• No results found

Beschrijving van de standplaats

In document LIFE project DANAH (pagina 30-34)

2.2.1.1 Geologie

2.2.1.1.1 Tertiaire geologie

De Tertiair geologische kaart (Kaart 2.8) toont dat in het volledige studiegebied De Formatie van Merksplas (Lid A) de bovenste Tertiaire Formatie is. Het is de jongste afzetting van het Tertiair die in Vlaanderen voorkomt (einde van Plioceen, omstreeks 2 miljoen jaar geleden). De afzettingen bestaan uit grijs half grof tot grof zand, kwartsrijk, regelmatig dunne klei-intercalaties, glimmerhoudend, schelpfragmenten, gerold hout, veen en (sideriet)keitjes (www.dov.be).

2.2.1.1.2 Kwartaire landschapsevolutie

De lijn Halsteren - Zandvliet - Malle - Turnhout begrenst een gebied waar Oud-Pleistocene afzettingen de basis van het landschap vormen. Deze afzettingen worden in België vanouds "Kempische Kleien" genoemd. Langs het kanaal Antwerpen - Turnhout (dat op 4 km afstand parallel aan het Groot Schietveld loopt) liggen inderdaad opvallende grote kleiwinningen met de bijbehorende - veelal verlaten - steenfabrieken. Deze Oud-Pleistocene afzettingen zijn van de Tegelen Formatie. Deze landschappelijke basis is meer dan 1,5 miljoen jaar oud.

In de loop van het Pleistoceen heeft het gebied vooral aan erosie blootgestaan. Daarbij werden de zandige delen meer aangetast dan de kleiige. Het gebied kreeg zo een enigszins golvend karakter. De vorm van de beekdalen weerspiegelt daarbij de aard van de Pleistocene bodem ter plaatse. Scherp ingesneden dalen duiden op een kleiige omgeving, schotelvormige dalen op een zandige. Door vergraving zijn deze karakteristieken hier en daar verloren gegaan en door Holocene veenvorming en sedimentatie hebben de diepe dalen een vlakke bodem gekregen.

Op de Oud-Pleistocene ondergrond is in de laatste IJstijd een dekzandmantel afgezet. Vormen in dit dekzand - duinen, ruggen, vlaktes etc - bepalen in belangrijke mate het landschap.

2.2.1.2 Bodem

De bodemkaart (Kaart 2.9) beschrijft voor het centrale gedeelte zogenaamde ‘Antropogene gronden’ hoewel deze in werkelijkheid niet werden gekarteerd omwille van de aanwezige militaire activiteit. In de Gebiedsvisie (INBO, 2003) werden de bodems beschreven aan de hand van de oude bedrijfsregelingen van Waters & Bossen. Door interpolatie kreeg men een algemeen beeld van de niet opgenomen delen. Dit wees op de aanwezigheid van volgende bodems:

• zone fort: hoofdzakelijk zeer natte en natte zandgronden

• zone Franse Heide: zeer natte zandgronden met duidelijke humus- en of ijzer-B-horizont (Zfg) in zuidelijke deel en humusarm zand zonder duidelijke profielontwikkeling (X, duinen) in noordelijk deel

• zone Grote Heide: matig droge (Zcg) en matig natte (Zdg) zandgronden met duidelijke humus en/of B-horizont, naast enkele stukken met natte lemige zandgronden met duidelijke humus en/of ijzer-B-horizont (Seg)

• zone Klein Schietveld-noord: humusarm zand zonder duidelijke profielontwikkeling (X, duinen) in zuidelijk deel (duinen); Naast Zdg, Zcg, vooral Zeg (natte zandgrond met duidelijke humus en/of ijzer- B-horizont, dominant in het vengedeelte met aan de zuidkant hierbij een strook matig natte grond opzand zonder profielontwikkeling (Zdp), en ook een stukje Zdfp, variant van Zdp maar met diepe humus B horizont.

De textuurvariatie in dit gebied vormt een complex patroon van matig fijne zanden, met enkele vlekken lemig zand met insluitsels van licht zandleem. Op het scheidingsvlak van Maas en Schelde bevindt zich een brede strook lemig zand. De textuur van de podzolen aanwezig in het studiegebied varieert eveneens van zand tot lemig zand. De zandbodems worden fijner van korrel naar het oosten. Interfluviale zandgronden zonder profielontwikkeling komen sporadisch voor in het noorden.

2.2.2 Reliëf en hydrografie

2.2.2.1 Reliëf

Het studiegebied situeert zich, volgens de fysische systeemkaart, doorsneden door de microcuesta van de Kleien van de Kempen (zie kaart 2.5). Verder ten westen liggen de Scheldepolders. De Cuestarug (microcuesta) van de kleien van de Kempen vormt de grens tussen de Noorderkempen ten noorden en Centrale kempen ten zuiden. Het gebied ten noordoosten van de micro-cuesta watert af naar de Maas, terwijl de zuidwestelijke zijde naar de Schelde afwatert.

Het grootste deel van het Klein Schietveld is tussen de 16 en 27 m boven zeeniveau gelegen. Het noordelijke einde van het Klein Schietveld ligt op de cuestarug, op 28 m + TAW hoogte. Het Klein Schietveld strekt in noordelijke richting, is ongeveer 5 km lang en daalt naar 16 m TAW.

De bodemdaling van 1 tot 2 meter per kilometer is kenmerkend voor de noordflank van de Kempische rug. De grotere helling naar het zuidwesten gaat bij Zandvliet over in een heuse steilrand die doorloopt tot bij Halsteren.

De Ploey heeft in 1961 de geomorfologie van de Noorderkempen in kaart gebracht. Uit de gedetailleerde bodemkaart, de oude geologische kaart en oude topografische kaarten blijkt de aanwezigheid van meer uitgesproken stuifduincomplexen. In het Klein Schietveld komen kleine duinruggen en duintjes voor in het noordelijke en centrale deel Vaak is dit in samenhang met vennetjes: uitblazingslaagten met het uitgeblazen zand op een hoop ernaast.

Ten noorden van dit "duinen"-gebied ligt een als "dekzand-landschap" getypeerd gebied, waar de zandafzettingen vlakker zijn. Het noordoosten van het Groot Schietveld strekt tot in deze zone. In het oosten, onder andere in het centrale gebied van Brecht, bepaalt de kleiondergrond in belangrijke mate de vormen in het landschap. Het Groot Schietveld raakt daar net aan.

Afgezien van het veen in de dalen van de Weerijs (Grote Beek) en de rivierdal van de Kleine Beek langs Westdoorn, komt er verspreid nog op enkele plekjes veen voor.

2.2.2.2 Hydrografie

De schietvelden behoren tot een uitgestrekt bronnengebied waar tal van kleine beken ontspringen die tot het Maasbekken behoren (Verdurmen e.a., 2007). Het Klein Schietveld wordt verdeeld over twee bekkens, nl. zuidelijk het Beneden-Scheldebekken in de subhydrografische zone Groot schijn van monding Oude Donkse beek tot monding Rode Beek en noordelijk, een zeer klein stukje, het Maasbekken in de subhydrografische zone van de Kleine A.

Het Klein Schietveld wordt door geen enkele waterloop aangesneden maar beschikt wel over een duidelijk waterrijke zone in het noorden. Hier bevindt zich een cluster van vennen, plassen en waterrijke gronden.

2.2.2.3 Hydrologie

In het (grootste) gedeelte van het KSV, behorend tot het Scheldebekken, verloopt de afwatering naar de beekdalen in zuidwestelijke richting (voorbij de Antitankgracht). In het Klein Schietveld zelf zijn geen beken te vinden. Het vennengebied in het centrale noorden van het Schietveld ligt relatief hoog gelegen ten opzichte van de rest van het Klein Schietveld. Deze zoetwatermilieus zijn uitsluitend gevoed door lokale kwel en hemelwater. De kwaliteit van het venwater verbeterde de laatste jaren licht. De zuurtegraad neemt recent licht af (=toename pH) n ten gevolge van een verminderde verzurende depositie. Dit herstel volgt op een lange periode van toenemende verzuring (dus dalende pH).

2.2.3 Bodemgebruik

2.2.3.1 Bodemgebruikskaart

Volgens de bodemgebruikskaart (kaart 2.10) zijn belangrijkste typen van bodemgebruik op het Klein Schietveld: droge en natte heide, grasland, open water (vennen), loof- en naaldbos en bebouwing. Deze bodemgebruikskaart is niet altijd even accuraat en dient enkel als indicatie. Recentere evoluties in bodemgebruik zullen verder in dit rapport (volgende hoofdstukken) gedetailleerder beschreven worden.

2.2.3.2 Recente evolutie in bodemgebruik in het kader van het LIFE-project

Sinds de start van het LIFE- project “geïntegreerd natuurherstel op de militaire NATURA-2000 gebieden” zijn er enkele meer of minder grootschalige beheerwerken uitgevoerd met als doel bepaalde typische vegetatietypen te herstellen (Kaart 2.11). In het totaal werden er op 378,6 ha herstelmaatregelen uitgevoerd op het Klein schietveld (overlappende oppervlakken bij opgeteld). Deze maatregelen kunnen soms overlappend zijn en zijn nodig om de achteruitgang van de natuurwaarden in de SBZ-zone te verminderen en waar nodig te herstellen. De motivering achter de maatregelen, die zijn aangehaald in het LIFE-dossier, catalogeert de “C” maatregelen onder de noemer van eenmalig beheer, en meerbepaald, bij achterstallig beheer. De “D” maatregelen onder de noemer van terugkerend biotoopbeheer (begeleidingsbeheer).

De maatregelen die genomen werden zijn:

• Maatregel C3: Heideherstel door het kappen van houtopslag en afvoer van het afgezaagd materiaal voor een oppervlakte van 166,75 ha. Deze beheersmaatregel is noodzakelijk om belangrijke habitats van bijlage II van de habitatrichtlijn te beschermen en te behouden. Psammofiele heide met Calluna en Genistasoorten (2310), Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen (2330) zijn samen goed voor een kleine 21 ha.

Op de droge heide (4030), vochtige heide (4010) en heischrale graslanden (6230) is voor 86 ha deels of geheel opengekapt. Van de Littorella-vegetaties en Nanocypertalia (3130) werd 1,5 ha opengekapt. Deze habitats zijn belangrijke leefgebieden voor talrijke Rode lijstsoorten. Als gevolg van deze maatregel komt er terug veel licht in de kruidlaag, waardoor de heidevegetatie zich kan herstellen. Een vervolgbeheer (maaien, nabegrazing) is nodig.

• Maatregel C4: Plaggen (totaal 18,5 ha) van sterk vergraste vochtige en droge heidepercelen (12 ha) en afgraven van vergraste landduinen (2,5 ha) en voedselrijke toplagen van voormalige akkers (nat en droog) met het afvoeren van plagsel. Door deze ingreep kunnen waardevolle heidehabitats als Ericon tetralicis (4010), Calluno-Ulicetea (4030), Rhynchosporion (7150) en Corynephorion (2330) zich herstellen door kieming vanuit de zaadbank.

• Maatregel D2: Maaien en/of chopperen (totaal 84 ha) van grasland met het afvoeren van maaisel. Na initiële beheersingrepen zullen de herstelde heideterreinen van het Klein Schietveld te Brasschaat, onderworpen worden aan een regelmatig maaibeheer (een tot tweemaal per jaar tijdens de (na)zomer en herfst) teneinde de gekapte en gemaaide ruigtes, struwelen en vergraste terreinen te laten evolueren naar een schraalland- of heidevegetatie. Na het kappen en ontginnen van struweel en ruigten, ontstaan door het achterstallige beheer zal het langdurig opgestapeld organisch materiaal versneld mineraliseren waardoor een ruige kapvlakte moet verwacht worden. Ook zullen in de bodem overgebleven wortelstelsel voor wortelopslag van bomen en struiken zorgen. Het geregeld maaien en afvoeren van die kapvlakteruigte moet leiden tot een gunstige verschraling en concurrentieregeling en het herstel van bijvoorbeeld zeer waardevolle graslanden met soorten als knolsteenbreek, addertong en gevlekte orchis.

• Maatregel C10: Exotenbeheer door de kapping met stobbenbehandeling van exoten (Amerikaanse vogelkers) en de afvoer van het afgezaagd materiaal ten behoeve van kwaliteitsvol bos voor een oppervlakte van 108 ha.

De planmatige bestrijding van de Amerikaanse vogelkers is een maatregel tot duurzaam behoud en ontwikkeling van waardevolle gemengde bossen. De maatregel heeft gunstige gevolgen voor waardevolle habitats als Noord-Atlantische vochtige heide met dopheide (4010) , Droge heide (4030), samen 3,7 ha, Soortenrijke heischrale graslanden (0,35 ha), Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur (38,4 ah). De herstelde habitats zijn leefgebieden voor soorten als Gladde slang, Heikikker, Knoflookpad, Rugstreeppad, Nachtzwaluw en Boomleeuwerik. Aanvullend hebben talrijke soorten, die gebonden zijn aan de open habitats of gradiëntsituaties en op Vlaams niveau zeldzaam tot zeer zeldzaam zijn, baat bij deze bestrijding, onder meer: dagvlinders (bijvoorbeeld Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Heideblauwtje), libellen (Weidebeekjuffer, Gewone bronlibel), sprinkhanen (Negertje, Blauwvleugelsprinkhaan) en planten (Gewone dophei, Gewone vleugeltjesbloem, Liggende vleugeltjesbloem).

• Maatregel C7: Venherstel door afgraven/plaggen van natte kommen, vennen en vijvers, het aanschuinen van grachten, met afvoer van materiaal, voor een oppervlakte van om en bij de 0,3 ha. Deze ingreep geeft nieuwe

kansen voor de ontwikkeling van moerasvegetaties. Vooral Rhynchosporion (7150), Ericon tetralicis (4010) en Psammofiele heide met Calluna en Genistasoorten (2310) zullen door deze maatregel gunstig kunnen ontwikkelen. Deze habitats zijn belangrijke leefgebieden van bijzondere soorten, in het bijzonder voor verschillende bedreigde vogelsoorten.

Foto 1: LIFE Maatregel C4. Plagplaats in de Franse heide. Een sterk vergraste duinrug (zie achtergrond) is omgezet naar een pioniersituatie waar naast Pijpestro ook Struikheide kiemt en plekken kaal zand (Heivlinder !) door konijnen worden in stand gehouden. 8 september 2009.

2.3 Beschrijving van het biotisch milieu

In document LIFE project DANAH (pagina 30-34)