‘'n Whiskey-soda?’
‘Graag.’
Er was stilte. Nelly snikte. De kuch van den oppas klonk uit den tuin.
‘En hoe maak jelui 't hier?
Ja... 't treurige zoodje - zei je zoo niet? - is er niet op vooruitgegaan sinds
vanmiddag. Ze zitten allemaal met 't weer in hun maag. Van der Hoeff spreekt van
tijgerstemmingen... en.... Nelly.... nou je ziet 't.’
‘Juffrouw Wardenaar?’
‘Nog steeds obscuur. Ja man, 'n teergevoelig hart! kan je mee sukkelen!
‘Dáár was 't een toestand! Mevrouw De Waal viel van de eene flauwte in de
andere... wou niet eten of drinken - bang natuurlijk.... en de resident, die wou 't niet
weten, maar die was even erg in de war. Iedereen was er trouwens z'n hoofd kwijt....
de bedienden.... één zoo een stomme vent laat me een boordevollen waschkom tegen
den vloer kapot kletteren.... en de heele faculteit was er, enfin.... collega Reuter, De
Wilde was er nu ook. En, belabberd hoor, 't heele huis vol bloemen. Mevrouw Van
Houweningen kwam óók nog... kolossaal, zooals die is achteruitgegaan... 'k had toch
m'n handen en m'n kop wel vol en dadelijk viel 't me op.... en dan Kolff.... die erbij
stond te grienen als een kind....’
‘En Van Houweningen?’ informeerde Charlotte, ‘hoe was die?’
‘Kalm... heel kalm. Die was er als ambtenaar. Die had er z'n plicht te doen.... En
dan, je weet 't.... die sinjo's.... aan d'r gezicht zie je tòch niets.’
‘En hij lijdt er toch wel onder,’ snikte Nelly.
‘Dat geloof ik ook wel.... ik zeg alleen, en daar zeg ik geen kwaad mee.... je merkt
't zoo niet aan een sinjo...’
‘Je zou 't, te oordeelen naar Amelie, niet gelooven. Die is geen held in de
zelfbeheersching,’ schamperde De Klerk.
‘Maar m'n lieve hemel,’ riep de dokter ineenen, 't glas niet whiskey en soda, dat hij
naar den mond wilde brengen, snel neerzettend, ‘nu vergeet ik waarachtig, jelui 't
voornaamste te vertellen.... Wie denk jelui nou wel, dat ze is, die zoogenaamde
noodhulp?’
‘Natuurlijk een vriendin, een werktuig van de huishoudster,’ vermoedde De Klerk,
kalm.
‘Neè.... neè.... neè, het is de huishoudster-zelf. Die slang, die 'm passage heeft
laten nemen naar Soerabaja en zoogenaamd zich schikte en terugging naar d'r dorp....
Familie van de kokkie is ze heelemaal niet. Ze heeft dat ouwe mensch een
rijksdaalder gegeven om d'r mevrouw dat wijs te maken. En die heeft 't in haar
onnoozelheid gedaan. Zag er geen kwaad in. En voor 't overige schijnt ze niet de
minste schuld te hebben.’
‘Toch nogal stom,’ vond Vader Hans.
‘Betrekkelijk. Stèl, zoo een mensch beweert tegen die kokkie, dat zij-zèlf mevrouw
De Waal heeft wijsgemaakt een nicht te zijn, omdat ze dan eerder werd aangenomen
of zoo - een glad praatje vinden ze licht - en ze geeft 't mensch een rijksdaalder, als
ze haar niet desavoueeren zal... dat is toch heelemaal aannemelijk.’
‘Maar wat zielig, die kokkie, als ze niets gedaan heeft,’ beklaagde Nelly.
‘'t Wàs zielig. Maar 't is al voorbij voor haar. Juist, toen ik wegging, zag ik haar
alweer thuiskomen. Ze had zoo tekeer gegaan, toen de oppassers d'r kwamen halen.
Allah en al z'n dierbaren riep ze aan. Maar ik heb haar nog gezegd, dat ik altijd wel
heb geweten, dat ze een orang-betoel was.’
‘En staat 't nou vast, dat ze onschuldig is?’
‘Als ze medeplichtig was, had die andere 't gezegd, natuurlijk.’
‘Maar die andere, hoe wist ze....? ‘Djamboe’ is een heel eind ver en zoo lang is
Henny hier toch nog niet! Hoe heeft ze 't uitgevonden, waar ze logeerde....?’
‘M'n lieve mevrouw De Klerk... laat 'k u dit zeggen... als 'n Inlander... 'n Javaan of
'n Javaansche, iemand kwaad wil, dan ontdekt-ie ook wel, waar z'n slachtoffer zit,
dat vindt-ie wel uit. Dat vraagt en dat zoekt en dat intrigeert wel zoolang.... dat heeft
overal handlangers en vriendjes, die voor 'n ringgit.... of voor een paar dubbeltjes
al.... geloof me.... er is iets van aan, van die bondgenootschap van bruin tegen blank.
't Wordt den menschen misschien niet volkomen bewust, maar 't is mijn overtuiging,
al zijn je bedienden je nog zoo genegen - en éérlijk genegen - ze verraden je voor
den eersten den besten bruinen sobat. En dan toch, 't was óók niet een geheim, dat
juffrouw Donker de logee was van den resident. Daar heeft ze niet veel voor gevraagd
en geïntrigeerd te hebben, om dáár achter te komen. En àls er lui zijn, die haar bepaald
eraan geholpen hebben, medeplichtigen dus in zekeren zin, dan vliegen die er óók
wel in. Je hoeft niet te denken, dat ze die sparen zal, nu ze zelf in de knip zit. Daarom
is 't ook wel zeker, dat die kokkie onschuldig is.’
‘Dat is dan toch één, die niet solidair was met den bruinen vriend tegen den blanken
vijand,’ zei William.
‘Ik beweer 't tegendeel niet... maar laat me mogen opmerken, dat ze niet in de
gelegenheid is geweest. De andere heeft er haar niet in betrokken, en dat is heel slim
van d'r, maar 't was volkomen overbodig trouwens. Zoodra ze eenmaal toegang had
tot de keuken, kon ze 't immers best alleen af.’
‘Maar dàn viel er ook weinig te bewijzen.’
‘Dat viel er ook niet. Ze heeft alles zelf bekend.... ze heeft 't goedje door de soep
gemengd, of bouillon, geloof ik, die alleen juffrouw Donker tegen 'n uur of elf
gebruikte.... Ze had ook geen idee, om er vandoor te gaan, dat zit er niet in. Ze is
doodgewoon vanmorgen op 't erf gekomen.... ze heeft de heele zaak meegemaakt....
zich rustig laten wegbrengen.... en dadelijk bekend. 't Was haar om de
wraak te doen.... die heeft ze.... en nu vindt ze 't ook billijk, dat ze gestraft zal worden.
Van Houweningen heeft makkelijk werken.’
‘En wat zou ze krijgen?’
‘Doodstraf.... gratie misschien en dan levenslang.’
Ze zwegen.
‘Zoo een executie van een Javaan....,’ wou de dokter vertellen. ‘Jij hebt 't nooit
meegemaakt, De Klerk?’
‘Nee.’
‘Hè, dokter, hou òp,’ rilde Nelly. ‘Maak ons asjeblieft niet naarder dan we al zijn.
Charlotte leunde achterover in haar stoel, de oogen strak en brandend voor zich
uit, de ijskoude handen in den schoot gevouwen. Haar hoofd klopte en bonsde en al
haar wilsmacht had ze noodig, om zich recht-op te houden en niet onmachtig neer
te knakken in haar stoel. Dit was haar nu volkomen duidelijk - 's morgens al had ze
't vaag voorgevoeld - dat Amelie aandeel had in wat er was geschied. Daarom
vertoonde ze zich niet, daarom had ze den heelen dag liggen schreien - o, dien langen
middag door, temidden van het kreungeluid der gestadig vallende regens - en daarom
kwam ze nu nog niet voor den dag. Dien avond.... dien avond, dat Kolff en Henny
op bezoek waren geweest en in de lichte voorgalerij hadden gezeten - er was gepraat
en gelachen, 't geklink der glazen was doorgedrongen tot in Charlotte's kamer - dien
avond hadden ze gestaan onder de donkere boomen van den achtertuin, de
huishoudster en de nonna met haar gekrenkte ijdelheid, haar opgekropten wrok....
en er was dáár toen een doodvonnis uitgesproken. Bijzonderheden, dien avond niet
bewust opgemerkt, want schijnbaar onbeteekenend, drongen zich nu in haar gedachten
naar voren; Amelie's meer dan gewone ontsteltenis... haar bleekheid... 't vreemde
schitteren der oogen. Wèl getroffen had 't haar toen ook, maar de verklaring lag
immers voor de hand: het was voor Amelie een dag vol verdriet geweest en
ling... de Hollandsche reis, waarvan zij buitengesloten bleef, de scène aan tafel met
Vader Hans... harde woorden waren 't wèl, die hij haar had gezegd.... Ze moest
verbitterd zijn geweest... anders zou ze nóóit... ze haatte Henny... oppervlakkig,
meende Charlotte, zoowel in dat sentiment als in haar liefde.... maar ze was niet
slecht.... een monster geenszins. Ze had die vrouw ontmoet, die verstooten
huishoudster, die in felle hatende liefde den verloren man omwaren bleef.... en toen
had ze.... het moest sterker zijn geweest dan haar wil, dan haar voorzichtigheid, toen
had ze dat mensch ingelicht, den weg gewezen naar het meisje, dat ze samen haatten.
Maar nu, wat moest zij doen, Charlotte? Amelie waarschuwen? Morgen, overmorgen
zou de huishoudster alles vertellen - zei de dokter 't niet, als ze eenmaal zèlf in den
knip zitten.... - Amelie's naam zou genoemd worden in zoo een afgrijselijke zaak.
En dan... een voorloopig verhoor.... en al die schande.... al die ontsteltenis over
‘Goenong Djatti.’ Nee, ze moest gewaarschuwd... ze moest weg.... Maar hoè?... maar
waarheen, ineenen? Eergisteren was de Java-boot afgevaren.
‘Charlie, kind, wat zie je er ellendig uit.’
‘Ellendig?’ ze lachte pijnlijk.... ‘kom, zoo een vaart zal 't wel niet loopen.
Maar ze had 't gevoel, of ieder moment ze kon onmachtig vallen....
Buiten was de kuch van den oppas. Gebukt stond hij bij de fiets van den dokter
en bekeek met kinderlijke belangstelling de fel-stralende lamp, die sterk belichtte
z'n harden, bruinen kop met den blauwen hoofddoek.
Druppels, nu en dan klukten neer van den uitgeschulpten pendopporand in het
In document
Carry van Bruggen, Goenong-Djatti · dbnl
(pagina 193-198)