• No results found

Flora en vegetatie

In document LIFE project DANAH (pagina 36-55)

2.3 Beschrijving van het biotisch milieu

2.3.2 Flora en vegetatie

De beschrijving van de vegetatie in dit beheerplan is weergegeven onder de vorm van het voorkomen van Europese Habitattypes in de beheereenheden (kaart 2.13) en aangevuld met de BWK-codes voor de terreinen die geen habitat zijn of waar geen EU-type aan werd toegekend, en met de LIFE- natuurherstel werken zoals zij in de bestekken van het ANB en Defensie zijn opgemaakt. De BWK (versie 2) met overdruk van de beheereenheden is weergegeven op kaart 2.14.

2.3.2.1 Overzicht van de voorkomende vegetaties

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de voorkomende Europese habitattypes in het KSV aangevuld met de Regionaal Belangrijke Biotopen (rbb). Voor een volledig overzicht van de voorkomende Europese habitattypes per beheer(sub)eenheid wordt verwezen naar bijlage 4. De tabel is gebaseerd op de Habitatkaart van het INBO (enkel kolom Hab1).

Tabel 4 Oppervlakteaandeel van de voorkomende Europese Habitattypes en de Regionaal belangrijke biotopen voorkomend in het KSV.

EU-habitattype Oppervlakte (ha) Aandeel (%)

2310 3,77 0,42

EU-habitattype Oppervlakte (ha) Aandeel (%)

6230u_ha 5,63 0,63

*De aanduidingen u en f achter de Europese habitatcodes (INBO, 2008) staan voor respectievelijk matige tot sterke degradatie en voldoende of goede staat van instandhouding. De code ‘gh’ indiceert dat er desbetreffend geen habitat aanwezig is. De achtervoegsels zijn toegevoegd indien er elementen van bepaalde vegetaties aanwezig zijn (overeenkomstig de habitatypes of bwk-eenheden):3150 = met elementen van ‘ Van nature eutrofe meren met vegetaties van het type Magnopotamion of Hydrochation’, ae =

waterplantenvegetaties zonder typerende soorten, ao= meestal vergraste, sterk verzuurde vennen met enkel nog veenmos, ha=

soortenarmere struisgrasgraslanden met enkel nog begeleidende soorten van het type 6230, bos = verbossing van het type. De aanduiding rbb- - staat voor Regionaal belangrijk biotoop gevolgd door de bwk-code. ‘Gh’ staat voor geen type toegekend.

De huidige verspreiding van EU-habitats is weergegeven op Kaart 2.13 en omvat volgende types (Decleer, 2007):

• 2310 psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten

Dit habitatype komt vooral voor op landduinen in het binnenland en is beperkt tot droge, extreem voedselarme, zure zandbodems zonder profielontwikkeling (ook zandpisten zijn mogelijk).

De vegetatie bestaat uit Struikhei, Stekelbrem, Kruipbrem en een rijke korstmosbegroeiing. Plaatselijk is opslag van struiken en bomen als ruwe berk, Zomereik, Grove den en Brem mogelijk. Dit habitattype komt meestal in mozaiek met habitattype 2330 voor.

• 2330 open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen

Deze Buntgrasvegetaties omvatten ijle, grazige vegetaties en korstmosbegroeiingen op droge, voedselarme, zure zandbodems. Een oppervlakkige humuslaag is al dan niet aanwezig. De vegetaties worden afgewisseld met plekken open zand en komen typisch voor op landduinen. Dergelijke landduinen ontstaan op arme zandbodems als gevolg van zandverstuiving door spontane processen of door allerlei verstoringen, zoals overbegrazing, brand of overbetreding. Plaatselijk kan opslag voorkomen van struiken of bomen, zoals Ruwe berk, Zomereik, Grove den, Brem, Gaspeldoorn of Bramen. De faunawaarden zijn doorgaans zeer hoog, maar wel afhankelijk van de

aanwezigheid van voldoende afwisseling in vegetatiestructuur, zoals open zand, schaars en dicht begroeide grazige vegetaties, droge heide, ruigtes, solitaire bomen en struwelen.

• 3130 Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia Uniflorae (oeverkruidgemeenschappen).

Dit habitattype vertoont subtiele verschillen in de waterkwaliteit met zijn zwak gebufferde en meer voedselarme variant type 3110, met name een iets sterkere basenverzadiging (betere buffering tegen verzuring) en mogelijk een permanent iets hogere nutriëntenbeschikbaarheid, waardoor dit habitattype zich ook in meer uitgesproken mesotrofe milieus kan ontwikkelen. Een duidelijker verschilpunt is dat het water op de standplaats minder diep is, zodat de oeverzone jaarlijks meermaals gedurende een langere periode droogvalt en afbraak van organisch materiaal mogelijk is. Dit habitattype heeft bijgevolg een meer uitgesproken amfibisch en oevergebonden karakter.

• 3160 Dystrofe natuurlijke meren en poelen

Deze bruinkleurige plassen vertonen een hoog gehalte aan humusstoffen (vandaar de kleur). Deze stoffen, vrijgesteld uit het veensubstraat en/of aangevoerd uit de omgeving, zorgen voor een hoge zuurtegraad (lage pH) (cfr. huminezuren) en een geringe voedselbeschikbaarheid. De bruine kleur is kenmerkend voor dit habitattype (enkel plassen met deze kleur en één of meerdere kensoorten worden tot dit type gerekend). Ze komen meestal voor in infiltratiegebieden met heidevegetaties en veenmoeras op sterk uitgeloogd zand. De vegetatie is weinig diagnostisch voor dit type, wat wil zeggen dat de voorkomende soorten ook in niet-dystrofe plassen aangetroffen worden.

De (soortenarme)vegetatie bestaat meestal uit veenmossen en eenzaadlobbigen zoals Draadzegge, Slijkzegge, snavelbiezen en Veenpluis. Begeleidende soorten zijn oa Pijpenstrootje, Snavelzegge, Veelstengelige waterbies, Ronde zonnedauw en Waterdrieblad. In het open water komen Klein blaasjeskruid en Waterveenmos voor. Bij verlanding treedt vervening op (tril en overgangsveen – HT 7140) of natte-heidevorming met hoogveenkarakter (HT 4010). Dit habitattype is in Vlaanderen tegenwoordig “zeer zeldzaam” en in meer of mindere mate aangetast.

• 4010 noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix

Vochtige heide bestaat uit dwergstruikvegetaties met Gewone dophei in gebieden met permanent hoge grondwaterstand, vaak met een goed ontwikkelde moslaag met diverse soorten veenmossen en levermossen. De soortensamenstelling van natte heide wordt bepaald door het grondwaterregime en het beheer. Het aantal constante soorten is zeer beperkt. Pijpenstrootje, Gewone dophei en Struikhei hebben meestal een hoge presentie en combinaties van deze soorten geven de vegetatie haar algemeen aspect. Kenmerkende vaatplanten zijn Beenbreek, Ronde zonnedauw, Trekrus, Heidekartelblad, Klokjesgentiaan en Veenbies. Deze vegetaties komen vaak voor in complexe mozaïekpatronen en overgangen met vele andere opgelijste habitattypes.

Het habitattype komt voor op natte, voedselarme zand- of zandleembodems, meestal op podzolgronden met een venige bovengrond, een venige ondergrond of met reductieverschijnselen direct onder de B-horizont. De vegetaties zijn grondwaterafhankelijk en de grondwaterstanden mogen niet te sterk wisselen. De laagste grondwaterstand is cruciaal (max. 50 cm onder het maaiveld). Soortenrijke, natte heidevegetaties zijn beperkt tot oligotrofe, zwak gebufferde bodemcondities.

• 4030 droge heide (alle subtypen)

Droge heidevegetaties bestaan uit formaties van altijdgroene dwergstruiken, gedomineerd door Struikhei. De aspectbepalende laag is vaak niet hoger dan 1 m. Plaatselijk kan boom- of struikopslag van Grove den, Zomereik, Ruwe berk, Sporkehout, Brem, Jeneverbes of Bramen aanwezig zijn. Grassen zoals Pijpen-strootje, Bochtige smele en Fijn schapengras hebben steeds een gering aandeel in goed ontwikkelde heiden. De faunawaarden zijn vooral afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende afwisseling in vegetatiestructuur, zoals open zand, jonge en oude heide, grazige stukken, solitaire bomen en struwelen.

Het habitattype komt meestal voor op droge, zure, voedselarme zandgronden, waar door eeuwenlange uitloging een goed ontwikkeld podzolprofiel is ontwikkeld. De afbraak van het bodemmateriaal verloopt traag, waardoor een humuslaag gevormd wordt. De vegetatie is gevarieerder naarmate de bodem beter gebufferd is tegen verzuring.

Droge heides zijn in principe grondwateronafhankelijk, waarbij het grondwater meer dan een meter onder het maaiveld kan wegzakken.

• 6230 Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)

Heischrale graslanden zijn vegetaties op voedselarme, meestal (zwak) zure, lemige zandbodems waarin grassen zoals Borstelgras, Tandjesgras, Pijpenstrootje en Struisgrassoorten domineren, maar waarin kruiden en heidestruiken eveneens talrijk aanwezig kunnen zijn. Het betreft soortenrijke graslanden met een gesloten grasmat, in tegenstelling tot habitattype 2330 waarvan de grasmat open is tengevolge van natuurlijke processen zoals zandverstuiving en die meer eenjarige soorten bevat. In vergelijking met soorten van droge heide prefereren soorten van heischrale graslanden minder zure, meer gebufferde bodems. Buffering gebeurt door bodemdeeltjes met een

bufferende werking zoals leem of door toevoer van calciumionen via kwelwater. Heischrale graslanden ontstaan vaak door het maaien, betreden, beweiden, plaggen, afbranden of verstoren van heidevegetaties. Afhankelijk van de bodemvochtigheid komen zowel droge als natte typen voor.

Heischrale graslanden zijn gebonden aan onbemeste, matig zure tot neutrale, droge tot vochtige gronden en komen meestal voor op lemige zandgronden of uitgeloogde zandleemgronden, maar soms ook op zand of veen. De bodems zijn minder zuur (pH 4-6,5) in vergelijking met heide. Bij droog heischraal grasland bevindt de grondwatertafel zich buiten het bereik van de vegetatie. Bij vochtig heischraal grasland droogt de bodem nooit uit.

De grondwatertafel bevindt zich gemiddeld 20 à 30 cm onder het maaiveld, met pieken in droogteperiodes tot 150 cm onder het maaiveld.

• 9190 Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten, aangeduid met zuur eikenberkenbos

Dit habitattype komt voor op zeer voedselarme, vaak gepodsoliseerde of slecht doorlaatbare kwartaire dekzandgronden.

De vegetatie bestaat in de boomlaag uit Zomereik, Ruwe en Zachte berk vaak gemengd met Wilde lijsterbes en Ratelpopulier. Bij een strikte interpretatie van het EU-habitattype worden enkel de oude bossen gerekend met een goed ontwikkelde structuur. Een jonge (pionier) vegetaie dat getypeerd kan worden als qb (bwk-code) is vaak een successiestatium naar het Zuurminnend eiken-beukenbos. De struiklaag is zwak ontwikkeld en bevat Sporkehout en sporadisch Wilde lijsterbe. De kruidlaag is relatief arm en bevat soorten als Bochtige smale, Blauwe bosbes, Struikhei en andere grassen en kruiden van zure bodems. Pijpenstrootje is aanwezig op de vochtigere plekken.

Opmerkelijk is het verschil tussen de aangemelde Europese habitattypes (hoofdstuk 1.7.1) en de aangetroffen EU-types.

Deze discrepantie is het grootst bij de graslanden als soortenrijk heischraal grasland (6230). Dit vegetatietype komt wel voor op de habitatkaart en wordt niet vermeld onder de aangemelde habitats. Het vegetatietype Slenken in veengronden met vegetatie behorende tot het Rynchosporion (7150).staat wel onder de aangemelde habitats maar is niet te vinden op de habitatkaart van het Klein schietveld. Voor verdere uitleg van dit laatste wordt verwezen naar de bespreking van inventaris van de vochtige en droge heide iets verder in dit rapport.

De regionaal belangrijke biotopen (rbb- -) die er voorkomen:

• mr Rietland of andere Phragmition vegetaties

• sf Vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem

De delen van het Klein Schietveld die geen EU-habitattypes of Regionaal belangrijke biotopen bevatten (aangegeven als ‘gh’) vertegenwoordigen een aanzienlijke oppervlakte van het Klein Schietveld, nl. 67% van de oppervlakte of te wel ongeveer 600 ha. Voor deze vegetaties is er wel een BWK-code toegekend. De tabel hieronder geeft weer over welke BWK-eenheden het gaat.

Tabel 5 Oppervlakteaandeel van de voorkomende BWK eenheden waaraan geen EU-habitattype werd toegekend,

Van deze oppervlakte is, zoals de tabel aangeeft, het grootste deel (232 ha) bedekt met naaldhoutaanplanten (‘p’), nl.:

Grove den met ondergroei van struiken(150,77 ha) en andere varianten. Andere voorname bosvegetaties zijn de Eiken-Berkenbossen (qb) die een kleine 127 ha beslaan. De infrastructuur (voornamelijk urbane gebieden – eenheid ‘u’ - ) op het KSV beslaat ongeveer 101 ha. De voedselrijke soortenrijke graslanden (hp+) zijn de volgende in deze rij (61,69 ha), en hebben een belangrijk aandeel in de oppervlakte graslanden die er voorkomen. De BWK-eenheid ‘k-’(diverse elementen) (34 ha) wordt gedomineerd door het oud militair fort (‘kf’) (11,7 ha), dat tevens ook een zeer voorname faunistische waarde heeft (cfr. Ingekorven- en Meervleermuis).

2.3.2.2 Beoordeling van de Habitattypes volgens de expertgroep

Anno 2009 werd er een expertgroep in het leven geroepen ter bespreking van de LSVI (lokale stand van instandhouding) van de habitattypes voor het Habitatrichtlijngebied Klein en Groot Schietveld (KGSV). De bevindingen van deze expertgroep worden in dit rapport, per habitattype weergegeven. We baseerden ons hiervoor op de uitgebreide verslagen, opgemaakt door Guy Heutz.

De expertgroep bespreekt voor het KGSV de staat van instandhouding van ieder ‘essentieel’, ‘zeer belangrijk’ en

‘belangrijk’ habitattype (HT’s) volgens de Gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD’s) aan de hand van de habitatkaart en de LSVI tabellen.

Voor ieder criterium wordt indien mogelijk een score gegeven A, B of C gegeven:

A = goed B = voldoende C = gedegradeerd

2.3.2.3 Beschrijving van de EU-habitattypes

a) Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen (2330) en Psammofiele heide (2310)

Open landduinen en de voor de schietvelden relevante zandpistes komen in matig tot sterk gedegradeerde vorm voor.

Aanzienlijke delen zijn verbost geraakt de afgelopen decennia. Hiervan zijn, hoewel beperkt in oppervlakte (ongeveer 5%), delen open gekapt tijdens de LIFE- natuurherstelwerkzaamheden en zijn stukken opnieuw geplagd of gemaaid. De belangrijkste locaties van dit type zijn te vinden op de Zandplaat (BHE-code ZP) onder de vorm van een grote zandvlakte en in Bosgebied West (BHE-code BW) en in de Franse Heide (BHE-code FH). De tabel hieronder geeft een samenvatting van de aanwezigheid van dit habitattype in de beheer(sub)eenheden.

De psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten bedekt een aanzienlijk groter areaal dan de open landduinen en zandpisten. Dit habitattype, in gedegradeerde en goed ontwikkelde vorm, is op het Klein Schietveld aanwezig op ongeveer 23,3 ha waarvan de belangrijkste vertegenwoordiging zich bevindt in het Duinengebied en Franse Heide.

Aanzienlijke delen van dit habitattype zijn recent open gekapt (maatregel C3).

Zones die gekarteerd werden als een combinatie of overgangsvegetatie van de habitattypes 2310 en 4010 komen verspreid voor over verschillende beheereenheden waarvan de voornaamste het Duinengebied (DU) en het Vennengebied (VE) zijn.

De mening van de expertgroep voor dit ‘belangrijk’ habitattype is dat het type 2330 niet als dusdanig voorkomt op het Klein Schietveld maar dat deze oppervlaktes allen tot het HT 2310 (psammofiele heide) dienen geregekend te worden.

Dat type krijgt volgende LSVI beoordeling

• Structuur B

• Verstoring B

• Soorten A

• Opp. Fauna B

Tabel 6 Overzicht en oppervlakte van de voorkomende Open landduinen, zandpistes en psammofiele heidevegetaties per beheer(sub)eenheid en de getroffen LIFE-natuurherstel maatregel. Zie bovenstaande legenda voor verklaring van de gebruikte symbolen voor vegetatietypes.

DU 2 C3 0,77

b) Complex van vochtige tot droge heide (4010, 4030) en de slenken in veengronden met vegetatie behorende tot het rynchosporion (7150)

Lage, vochtige delen zijn de groeiplaats van Gewone dopheide, iets hogere delen zijn bedekt met gemengde heide, de hogere ruggen met struikheide. De begrenzingen kunnen vaag tot scherp zijn, maar soms vormen schotelvormige verhogingen (waarbij niveauverschillen vaak beperkt blijven tot enkele dm), duidelijk afgebakende aggregatiegrenzen.

Heidevegetaties komen relatief veel voor op het Klein Schietveld. Op het Klein Schietveld zijn grotere oppervlaktes vochtige tot natte heidevegetaties (4010) aanwezig dan droge heide (4030), nl. ongeveer 81 ha ten opzichte van 41 ha. De onderstaande tabel geeft aan in welke beheereenheden van het Klein Schietveld, welke habitattypes voorkomen.

Het gemengde type (4010u,4030u), al dan niet ten dele verbost, bedekt ongeveer 13 ha.

Noordatlantische vochtige heide vegetaties met Gewone dophei (Erica tetralix) komen, ongeacht de staat, het vaakst voor van de heidetypen. Ongeveer 56 ha van de 81ha vochtige heide op het Klein schietveld is volgens de Habitatkaart bestempeld als 4010 of 4010f (‘in goede staat van instandhouding’), terwijl de overige 25 ha als 4010u is gekarteerd (gedegradeerd). Van de matig tot sterk gedegradeerde vochtige heidevegetaties (25 ha) werd tijdens de LIFE-natuurherstelwerkzaamheden 15 ha opengekapt, een kleine 4 ha geplagd en een 2 ha van exoten ontdaan. Deze maatregelen situeerden zich voornamelijk in de beheereenheden ‘DU’ (Duinengbied) en ‘VE’ (Vennengebied). Deze laatste BHE’s zijn tevens de locaties waar het grootste aandeel van deze vochtige heidevegetaties voorkomen (respectievelijk 27 en 44 ha).

De LSVI beoordeling van de expertgroep voor de vochtige heidevegetaties (HT 4010) is als volgt:

• Structuur B Rhynchosporion, werden bij de vertaling van de BWK naar de habitatkaart mee onder de oppervlakte vochtige heide (HT4010) ondergebracht. Het HT 7150 is een pionierstadium in vochtige heidevegetaties, voornamelijk voorkomend op

recente plagplekken of in de randzone van de vele vennen. De natuurlijke standplaats zijn plaatsen die door natuurlijke waterpeilschommelingen in stand worden gehouden (zoals venoevers).

De expertgroep is van mening dat dit vegetatietype wel voorkomt op het Klein schietveld, en zelfs in dergelijk belangrijke mate dat het tot de essentiële types wordt gereken voor de SBZ Klein en Groot Schietveld. Dit vegetatietype is, zoals eerder gezegd, een pioniersvegetatie en kan dan ook relatief snel (enkele jaren) opgaan in de vochtige heidevegetatie met oa Gewone dophei, indien de successie niet wordt tegengegaan. Volgens de expertgroep is de LSVI voor dit type zoals onderstaand:

• Structuur B

• Verstoring B

• Soorten B

• Opp. Fauna B

Overgang naar de droge heide vormt de gemengde heide (op het KSV steeds matig tot sterk gedegradeerde vegetaties).

Deze overgangen komen voornamelijk voor ter hoogte van de BHE’s ‘BS’ (Bos Spoorweg) 7,9 ha en ‘VH’ (Vuile heide) 4,8 ha. De droge heidevegetaties (41,31 ha) komen voornamelijk voor ter hoogte van de BHE ‘VL’ (Vliegveld), nl. 24,5 ha, waarvan het grootste gedeelte gemaaid werd tijdens de LIFE-natuurherstelmaatregelen (maatregel D2). Andere BHE’s waar belangrijke oppervlakten droge heidevegetaties aanwezig zijn, zijn ‘VH’ (Vuile heide) en ‘GH’ (grote heide).

De LSVI beoordeling van de expertgroep voor dit ‘belangrijk’ habitattype is als volgt:

• Structuur B

• Verstoring C

• Soorten C

• Opp. Fauna B

Tabel 7 Overzicht en oppervlakte van de voorkomende droge en vochtige heidevegetaties per beheer(sub)eenheid en de getroffen LIFE-natuurherstel maatregel. Zie bovenstaande legenda voor verklaring van de gebruikte symbolen voor vegetatietypes.

Habitattype BHE BHSE

Habitattype BHE BHSE

c) Soortenrijke heischrale vegetaties op arme bodems (6230)

De soortenrijke heischrale vegetaties komen op het Klein Schietveld niet in optimale vorm voor. De aanduidingen u bij de kartering van de Europese habitats wijzen erop dat matig tot sterk gedegradeerd waren op het moment van de kartering.

Het maairegime heeft op verschillende plaatsen langs het vliegveld (BHE-code VL) al voor een aanzienlijke verbetering en vermoedelijk vergroting van het areaal heischrale vegetaties gezorgd. Beheereenheden met belangrijke potenties of zelfs met kensoorten (Tandjesgras) van heischrale vegetaties zijn het Militair kwartier (‘MK’) en Vliegveld (‘VE’-subeenheid 2).

Het grootste aandeel soortenrijke heischrale vegetaties komt volgens de kartering voor in de beheereenheden Grote Heide en Bos Spoorweg (BHE-code GH, BS)

Het zuidelijk deel van het vliegveld is grotendeels als struisgrasland (BWK-type: Ha) te typeren, maar met overgangen naar droog heischraal grasland (plaatselijk dominantie van Tandjesgras). Het noordelijk deel van het vliegveld (‘startbaan’) omvat aanzienlijke oppervlaktes schralere vegetaties: droge heide, natte heide en overgangen naar droog en nat heischraal grasland (Tandjesgras, Borstelgras, Heidekartelblad, Hondviooltje). Ook de expertgroep is van mening dat de oostelijke en noordelijke zijde van beheereenheid VL tot het habitattype 6230 kunnen gerekend worden. Hun LSVI beoordeling voor het Klein schietveld is als volgt:

• Structuur A-B

Tabel 8 Overzicht en oppervlakte van de voorkomende heischrale graslanden op arme bodems, per beheer(sub)eenheid en de getroffen LIFE-natuurherstel maatregel. Zie bovenstaande legenda voor verklaring van de gebruikte symbolen voor vegetatietypes.

Totaal GH 5,54

Totaal 6230u_ha 5,63

Eindtotaal 5,63

d) Vennen en andere zoetwatermilieus (3130 en 3160)

De zoetwatermilieus op het Klein Schietveld nemen een aanzienlijke oppervlakte in (ong. 16,7 ha) (zie bijlage 4). Het betreft voornamelijk het Vennengebied (VE) en Fort van Brasschaat (FB) die een groot aandeel van deze milieus herbergen. Hoewel er bij de eerdere habitatkarteringen (2003) werd aangegeven dat het niet duidelijk is om welk type het gaat (cfr. 31xxu), worden de zoetwatermilieus momenteel tot de ‘gh’ categorie gerekend. Decleer et al (2007) geeft duidelijk aan dat het Klein Schietveld een belangrijke locatie is in het verspreidingsareaal van het habitattype 3110.

De wel aanwezige habitattypes 3130 en 3160 komen volgens de habitatkaart slechts in zeer beperkte mate voor op het KSV. Deze types zijn allen gelocaliseerd in de BHE ‘VE’ (vennengebied). De meeste vennen aanwezig op het KSV worden niet meegerekend tot het HT ‘dystrofe meren en poelen’ (3160) (en ‘oligotrofe tot mesotrofe wateren’) omwille van de zeer abstracte aflijning van de types (werkwijze van de G-IHD). Ondanks het feit dat de vennen op het Klein schietveld (èn het Groot schietveld) in zekere mate gedegradeerd zijn door verzuring, zijn de potenties voor regeneratie via beheer groot en is het vrij evident om deze vegetaties mee te rekenen onder een bepaald HT (vnl. 3160). Deze discussie wordt op dit moment gevoerd met de bevoegde instanties.

De van nature eutrofe meren (gh,3150), goed voor een oppervlak van 3,86 ha, bevinden zich voornamelijk ter hoogte van het Fort van Brasschaat. In de gracht rond het fort domineren echter bepaalde exoten (o.a. Grote waternavel en Parelvederkruid). Maar anderzijds is/was er een populatie Drijvende waterweegbree (Luronium natans) bekend van de fortgracht (Walleyn et al., 2003).

Tabel 9 Overzicht en oppervlakte van de voorkomende zoetwaterhabitats (3130_aom en 3160), per beheer(sub)eenheid en de getroffen LIFE-natuurherstel maatregel. Zie bovenstaande legenda voor verklaring van de gebruikte symbolen voor vegetatietypes.

e) Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten (9190)

De potentiële oude zuurminnende eikenbossen komen verspreid op het Klein Schietveld voor (72 ha). Gezien het ouderdomscriterium dat geldt voor de aanduiding van het habitattype worden de vegetaties ondergebracht onder 9190-doel, teneinde de potenties voor dit type aan te geven. De voornaamste vindplaats is Vagen (BHE-code VA) maar ook Bos Noord, Bos Spoorweg en Grote heide bevatten aanzienlijke oppervlakten van dit habitattype. De voornaamste

LIFE-natuurherstelmaatregel in dit habitat-type was het verwijderen van exoten (maatregel C10 : ca 38,5 ha), vooral Amerikaanse vogelkers.

De expertgroep is van mening dat de LSVI voor dit type als volgt kan worden gedefinieerd:

• Structuur C

• Verstoring

• Soorten C

• Opp. Fauna C

Het is overigens merkwaardig dat dit habitattype volgens de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) als

‘zeer belangrijk’ is aangeduid voor deze speciale beschermingszone (SBZ), terwijl op dit moment (volgens de militaire kaarten 1932) slechts een beperkt areaal hiertoe kan gerekend worden en het dus steeds om potenties gaat (cfr expertverslag en habitatkaart).

Tabel 10 Overzicht en oppervlakte van de voorkomende zuurminnende eikenbossen (9190), per beheer(sub)eenheid en de getroffen LIFE-natuurherstel maatregel. Zie bovenstaande legenda voor verklaring van de gebruikte symbolen voor vegetatietypes.

2.3.2.4 Beschrijving van de regionaal belangrijke biotopen (rbb)

De Phragmition vegetaties (rbbmr) en vochtige wilgenstruwelen (rbbsf) hebben maar een zeer klein aandeel in de

De Phragmition vegetaties (rbbmr) en vochtige wilgenstruwelen (rbbsf) hebben maar een zeer klein aandeel in de

In document LIFE project DANAH (pagina 36-55)