• No results found

Financiële maatregelen

3. Financieel toezicht: juridische mogelijkheden

3.3 Financiële maatregelen

3.3.1 Binnen strafrechtelijk kader

De voorwaarden of verplichtingen die in het kader van een voorwaardelijke modaliteit kunnen worden opgelegd, staan vaak opgesomd in de betreffende wettelijke regelingen. Specifieke voorwaarden die zien op het werken aan financiële problematiek, vind je daarin niet terug. Wel kunnen dergelijke voorwaarden soms gebracht worden onder een meer algemene categorie voorwaarden. In het kader van de voorwaardelijke straf of voorwaardelijke veroordelingen, kunnen bijvoorbeeld gedragsinterventies worden opgelegd. Een voorbeeld van zo’n gedragsinterventie is de budgetteringscursus die als doel heeft deelnemers financiële vaardigheden bij te brengen. Een andere (categorie) voorwaarde(n) betreft het meewerken aan een behandeling, dan wel ambulant of klinisch.

Bijna iedere juridische regeling bevat ook een ruime restcategorie, ‘voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende’. Onder die categorie kan de beslissende autoriteit andere voorwaarden opleggen die betrekking hebben op de financiële problematiek van de verdachte of veroordeelde. De rechter (rechter-commissaris of het openbaar ministerie) kan bijvoorbeeld als voorwaarde stellen dat de verdachte of veroordeelde meewerkt aan een schuldhulpverleningstraject, onder bewindstelling of curatele die vervolgens door de civiele rechter moet worden opgelegd. Het is direct duidelijk dat dit juridisch problematisch is. Aan de oplegging van deze civielrechtelijke maatregelen zijn immers ook allerlei voorwaarden verbonden, waarvan de vervulling maar in zeer beperkte mate afhankelijk is van de medewerking van de veroordeelde. Zo is er voor het vaststellen van een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject medewerking van de schuldeisers nodig. Het is moeilijk met het individuele schuldkarakter van het strafrecht te rijmen als een voorwaardelijke traject mislukt en moet worden omgezet in een onvoorwaardelijke straf (meestal detentie) buiten de schuld

van de verdachte of veroordeelde om. Vandaar dat de rechter vaak voor een nog algemenere formulering kiest, namelijk dat de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan dan in het toezichtplan dat hij met de verdachte of veroordeelde opstelt, opnemen dat deze moet meewerken aan een schuldhulpverleningstraject.

Deze afspraak is juridisch echter minder makkelijk afdwingbaar dan wanneer die rechtstreeks door de rechter wordt opgelegd. Zie hierover meer in hoofdstuk 4 en 5.

3.3.2 Maatregelen met een civielrechtelijke basis.

Schuldhulpverlening

De Wet schuldhulpverlening (Wgs) werd in 2012 van kracht. Met deze wet wordt de gemeenten opgedragen om aan inwoners met (problematische) schulden hulp te verlenen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden (Jungmann et al., 2014). Gemeenten bepalen eigenhandig hoe ze invulling geven aan de gemeentelijke schuldhulpverlening (Ghanem et al., 2011). In beginsel is de Wgs voor iedereen toegankelijk, behoudens zelfstandig ondernemers met een nog lopend bedrijf. Verder bestaan er geen categorale uitsluitingsgronden voor de Wgs. Daarentegen hebben de gemeenten wel enige bewegingsruimte om groepen (tijdelijk) uit te sluiten van de gemeentelijke hulp (Hanrath et al., 2018; Jungmann et al., 2014). Een persoon die al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening kan de toegang worden geweigerd middels artikel 3 lid 2 van de Wgs.

Eenmaal toegelaten tot de schuldhulpverlening is een succesvolle afloop niet verzekerd, doorgaans stellen gemeenten ook tijdens het proces om een schuldregeling te treffen flinke voorwaarden waaraan de schuldenaar moet voldoen (Jungmann et al., 2014). Het meewerken aan schuldhulpverlening kan door de reclassering als bijzondere voorwaarde worden opgenomen in de adviesrapportage en ook door de rechter of andere beslissende autoriteit worden opgelegd. Indien schuldhulpverlening uiteindelijk ook wordt opgelegd als bijzondere voorwaarde, kan de schuldenaar worden verplicht om de eerste stap te zetten om bekend te raken met de mogelijkheden die de schuldhulpverlening biedt (Hanrath et al., 2018).

Wet schuldsanering natuurlijke personen

In het geval schuldenaren ondanks de gemeentelijke ondersteuning er niet in slagen om een schuldregeling te treffen met hun schuldeisers, kunnen zij zich wenden tot de schuldsanering op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). Dit traject moet leiden tot een schuldenvrije situatie en heeft een gebruikelijke duur van drie jaar (Burgler & Hoogte, 2016). Het verzoek voor toewijzing verloopt via artikel 288 lid 1 Fw. Ten eerste moet de schuldenaar voor toelating in een situatie verkeren waarin voldoende aannemelijk is dat de (problematische) schulden niet meer zelf opgelost kunnen worden. Ten tweede mag de schuldenaar vijf jaar voor de aanvraag niet bewust schulden hebben gemaakt. Als laatste moet de schuldenaar - vanzelfsprekend - de verplichtingen van de Wsnp nakomen en gepaste inspanning leveren om de schuldeisers zoveel mogelijk te betalen.

Artikel 288 lid 2 Fw ziet toe op de omstandigheden waarin een verzoek wordt afgewezen. In elk geval dient een schuldenaar eerst een minnelijk traject geprobeerd te hebben, alvorens de persoon in aanmerking kan komen voor een wettelijk traject. Een aanvraag wordt bovendien afgekeurd als de schuldsaneringsregeling al op de schuldenaar van toepassing is.

Schulden die voortkomen uit een onherroepelijke veroordeling zorgen eveneens niet voor een toewijzing. Als laatste wordt een verzoek afgewezen indien de schuldenaar in de afgelopen tien jaar voorafgaand aan het verzoekschrift al in de Wsnp heeft gezeten, tenzij dat traject is beëindigd om redenen die de schuldenaar niet zijn toe te rekenen.

Toegang tot een Wsnp-traject wordt verleend door de civiele rechter en kan dus niet als concrete voorwaarde opgelegd worden door de strafrechter. Het is wel mogelijk dat de rechter binnen een strafrechtelijk kader aangeeft dat de veroordeelde dient mee te werken aan de aanvraag van een Wsnp-traject. Een voorbeeld van hoe dit in het vonnis opgenomen kan worden is: “U dient mee te werken aan schuldhulpverlening, het aflossen van uw schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.”

Bewindvoering

Schuldenaren kunnen sinds 2014 een beroep doen op schuldenbewind op basis van de Wet curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Wcbm) (Burgler & Hoogte, 2016). Bij het uitvoeren van bewindvoering dienen bewindvoerders zich te houden aan artikel 1:444 BW, waarin staat dat zij aansprakelijk kunnen worden gesteld indien zij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschieten. De artikelen 1:431-449 BW betreffen de onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen. Op grond van artikel 1:431 BW is onderbewindstelling mogelijk indien een meerderjarige tijdelijk of blijvend niet in staat is om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van een lichamelijke of geestelijke toestand of door de aanwezigheid van problematische schulden.

In het onderzoek van Bruning et al. (2016) wordt aangegeven dat beschermingsbewind voor jongvolwassenen steeds vaker wordt verzocht en door de kantonrechter kan worden ingesteld. Dit zou samenhangen met de aanwezigheid van problematische schulden. Deze maatregel zou met name effectief zijn voor jongvolwassenen die bij machte zijn om financiële vaardigheden te kunnen en te willen leren. Voor cliënten met een verstandelijke beperking lijkt het een bruikbaar middel om stabiliteit in de financiën te brengen en te bewaren. Gedurende het bewind beheert de bewindvoerder de onder bewind gestelde goederen en is de betrokkene in beginsel handelingsonbevoegd; zoals bepaald in artikel 1:438 lid 1 BW. De bewindvoerder moet op zijn beurt jaarlijks verantwoording afleggen aan de betrokkene in aanwezigheid van de kantonrechter (art. 1:445 lid 1 BW).

Vergelijkbaar met het Wsnp-traject dient de civiele rechter toegang te verlenen tot bewind. De strafrechter kan wederom wel benadrukken dat de veroordeelde moet meewerken aan de aanvraag van bewind, hetgeen als volgt omschreven wordt in het vonnis: “De terbeschikkinggestelde geeft inzage in zijn financiële situatie, zolang de reclassering dit nodig

acht. Wanneer de reclassering dat geïndiceerd acht werkt hij mee aan een traject van financiële bewindvoering.”