Mevrouw de Roggeveen staat een oogenblik stil, en werpt een blik in haar
toiletspiegel. Inderdaad was haar gelaat ontsteld, en doodelijk bleek, maar zij maakte
zich diets, dat
niemand iets buitengewoons aan haar voorkomen zou bemerken. Zij droeg een donker
reisgewaad en had een fluweelen mantel en bont gereed gelegd. Met saamgeknepen
lippen blijft zij in den spiegel staren. Voortdurend plooiden zich de rimpels op haar
voorhoofd onheilspellender. Met eene toornige beweging van het hoofd wendt zij
zich om, en begint met snelle, onhoorbare schreden het vertrek heen en weer te
loopen.
Zij maakt de rekening op van haar verleden en toekomst. Vooreerst: wie kan haar
goeden naam, hare eer, in het allerminste opzicht verkleinen? - wie kan haar huis
eenige blaam opleggen? - wat zou men kwaads kunnen verspreiden van haar gezin?
Jane's verloving was nooit openbaar bekend geweest, en dien morgen had mevrouw
Van Doornebeeck haar nog uitdrukkelijk verzekerd, dat het feit aan niemand ter oore
was gekomen. Zij had de publieke opinie tot nog toe in niets hoegenaamd aanstoot
gegeven. Iedereen had de Vergennes met beleefdheid ontvangen, eerst na dien
afschuwelijken moord hadden zich eenige ongunstige geruchten verspreid.
Maar Jane.... en met de uiterste bitterheid sloeg zij de handen ineen. Op die dochter
was al hare hoop gevestigd geweest en nu.... eene huivering trilde door hare leden.
Hare trotsche gestalte kromp ineen. Hare gelaatstrekken waren verwrongen van
woeste smart. Het geluk van haar kind was voor goed vernietigd. Onteerd, verleid,
en nog altijd door den schrik in haar denkvermogen gekrenkt, was Jane nu een levend
verwijt, een gevaarlijke lastpost, wier minste woord de vreeselijkste waarheid zou
onthullen. Eerst had zij geleden, om de wille der dochter, wier toekomst nu hopeloos
was vernietigd, want zij had Jane lief op hare wijze en naar haar bijzonder inzicht.
Dat zij haar kind vrijelijk had doen omgaan met de Vergennes, dat zij Jane's terstond
ontlokene genegenheid voor den Franschen edelman had aangemoedigd, strekte haar
geen oogenblik tot bron van zelfverwijt. Zij had recht, om te gelooven, dat de
Vergennes zich een waarachtig
man zou betoonen - had hij haar bedrogen, geheel de residentie was met haar de dupe
geweest. Zij had voor Jane eene schitterende toekomst gedroomd, een nijdig ongeluk
had plotseling al hare luchtkasteelen den bodem ingeslagen. Zou zij nu moedeloos
het hoofd buigen, en stil afwachten, dat de wereld, met schijnbaar vertoon van
medelijden, haar achter haar rug zou bespotten, zou zij nu rustig neerzitten, en daar
ginds een ijdel misbaar doen opgaan over het ongeluk en de vernedering harer familie?
Neen - zij wilde het hoofd omhooghouden tegenover de wereld, zooals zij tot nog
toe met de meeste kracht had gedaan. Reeds had zij mevrouw Van Doornebeeck met
een glimlach geantwoord op al de heele en halve liefelijkheden, die deze beminnelijke
dame had goedgevonden te opperen. De verloving met de Vergennes was nooit
publiek geweest, zij verlangde niet gecondoleerd te worden. Er was hoegenaamd
geene reden voor. Het vreeselijk geval met den Franschen edelman had hare dochter
in den beginne wel doen ontroeren, maar iedereen in Den Haag was er evenzeer van
ontsteld. Daarbij waren na den moord zekere bijzonderheden aan den dag gekomen
omtrent de Vergennes, die het alles, wel beschouwd, eer gelukkig dan ongelukkig
deden schijnen, dat het plan van verloving schipbreuk had moeten lijden. Mevrouw
Van Doornebeeck was dit volkomen met haar eens, en meende, dat het beste in dit
geval zijn zou, er niet langer aan te denken. Mevrouw de Roggeveen had dan ook
verzekerd, dat Jane de eerste ontroering reeds te boven was en dat men besloten had,
ter afleiding een uitstapje naar Brussel of Parijs te ondernemen.
Inderdaad, zij moest haar kind aan aller oog onttrekken. Zelfs aan den dokter mocht
niets blijken van den eigenlijken toestand der zaak, en zij hoopte wel, dat de
vreeselijke waarheid tot nog toe aan niemand vreemds mocht zijn in 't oog gesprongen.
De dokter had gezegd, dat de plotselinge schrik Jane's hoofd had geschokt, maar dat
van den tijd en
van verstandige afleiding nog veel te hopen was. Daarom moest zij met haar kind
op reis. Nemand zou het geheim kennen, en wanneer Jane eens gelukkig herstelde,
wanneer haar jeugdig, krachtig gestel eens de overwinning behaalde, dan bleef de
toekomst misschien nog schoon, dan behoefde men alles niet hopeloos in te zien.
En thans wilde zij in alle stilte vertrekken. Zij had kracht en moed genoeg, om de
eer van hare dochter, van haar naam geheel alleen te redden. Vooraf echter moest
zij nog alles aan haar echtgenoot meedeelen. De heer Van Roggeveen had zich in
het somberst stilzwijgen teruggetrokken, sinds hij op dien noodlottigen avond uit
Amsterdam was teruggekeerd. Beiden hadden zij opzettelijk vermeden, over de
bittere rampen van hun gezin te spreken, maar aan de dreigende blikken, die hij haar
had toegeworpen, had zij duidelijk den toeleg bespeurd, om haar zelve als
hoofdoorzaak van alles te beschuldigen. Voor zijn toorn beefde zij niet. Zij had haar
goeden naam te redden, en daarbij was de gramschap van haar echtgenoot haar eene
bijzaak. Zij wist, wat zij hem had te antwoorden. En daarenboven, het was even goed
z i j n belang Jane's eer te beschermen - hij moest haar steunen.
In weinige oogenblikken had zij al deze dingen overwogen, en terwijl zij haastig
In document
Jan ten Brink, De schoonzoon van Mevrouw de Roggeveen. Deel 2 · dbnl
(pagina 171-174)