• No results found

Flora en fauna

In document MAG Complex 2015 BERGEN (pagina 35-38)

Hoofdstuk 4    Onderzoek

4.10    Flora en fauna

Afvalwaterketen en riolering 

Conform  de  Leidraad  Riolering  en  vigerend  waterschapsbeleid  is  het  voor  nieuwbouw  gewenst  een  gescheiden  rioleringsstelsel  aan  te  leggen  zodat  schoon  hemelwater  niet  bij  een  rioolzuiveringsinstallatie  terechtkomt.  Afvalwater  wordt  aangesloten  op  de  bestaande  gemeentelijke  riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: 

 hemelwater vasthouden voor benutting; 

 (in)filtratie van afstromend hemelwater; 

 afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater; 

 afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI. 

 

Waterbeheer 

Voor  aanpassingen  aan  het  bestaande  watersysteem  dient  bij  het  hoogheemraadschap  vergunning  te  worden  aangevraagd  op  grond  van  de  'Keur'.  Dit  geldt  dus  bijvoorbeeld  voor  het  graven  van  nieuwe  watergangen,  het  aanbrengen  van  een  stuw  of  het  afvoeren  van  hemelwater  naar  het  oppervlaktewater.  In  de  Keur  is  ook  geregeld  dat  een  beschermingszone  voor  watergangen  en  waterkeringen  in  acht  dient  te  worden  genomen.  Dit  betekent  dat  binnen  de  beschermingszone  niet  zonder  ontheffing  van  het  Hoogheemraadschap  gebouwd,  geplant  of  opgeslagen  mag  worden.  De  genoemde  bepaling  beoogt  te  voorkomen  dat  de  stabiliteit,  het  profiel  en/of  de  veiligheid  wordt  aangetast,  de  aan‐  of  afvoer  en/of  berging  van  water  wordt  gehinderd  dan  wel  het  onderhoud  wordt  gehinderd.  Ook  voor  het  onderhoud  gelden  bepalingen  uit  de  "Keur".  Het  onderhoud  en  de  toestand  van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. 

4.10    Flora en fauna 

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora‐ en faunawet, de  Natuurbeschermingswet  1998  en  het  beleid  van  de  provincie  ten  aanzien  van  de  Ecologische  Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan. 

In  deze  paragraaf  zijn  met  betrekking  tot  de  Flora‐  en  faunawet  de  resultaten  samengevat  van  het  uitgebreide onderzoek uit 2012 en de in 2015 uitgevoerde update zoals opgenomen in bijlagen 6 en 7. 

 verwijderen beplanting en bomen; 

 sloop/verbouwwerkzaamheden; 

 bouwrijp maken; 

 bouwwerkzaamheden. 

 

Resultaten onderzoek  Gebiedsbescherming 

Het  plangebied  vormt  geen  onderdeel  van  een  natuur‐  of  groengebied  met  een  beschermde  status,  zoals  Natura  2000  (zie  figuur  4.1).  Het  plangebied  maakt  ook  geen  deel  uit  van  de  Ecologische  Hoofdstructuur  (EHS).  Rondom  het  plangebied  liggen  weidevogelleefgebieden.  Ongeveer  1,1 km  ten  westen van het plangebied ligt het Natura 2000‐gebied Noord‐Hollands Duinreservaat.   

 

   

 

Het Natura 2000‐gebied Noord‐Hollands duinreservaat kwalificeert zich vanwege de volgende  kenmerken (bron: LNV, ontwerpbesluit Noord‐Hollands duinreservaat): 

 

Habitattype 

2110  embryonale wandelende duinen 

2120  wandelende duinen op de strandwal met helm 

2130  *vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie ('grijze duinen')    2140  *vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum    2150  *Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno‐Ulicetea)  2160  duinen met duindoorn 

2170  duinen met kruipwilg 

2180  beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied  2190  vochtige duinvalleien 

6410  grasland met Molinea op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae)  7210  *kalkhoudende moerassen met Caldium mariscus en soorten van het Caricion davallianae   

Soorten 

1014  nauwe korfslak 

1042  gevlekte witsnuitlibel, paapje en tapuit 

* Prioritaire soorten en/of habitattypen volgens de Habitatrichtlijn   

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Van directe aantasting is dan ook  geen  sprake.  Rondom  het  plangebied  liggen  op  enige  afstand  weidevogelleefgebieden.  Tijdens  de  gebruiksfase  zal  naar  verwachting  niet  meer  verstoring  optreden  dan  nu  het  geval  is.  De  werkzaamheden voorafgaand aan‐ en in de bouwfase kunnen mogelijk wel leiden tot verstoring. Het her  te ontwikkelen gedeelte ligt echter centraal in het plangebied en geluid en menselijke activiteit wordt  grotendeels  afgeschermd  door  te  behouden  beplanting  en  bebouwing  op  het  terrein.  Door  bouwwerkzaamheden  buiten  het  broedseizoen  uit  te  voeren,  wordt  verstoring  op  broedende  weidevogels voorkomen. 

Het Natura 2000‐gebied Noord‐Hollands Duinreservaat ligt circa 1,1 km ten westen van het plangebied. 

Tussen  het  plangebied  en  het  Natura  2000‐gebied  liggen  de  N511  en  woonbebouwing  die  een  buffer  vormen  voor  het  geluid  van  de  werkzaamheden  in  het  plangebied.  De  ontwikkeling  leidt  in  de  gebruiksfase tot een zeer beperkte toename van de verkeersintensiteit. Het verkeer wordt daarbij via de  oostelijke  route  (Hoeverweg‐N9)  geleid.  De  ontwikkeling  leidt  dan  ook  niet  tot  een  toename  van  de  stikstofdepositie of geluidsverstoring in het Natura 2000‐gebied.   

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie op het punt van gebiedsbescherming  staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. 

 

Soortenbescherming 

Het  bestemmingsplan  is  het  besluit  dat  ingrepen  mogelijk  maakt  en  een  aantasting  van  beschermde  dier‐  of  plantensoorten  kan  betekenen.  Uiterlijk  bij  het  nemen  van  een  besluit  dat  ruimtelijke  veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of ontheffing op grond van  de Flora‐ en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden  verleend.   

Het  bestemmingsplan  voorziet  in  de  gedeeltelijke  herontwikkeling  van  de  locatie.  De  benodigde  werkzaamheden  ten  behoeve  van  deze  ontwikkeling  kunnen  leiden  tot  aantasting  van  te  beschermen  natuurwaarden.   

 

Tijdens het veldonderzoek zijn jaarrond beschermde nesten van de sperwer en buizerd aangetroffen en  een  zomerverblijfplaats  van  de  gewone  dwergvleermuis.  Tevens  werden  van  de  gewone  en  ruige  dwergvleermuis  foerageergebied  en  vliegroutes  vastgesteld.  De  voorgenomen  ontwikkeling  leidt  tot  aantasting  van  in  ieder  geval  het  nest  van  de  sperwer.  Omdat  het  omliggende  gebied  rond  het  MAG‐terrein  ongewijzigd  blijft  voortbestaan  en  omdat  op  het  terrein  zelf  voldoende  alternatief  rustig  broedbiotoop  en  nestelgelegenheid  blijft  bestaan,  zal  de  functionaliteit  van  het  MAG‐terrein  als  leefgebied  voor  sperwer  (en  buizerd)  behouden  blijven.  Het  is  daarbij  wel  van  belang  dat  niet  wordt  gewerkt  in  de  gevoelige  periode  (broedseizoen)  en  dat  voldoende  rust  wordt  gewaarborgd  in  te  behouden beplanting in het plangebied. 

De  loods  waarin  de  zomerverblijfplaats  van  de  gewone  dwergvleermuis  aanwezig  is,  wordt  niet  gesloopt.  Omdat  geen  ingrijpende  werkzaamheden  worden uitgevoerd aan dak  of  muren,  wordt geen  negatief effect verwacht van de plannen op deze verblijfplaats. 

Voorafgaand  aan  de  werkzaamheden  zal  een  ecologisch  werkprotocol  wordt  opgesteld  zodat  zodanig  gewerkt wordt dat overtreding van de flora‐ en faunawet zijn uitgesloten. De nieuwe inrichting van het  terrein  biedt  voldoende  foerageergebied  voor  vleermuizen.  Doordat  de  ruimtelijke  structuur  grotendeels  gelijk  blijft,  blijven  ook  de  vliegroutes  in  stand.  Daarnaast  dient  rekening  te  worden  gehouden met het volgende: 

 Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1‐soorten (zoals mol, egel, spitsmuizen e.d.) van de Ffw  omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de  algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het  wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.   

 Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van  broedende  vogels  is  verboden.  Overtreding  van  verbodsbepalingen  ten  aanzien  van  vogels  wordt  voorkomen door de werkzaamheden waarbij nesten verstoord of vernield kunnen worden, buiten  het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd  voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de  werkzaamheden  uitgevoerd  worden  op  het  moment  dat  er  geen  broedgevallen  (meer)  aanwezig  zijn,  is  overtreding  van  de  wet  niet  aan  de  orde.  De  meeste  vogels  broeden  overigens  tussen  15  maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).   

 

Met  inachtneming  van  de  genoemde  voorwaarden  staat  de  Ffw  de  uitvoering  van  het  plan  niet  in  de  weg. 

 

In document MAG Complex 2015 BERGEN (pagina 35-38)