6. Financiële begroting
6.2 Financiële uitgangspunten
Voor de samenstelling van de begroting 2014 en de meerjarenramingen 2015-2017 zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Algemeen begrotingsuitgangspunt
Algemeen uitgangspunt voor de begroting is dat er sprake dient te zijn van een structureel sluitende begroting.
Tarieven en leges
a) De inkomstentarieven van de OZB worden alleen aangepast aan de inflatie, zijnde een percentage voor 2014 van 2,00%. Dit percentage is gebaseerd op de inflatiecijfers van het Centraal Planbureau voor het jaar 2014.
b) De inkomstentarieven voor de overige belastingen stijgen ook met de inflatie van 2,00%.
c) De leges worden niet in algemene zin verhoogd met de prijsinflatie, tenzij blijkt dat op basis van kostendekkendheid de tarieven verhoogd c.q. verlaagd moeten worden.
d) De opbrengsten uit hoofde van de afvalstoffenheffing en de rioolheffing zijn berekend op basis van een kostendekkend tarief. Zie hiervoor de paragraaf lokale heffingen.
Prijs- en loonstijging
a) De loonkosten in de begroting 2014 zijn gebaseerd op het in 2012 gesloten CAO akkoord. Dit akkoord heeft een looptijd tot 31 december 2012. In 2013 zal een nieuwe CAO afgesloten moeten gaan worden. Binnen de begroting 2014 is geen rekening gehouden met deze nieuwe CAO.
b) Voor de begroting 2014 wordt uitgegaan van de nullijn qua stijging van de kosten derden. Niet voor alle producten zal dit realistisch zijn, zodat we dit kader in praktische zin nog een beperkte stelpost voor prijsinflatie van bijna € 269.000 beschikbaar houden. Dit is het restant vanuit de begroting 2013; er wordt geen nieuwe stelpost aan toegevoegd.
c) De jaarlijkse subsidies aan instellingen stijgen in principe niet.
d) Er wordt afgezien van automatische prijscorrectie. Deze worden alleen specifiek toegekend.
Rente
Bij het bepalen van de kapitaallasten op investeringen wordt een interne rekenrente van 4,5%
gehanteerd. In 2014 wordt er 2,00% rente bijgeschreven op de aanwezige reserves. Conform voorschriften uit het besluit Begroting en Verantwoording wordt aan voorzieningen geen rente toegevoegd.
Rente GREX
Tot en met de begroting 2012 rekenden we 4,5% toe aan rente over de boekwaarde van grondexploitaties. De provincie vindt dit een te hoog percentage. Deze stelling wordt door het college ondersteund, aangezien een hoog percentage rentelasten naar de toekomst doorschuift via de boekwaarde van de grondexploitatie. Dit beleid is dan ook aangepast.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de rente die daadwerkelijk wordt toegerekend
(nacalculatorisch) en de rente die voorcalculatorisch bij herijkingen (looptijd van soms 8 tot 10 jaar vooruit) wordt toegepast.
Voor deze laatste is het namelijk verstandig om op dit moment vast te houden aan het percentage van 4,5% aangezien dit de rente is die voor langere tijd wordt toegepast. Hierbij ben je voor de langere termijn in de complexen minder afhankelijk van het renterisico. Samengevat wordt het volgende voorgesteld:
Rente voorcalculatorisch lange termijn prognose grex
Rente GREX begroting/
jaarrekening
Percentage 4,50% 3,70%
De algemene rekenrente wordt niet aangepast. Gezien de bijzondere aard van grondexploitaties wordt hiervoor een uitzondering gemaakt. De rente van de grondexploitatie bedraagt voor 2014 3,7%. Deze rente is bepaald op basis van de jaarrekening van het jaar ervoor. Het percentage wordt berekend door:
- rente eigen vermogen: 4,5%
- rente vreemd vermogen gebaseerd op een percentage voor een lening van 10 jaar gelijk bij de BNG (juni 2013: 2,1%). In de rente op leningen is momenteel een stijgende lijn zichtbaar.
- de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen uit de balans van de jaarrekening. In 2012 werd 60% van ons bezit gefinancierd met eigen vermogen en 40% met vreemd vermogen.
Het gewogen gemiddelde tussen rente eigen en rente vreemd vermogen komt uit op 3,7%.
Deze rekenmethode biedt een financieel kader om jaarlijks de rente voor de grondexploitatie te herrekenen.
Ruimte voor nieuw beleid
In financiële zin is er geen extra ruimte voor nieuw beleid in jaren 2014 tot en met 2017 opgenomen.
Post onvoorzien
In de begroting en meerjarenramingen wordt jaarlijks ruimte opgenomen voor “onvoorzien”. Voor 2014 bedraagt dit een bedrag van € 270.000. Hier wordt de structurele doorwerking niet automatisch vertaald, maar vormt onderdeel van de discussie over nieuw beleid bij de eerstkomende begroting.
Voorstellen waarbij een beroep wordt gedaan op onvoorzien worden getoetst aan de criteria onvoorzienbaar, onuitstelbaar en onontkoombaar. Het college is bevoegd om, onafhankelijk van de hoogte van het bedrag, te beschikken over de post mits voldaan wordt aan bovenstaande criteria.
Hierover zal achteraf via de concernrapportage worden gerapporteerd.
Investeringen
- Het structurele investeringsniveau wordt in principe gemaximeerd op € 3,8 miljoen, exclusief investeringen op het gebied van riolering en afvalverwijdering. Deze laatste investeringen worden afzonderlijk beschouwd en worden gedekt via een kostendekkend tarief. Het investeringsniveau is exclusief specifieke investeringen ten laste van de vrije reserve.
- Het investeringsplan wordt jaarlijks opgesteld in de vorm van een uitvoeringsplanning, waarbij aangegeven wordt wanneer investeringen daadwerkelijk worden uitgevoerd.
- Met het activeren van de eigen apparaatskosten wordt rekening gehouden met een absoluut bedrag van € 750.000. Deze activering vindt plaats via een standaardopslag op het investeringsbedrag.
- In het investeringsplan worden de investeringen in principe bruto verantwoord, dat wil zeggen exclusief inkomsten (bijdragen derden en/of inzet reserves).
Toerekening overhead
De toerekening van overhead vindt plaats via de zogenaamde opslagmethode. Deze toerekening van kosten vindt (verplicht) plaats op de producten. Er is bewust een methode gekozen die erg eenvoudig is en past binnen de wettelijke financiële kaders. De kosten van overhead worden verdeeld op basis van de personele kosten (inclusief inhuur) per product. Vanaf het begrotingsjaar 2012 wordt de overhead per product apart inzichtelijk gemaakt, waarbij er geen nacalculatie wordt gemaakt. Dit betekent dat voor de overhead de jaarrekening gelijk is aan de begrote overhead.
De directe personele kosten worden overigens op basis van urenplanningen en tijdschrijfgegevens verdeeld over de producten. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.8.
Gemeente Oosterhout Programmabegroting 2014 152
6.3 Begrotingsresultaat
Onderstaand is een overzicht gegeven van de totale lasten en baten van de programma’s voor de begroting 2014, in vergelijking met de primitieve begroting 2013 en de jaarrekening 2012.
Programma Rekening
Bestuur/ Gemeenteraad Lasten 1.160 1.128 1.174
Baten 0 0 0
Saldo 1.160 1.128 1.174
Bestuur/ College & Dienstverlening Lasten 6.013 6.717 6.717
Baten 986 1.321 1.528
Saldo 5.027 5.396 5.188
Woonomgeving Lasten 12.757 16.220 11.485
Baten 645 764 893
Saldo 12.112 15.456 10.593
Veilig Lasten 4.623 5.052 5.029
Baten 139 114 97
Saldo 4.484 4.937 4.932
Verkeer & Mobiliteit Lasten 3.322 3.484 3.048
Baten 2.298 2.143 2.136
Saldo 1.024 1.340 912
Natuur, Milieu & Afval Lasten 11.474 14.140 13.968
Baten 11.693 13.649 13.465
Programmering van de Stad Lasten 6.114 6.668 6.501
Baten 1.482 1.582 1.329
Saldo 4.632 5.086 5.172
Onderwijs, Jeugd & Voorschool Lasten 7.384 7.959 8.532
Baten 1.306 1.370 1.375
Saldo 6.078 6.589 7.157
Maatschappelijke Zorg Lasten 15.155 15.368 14.479
Baten 1.437 942 1.014
Saldo 13.718 14.426 13.466
Sport Lasten 6.306 6.243 6.869
Baten 1.378 1.363 1.401
Saldo 4.928 4.880 5.468
Productondersteuning Lasten 16.785 22.328 17.296
Baten 16.767 21.903 16.060
Saldo 18 425 1.236
Algemene dekkingsmiddelen Lasten 2.139 1.741 331
Baten 67.954 65.362 65.591
Saldo -65.815 -63.621 -65.260
Subtotaal programma's Lasten 137.260 149.082 142.015
Baten 138.055 141.646 142.136
Programma Rekening 2012
Begroting 2013
Begroting 2014
Saldo 795 -7.436 122
Mutaties in reserves Lasten 3.658 1.220 3.781
Baten 7.473 8.717 4.333
Saldo 3.815 7.498 552
Totaal resultaat Lasten 140.918 150.302 145.795
Baten 145.528 150.363 146.469
Saldo 4.610 62 674