• No results found

Door zijn hoofd flitsten andere gedachten dan die aan 'n héél gewaagde flirtation met Amelie, die 'm even te voren nog wel erg aantrekkelijk had geschenen. Z'n hart

klopte onrustig, hij voelde zich geprikkeld, vastgehouden, waar ie lòs wou.

Want hij wilde even aan zich-zelf overgelaten zijn en, z'n blikken, gretig maar

discreet, op 't beeld-mooie meisje tegenover hem, overwegen.... overwegen, wat hij

was, wat hij had, wat hij zou kunnen. Naar wat 't nonnaatje naast hem snapte en

giechelde, luisterde hij niet meer. Over z'n positie dacht hij, z'n vooruitzichten, z'n

haast-zekere promotie tot hoofdadministrateur van den

Nederlandsch-Indischen-Tabaksbond, den N.I.T. in aanzien en rijkdom de gelijke

nagenoeg van het V.T.S. Hij bekeek zichzelven als in 'n spiegel en vond zich dan

zoo kwaad nog niet. Hij was forsch, soliede, wat erg gezet voor z'n jaren - minder

bier, had de dokter geraden - maar hij had, wist hij, 'n aangenaam gezicht, en dàt zei

hem, minachtten z'n gedachten, 't nonnaatje naast hem ook genoeg.

Hij was vijf-en-dertig, zij moest vijf-en-twintig wezen. Succes

bij vrouwen, daaraan had 't hem, van jongen af, nooit ontbroken. En zij, bedacht hij

cynisch, zij was natuurlijk ook niet uit Den Haag weg, komen ‘logeeren’ in zoo een

Indische negerij, als 't haar niet om een man was te doen. Ze zag er elegant genoeg

uit, 'n rijk toiletje bepaald, maar denkelijk toch geen cent, geen cent vermogen of te

wachten. Enfin, dat kon meevallen. Maar gòed, al had ze niets, ze had dat heerlijke,

bleek-blonde kopje.... ze was rank en fijntjes.... wàt 'n figuurtje.... en ze was

gedistingueerd, een nichtje van de residents-vrouw, die een Ter Zande van Hogenberg

was. Hij zelf, Kolff, kon óók voor den dag komen met z'n familie en juist dáárom....

Indertijd was-ie, gesjeesd student, met 'n dollen kop ‘in de tabak’ gegaan, 'n boy

van twintig toen en hij had goed geboerd: na acht jaar administrateur, nu op 't kantje

van hoofdadministrateur. 'n Ton of drie hàd-ie binnen - nu, niet allemaal verdienste

was dat, handig en gelukkig gespeculeerd had-ie óók - en de rest van 't millioentje,

dát was nu een kwestie van tijd. Ieder jaar zoo een hoofdadministrateurs-tantième,

dat liep óp. Je salaris hadt-je niet te rekenen, vooral niet als je getrouwd was.... Dàt,

z'n fortuin, z'n ook in Holland geziene positie binnenkort, was de eerste groote

satisfactie tegenover z'n hoofdschuddende familie van deftige ooms en tantes, die

hem, 't boemelend studentje, dat z'n ouders erfportie er gauw genoeg had doorgelapt,

nu twaalf jaar geleden met 'n paar honderd pop de laan hadden uitgestuurd. Er bleef

hem nog een tweede, een mooiere: 'n huwelijk met 'n zuiver-Hollandsch meisje van

goede familie.

Hij had, z'n Indische jaren, vrouwen gehad zooveel hij er wou, avontuurtjes bij de

vleet, hij was jong en knap en sensueel. Bij zich thuis had hij een Javaansche

huishoudster, een héél jong meisje met 'n soepel lichaam en oogen als glanzende

gitten, maar behalve die, wist hij er, in de kampongs nog wel andere wonen. 'n

Parkara'tje met 'n getrouwde koelie-vrouw van z'n eigen onderneming had-ie óók al

eens

met geld moeten stoppen. Maar de Javaansche was jaloersch, en hij kon niet van

haar af. Ze was mooi en van een naïeve perversiteit. Hij was aan haar verslaafd. Ze

stond hem, dikwijls, bepaald tegen, zóó, dat hij er zich dan met geweld wilde afmaken,

maar daarna weer onderging hij, sterker dan óóit, den fatalen invloed van haar

vreemde, perverse sensualiteit, die z'n wil ontwapende, hem enerveerde en, vreesde

hij wel eens, ten slotte demoraliseeren zou....

Amelie had 't opgegeven. Nerveus leunde ze achterover in haar wipstoel en

bewuifde zich met den veeren waaier. Dan ineenen ontmoetten haar oogen den koelen

spotblik uit Henny's oogen tegenover haar en zóó fel van haat keek ze, iedere

zelfbeheersching vergeten, het blonde meisje aan, dat die er een schok van onderging

en haastig 't hoofd afwendde.

Haar hart bonsde in de onsteltenis.... gòd... wat 'n oogen had die nonna. Wat had

'r een haat gegloeid in dien blik, dat korte moment. 't Nonnaatje-zelf was er ook

ontsteld van, met 'n zweem van schaamte. En ze begon, Kolff eindelijk loslatend,

weer te praten met Charlotte, over haar kindje, waarnaar ze juist even was wezen

kijken. Maar Charlotte was moe en sprak lusteloos. Ze zag precies wat er gebeurde,

en wat er verder gebeuren zou, hoe Kolff juist zoo als, maar gauwer en uit directer

oorzaak dan ze gedacht had, 't nonnaatje zou laten schieten, nu hij Henny Donker

had gezien. Over dat meisje-zelf kon ze nog geen oordeel hebben. Ze hadden maar

'n enkel woord gewisseld en daarin was natuurlijk niet gebleken, wat die koele

geslotenheid misschien verborg. Maar geheel niet gefortuneerd - ze vernam 't juist

van mevrouw De Waal - en met 'n blijkbare bewustheid van eigen schoonheid naast

een even blijkbare weeldebehoefte, daarbij waarschijnlijk koel van aard zou ze niet,

licht een rijk en op zich-zelf wel aannemelijk man als Kolff afwijzen. Dat hìj avances

zou maken, stond hij haar vast. Medelijden voelde ze wèl met 't nonnaatje, dat nu

weer evenmin haar teleurstelling kon verbergen, als ze 't te voren haar dwaze

ingenomenheid met ‘Herbert’ had gekund. Ze had, bedacht Charlotte, véél van haar

Javaansche voormoeders behouden, maar dier gesloten zelfbeheersching was wèl

jammerlijk in haar te-loor gegaan.