoofden als leden.

De p a r l o e h o e t a n n a go d an g is nu veranderd in een rapat van koeriahoofden, voorgezeten door een Europeesch ambtenaar.

SERIE G.

GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN.

N0. 3.

B r i e f v a n d e n c i v i e l - g e z a g h e b b e r van H a b i n s a r a n (H. J. K ö h l e r ) a a n de c o m m i s s i e v a n b ij s t a n d v o o r

b e t a d a t r e c h t te W e l t e v r e d e n , g e d a g t eek e n d P a r s o b o e r a n 2 J u n i 1 9 1 1 u° 8 1 / 2 6 .

Ik heb de eer U beleefd mede te deeleu, dat men bij de Bataks niet meer spreken kan van een adatrecht in dien zin, dat het een instelling geldt, waaraan cle bevolking gehecht is en die zij noode zou zien verdwijnen. Eeeds vóór onze vestiging in de Bataklanden kon van een bepaald adatrecht niet meer gesproken worden, omdat bij de alom heerschende anarchie het recht van den sterkste maar al te dikwijls gesteld werd boven het adatrecht en een overheid, tot wieii de benadeelde zich kon wenden eu die sterk genoeg was om zich te doen geldeu, niet bestond.

Deze afwezigheid van een centraal gezag, die ook de kern zou hebben kunnen vormen van een machtsuiting naar buiten toe, is ook aan te merken als de voornaamste oorzaak, dat wij met zoo weinig moeite meester zijn geworden van dit zeer moeilijk toe-gankelijke bergland. Het gezag van den priestervorst Singo Manga-radja was slechts een schijngezag. De Bataks huldigden hem als vorst, zoolang hij slechts niet eischte, dat zij zich aan tucht onderwierpen.

Verschillende gebruiken bij de Bataks wijzen er ten duidelijkste op, dat zij zich langzamerhand, aangepast hadden aan dezen recht-loozen toestand. Zoo bezat o.a. bijna uiemand een karbouw, of ander stuk groot vee in vollen eigendom, doch men deelde het bezit-recht meestal met een of meer personen. Bescherming van eigendom werd op deze wijze gezocht, door ook anderen deelgenoot van de bezitting te maken. In H a b i n s a r a n is dit nog heden ten dage algemeen het geval en ook in het grootste deel der overige Batak-landen. Dat deze toestand aan den anderen kant echter weder aanleiding geeft tot tal van rechtskwesties, behoeft geen nader betoog.

Deze kwesties zijn echter meestal spoedig tot klaarheid te brengen.

GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN 1 6

Ingewikkelder zijn de kwesties, die hun oorsprong vinden in een strijd° om grondbezit of in de d j o e d j o e r a n of sin a m o t , den koopprijs der vrouw.

Evenals vroeger in de Germaansche en Gallisch-Germaansche landen de hoeve (mausa, huvae, have) de voornaamste eenheid vormde, zoowel in staatkundig als economisch verband, zoo vormt de h o e ta de eenheid, waaromheen het Bataksche volksleven zich gegroepeerd heeft. Ofschoon hoe ta niets anders is dan het woord Aotta// ia het Bataksch, zoo zijn de hoeta's het best te ver-blijken met de hoeven der oude Germanen. Het hoofd der h o e t a , en de zoowel volgens de adat als door ons gezag erkende bezitter ervan, wordt r a d j a genoemd, doch is het best te vergelijken met de bezitter van een boerenhoeve, terwijl zijne r i p e e s of onderdanen evenzoovele met hunne gezinnen op die hoeve wonende knechten zijn. Tot onderlinge bescherming sloten de hoeta's zich weder in groepen aaneen, aldus rechtsgemeenschappen vormende. Deze rechts-gemeenschappen, wier radja's meestal vermaagschapt waren, waren vrij stabiel, doch verbonden tusschen twee of meer rechtsgemeen-schappen duurden zelden langer dan het leven van den persoon, die ze tot stand had gebracht. De h o e n d o e l a u s of districten, zooals deze bestaan in de reeds onder rechtstreeksch bestuur gebrachte deelen der Bataklanden, zijn een schepping van ons bestuur, dat ter vereenvoudiging der bestuursorganisatie eenige rechtsgemeen-schappen vereenigde onder het hoofd van eene ervan. De Batak, de voordeden van ons bestuur inziende, schikte zich m dezen hem opgedrongen toestand, wier consequenties hij dikwijls afkeurde.

Een dier consequenties was, dat daardoor het bezitrecht der hoetabezitters dikwijls schromelijk verkracht werd.

Zooals hierboven door mij reeds gezegd werd, is de radja der h o e t a volgens de adat eigenaar zijner hoeta. En als tot de hoeta behoorende worden beschouwd de geregeld door den radja en zijne r i p e e s bebouwde gronden. Tot een goed begrip van den toestand doet men het beste, de bovenvermelde rechtsgemeenschappen te vereenzelvigen met de Oud-Germaansche gemeenten. Inderdaad heeft het mij getroffen, zooveel overeenkomst als er bestaat tusschen enkele adat-instellingen der Bataks en Oud-Germaansche instellingen.

De r i p e e s of knechten van den hoetabezitter werden voor hun arbeid veelal betaald in natura, d. w. z. zij kregen hun aandeel van de slacht en van de opbrengst der tot de hoeta behoorende gronden. Ter vereenvoudiging der verdeeling werd iederen r i p e e

17 GAJÖ-, ALAS- EN B A T A K L A N D M

een bepaald stuk grond aangewezen en hem het recht toegekend, de opbrengst van dien grond als het zijne te beschouwen. De adat kende den ripee het recht toe, bij het verlaten van de hoeta de door hem tot dusver bewerkte gronden te blijven bewerken, doch slechts indien hij in de rechtsgemeenschap bleef, waartoe hij behoorde.

Hierbij dient aaugeteekend, dat vroeger in onafhankelijk gebied iemand, zijn hoeta verlatende, toch als zijn radja bleef erkennen den eigenaar van de door hem bewerkte gronden, aldus het eigen-domsrecht van dien radja erkennende. Waar dit niet gebeurde, gaf het ook steeds aanleiding tot hoogloopeuden twist, dikwijls eindigende in oorlog, daar de // r a d j a - h o e ta // op zijn eigendomsrecht bleef staan en op zijn prerogatief om door de bewerkers zijner gronden als r a d j a te worden erkend en diensten van hen te mogen eisclien.

Een verandering trad in dezen toestand, toen onder ons bestuur verschillende rechtsgemeenschappen tot een nieuwe grootere rechts-gemeenschap vereenigd werden, onder den naam van h o e n d o e l a n , en de adatbepaliugen, slechts voor de kleinere rechtsgemeenschappen geldende, werden uitgebreid en geldig verklaard voor de grootere rechtsgemeenschappen. Nu kon in het vervolg een r i p e e , zoolang hij slechts in de h o e n d o e l a n bleef, zijn h o e t a en zelfs zijn g e m e e n t e verlaten en toch gebruiksrechten doen gelden op de hem door zijn vroegeren radja afgestane gronden. Langzamerhand werd dit g e b r u i k s r e c h t uitgebreid tot e i g e n d o m s r e c h t en den ripees het recht toegekend, deze hun in bruikleen afgestane gronden willekeurig te v e r k o o p e n aan iederen inwoner der h o e n d o e l a n , terwijl zij na verhuizing ook niet meer verplicht waren, hun vroegeren radja diensten te bewijzen of diens overige gronden te helpen bewerken.

Hierdoor heeft m. i. een verkrachting plaats gehad van de eigen-domsrechten van de hoeta of hoevebezitters, terwijl de karakteristieke ondeugden van den Batak, wispelturigheid, zwerflust en tuchteloos-heid, er ten zeerste door in de hand werden gewerkt. Deze verkrachting was buitendien onnoodig, omdat de Bataklanden zeer bevolkt zijn en door den overvloedigen regenval, die in alle streken nabij den evenaar heerscht, alle grond in gebruik kan genomen worden voor een groote verscheidenheid van cultures. De zijn hoeta verlatende ripee heeft dus geen gebrek aan grond in zijn nieuwe woonplaats, om in zijn onderhoud te voorzien. t

De tweede oorzaak die aanleiding geeft tot tal van rechtskwesties, is de reeds door mij vermelde d j o e d j o e r a n of si n am o t. Zonder

ÖAJÜ-, ALAS- EN BATAKLANDEN I S

overdrijving kan gezegd worden, dat meer dan de helft der rechts-kwesties, direct of indirect, haar oorsprong vinden in de s i n am o t en dat de s i n a m o t , meer dan iels anders, oorzaak is van den slechten maatschappelijken zoowel als economischen toestand waarin de Bataklanden verkeeren.

Volgens de adat is de vrouw slavin, is — evenzoogoed als het

v e e _ eenvoudig een deel van de bezittingen ; zoolang zij ongetrouwd is van haren naasten manuelijken bloedverwant, is zij gehuwd, van haren man. Ofschoon de slavernij is afgeschaft, is in de Batak-landen de vrouw nog steeds in werkelijkheid slavin. Zij wordt door haren vader of voogd niet ten huwelijk gegeven, doch ten huwelijk verkocht; maar al te dikwijls aan den meestbiedende en niet zelden reeds op zeer jeugdigen leeftijd. Door de betaling van den koop-prijs of s i n a m o t is zij bet eigendom geworden van haren echt-genoot. Haar toestemming tot het huwelijk wordt niet gevraagd, zoodat gevallen van zelfmoord, om aan een gehaat huwelijk te ontkomen, te constateeren vallen. Gevallen dat vrouwen na het huwelijk, zich niet aan de paring willende onderwerpen, met be-hulp van derden door den echtgenoot verkracht worden, zijn lang niet zeldzaam. //Heeft zij maar eerst een kind'/ zeggen de Bataks, //dan loopt zij niet meer weg//, hierbij zinspelende op het feit, dat de kinderen het absolute eigendom zijn van den echtgenoot.

Wil een vrouw van haar echtgenoot scheiden, hetgeen zeer dikwijls plaats vindt, indien zij niet zwanger is geworden na eenigen tijd gehuwd te zijn geweest, dan kan de echtgenoot dit niet verhinderen, doch de kinderen, indien deze er zijn, blijven zijn eigendom, als

Wil een vrouw van haar echtgenoot scheiden, hetgeen zeer dikwijls plaats vindt, indien zij niet zwanger is geworden na eenigen tijd gehuwd te zijn geweest, dan kan de echtgenoot dit niet verhinderen, doch de kinderen, indien deze er zijn, blijven zijn eigendom, als

In document ADATRECHTBUNDEL VI. (pagina 27-58)