• No results found

Naast de invloed van docenten en peer-groups is ook gelet op eventuele andere factoren die de mate aan zelfvertrouwen en motivatie zouden kunnen bepalen. Na het veldwerk is duidelijk geworden dat er nog twee andere factoren zijn namelijk, het opleidingsniveau van de ouders en de schoolcultuur.

Opleidingsniveau ouders

Bij de paragraaf ‘motivatie’ is de factor opleidingsniveau van de ouders al kort naar voren gekomen. Deze factor staat buiten het effect van schooltype. Met alle respondenten samengenomen zijn er in totaal 19 leerlingen die aangaven dat hun ouders van invloed zijn op hun zelfvertrouwen en motivatie. De meeste leerlingen (17) ervoeren deze invloed op een positieve manier.

Mijn ouders zie ik op zich wel als voorbeeld, want mijn vader heeft alleen mbo gedaan en een eigen bedrijf in matrassen en mijn moeder heeft ook een eigen salon aan huis en daar doet ze spirituele behandelingen en zo. Dus ja, je zou wel kunnen zeggen dat ik dat echt als voorbeeld zie (R8)

Op twee leerlingen na hebben al deze leerlingen ouders met een mbo opleidingsniveau. Veel kinderen zagen hun ouders als voorbeeld en als toekomstperspectief. In de trant van: ‘met een mbo-opleiding kom je er dus ook’ wordt hun zelfvertrouwen verhoogd en de motivatie om je best te doen op school beïnvloedt. In het theoriehoofdstuk geven De Graaf en Luijxk (1995) al aan dat het opleidingsniveau van de ouders, ondanks de meritocratisering, indirect nog steeds van invloed is op de uiteindelijke sociaal economische status van het kind. Dit heeft echter voornamelijk te maken heeft met de overerving van sociaal economische en culturele privileges en in deze resultaten is te zien dat het opleidingsniveau van de ouders bepalend is voor de motivatie en het zelfvertrouwen van kinderen omtrent hun schoolniveau. De invloed van het opleidingsniveau van de ouders is ook op een negatieve manier terug te vinden. Twee leerlingen voelden zich wat minder goed omdat hun ouders allebei universitair waren opgeleid. Ondanks dat hun ouders content waren met de schoolresultaten en het opleidingsniveau van het kind (dit gaven de leerlingen zelf aan) bleef er toch een negatief gevoel knagen. Waar De Swaan (1985) het heeft over een statusladder in de formele scholing wordt bij deze leerlingen bevestigd aangezien zij dit bewust ervaren.

54

Deze resultaten geven aan dat er ondanks de meritocratiseringsprocessen en het streven naar gelijke kansen nog steeds een indirecte invloed is van de ouders (en met name hun opleidingsniveau) op het opleidingsniveau van het kind.

Schoolcultuur

Een andere factor die wel met het schooltype te maken heeft is de schoolcultuur. Dit zijn de formele en informele regelementen, wat voor sfeer er hangt, wat de reputatie is van de school en hoe leerlingen met elkaar omgaan. In de methode is gecontroleerd voor het gemiddelde examencijfer in vergelijking met het landelijk gemiddelde en hier zijn geen grote verschillen in te vinden. Echter, op het begin van dit hoofdstuk werd duidelijk dat beide scholen een andere cultuur en andere leerlingen hebben ondanks dat beide scholen onder hetzelfde bestuur vallen. De leerlingen van de gemengde school hadden vaak een negatieve mening over de schoolcultuur én de leerlingen van de vmbo-school. Ja als je naar die school gaat dan interesseert school je gewoon niet. Er is ook vet vaak ruzie en zo. Echt al die probleemkinderen zitten daar (R1).

Ik heb echt het idee dat er daar geen regels zijn ofzo. Ik zou daar echt geen leraar willen zijn later. De leerlingen op [noemt naam gemengde school] zijn gewoon wat normaler en serieuzer met school bezig heb ik het idee. Ik ben echt blij dat ik hier zit (R7).

Vooral uit de laatste zin ‘ik ben echt blij dat ik hier zit’, wordt duidelijk dat de schoolcultuur van invloed is op het zelfvertrouwen van deze leerling. Het stigma dat op de vmbo-school rust is erg negatief. Wanneer gevraagd werd aan de leerlingen van deze school wat ze hier van vonden gaven veel leerlingen aan dat het deels wel klopt maar niet echt voor iedereen geldt.

Op zich gebeuren hier wel vaker dingen en ruzies en zo, dat is ook wel zo. Maar er zijn ook gewoon wel leerlingen die gewoon hun best doen hoor haha. Het is hier wel serieus af en toe (R16)

55

Sommige respondenten gaven ook aan dat dit negatieve stigma en deze schoolcultuur van invloed is op hun zelfvertrouwen.

Ja ik zie mensen soms wel echt kijken van uh of iel zit jij op de [noemt naam vmbo-school], dus dat is wel stom. Maar goed, ja ik ga nu niet zomaar van school af daarom zeg maar haha. Ik heb hier ook mijn vrienden zitten dus heb het wel gewoon naar m’n zin (R23) De sfeer hier is vaak gewoon een beetje gespannen, zo van ‘gaat er een ruzie komen of niet’ en dat is wel eens vervelend en ook wel eng haha want zelf wil je daar echt niet in zitten (R17)

De resultaten laten zien dat de verschillende schoolculturen tussen de schooltypes dus van invloed zijn op het zelfvertrouwen van de vmbo-leerlingen. Op de vmbo-school hangt een negatieve schoolcultuur en op de gemengde school een positieve. In overleg met het bestuur van beide scholen is naar voren gekomen dat de vmbo-school wellicht iets meer leerlingen heeft met (gedrags-)problemen. Het is echter een minderheid van het aantal leerlingen en ook niet veel meer in vergelijking met de gemengde school. Wel wordt duidelijk dat deze minderheid van probleemjongeren het stigma vormt op de school. Dit komt overeen met het onderzoek van Van Daalen en De Regt (2006).

Een verklaring voor het feit dat de gemengde school geen last heeft van dit stigma is voornamelijk vanwege de aanwezigheid van de havo en vwo stroming. Het aantal vmbo-leerlingen met (gedrags-)problemen is op deze school niet aanzienlijk minder, maar het aantal positieve resultaten omtrent gemiddelde cijfers, sportprestaties en activiteiten (van de havo en vwo stroming) komen vaker naar voren in regionale media, aldus het bestuur. Dit in tegenstelling tot de problemen op de vmbo-school die vaak in de media naar voren komen. Daarnaast worden de regels op de gemengde school strenger nageleefd. Een leerling met (gedrags-)problemen krijgt weinig kans om het leerproces in de klas of de pauzes te verstoren. Op beide scholen zijn mentoren aanwezig die speciale ondersteuning bieden voor deze leerlingen, maar op de gemengde school is er over het algemeen een groter besef van regelnaleving.

Uit deze resultaten wordt duidelijk dat het negatieve stigma dat Van Daalen (2010) beschrijft zijn doorwerking heeft op schooltype. Op de vmbo-school hangt mede door negatieve media aandacht een negatief stigma. Echter, dit stigma wordt in de hand gewerkt door een negatieve schoolcultuur waarbij een gebrek aan regelnaleving delinquent gedrag veroorzaakt en daarmee een negatieve sfeer. Dit in tegenstelling tot

56

de gemengde school. Toch is dit niet het enige verschil in schoolcultuur; de leerlingen zelf lijken ook te verschillen. Voornamelijk betreft hun schoolkeuze, hun gedachtes omtrent docenten en de waarde die gehecht wordt aan een cijfer. Uit deze bevindingen wordt duidelijk dat er wellicht voorafgaand aan de schoolkeuze al een selectie plaats vindt. Dat kinderen met vmbo-theoretisch advies die een hoge waarde hechten aan vriendschap en minder gericht zijn op de kwaliteit van het onderwijs en hier ook minder interesse of motivatie voor hebben zich aanmelden op vmbo-scholen, en het tegenovergestelde effect zichtbaar is voor leerlingen op de gemengde school. Hier wordt in de discussie verder op ingegaan.

Demografische kenmerken

Tijdens de resultaten zou ook gelet worden op eventuele opvallende verschillen tussen jongens en meisjes, en derde- en vierdejaars leerlingen. In de resultaten zijn geen noemenswaardige verschillen gevonden tussen beide groepen.

57

5. Conclusie en discussie

5.1 Conclusie

In de conclusie zal het antwoord worden geformuleerd op de hoofdvraag. De twee pijlenschema’s van de hypotheses en de resultaten worden vergeleken.

Hypothese schema

= vmbo-school: hypothese 1 = gemengde school: hypothese 2

Resultaten schema = vmbo-school = gemengde school Schooltype Docenten Peer-groups Motivatie vmbo-leerlingen + + +

-

-

-

Zelfvertrouwen vmbo-leerlingen Selectie School type Docenten Peer- groups School cultuur Zelfvertrouwen vmbo-leerlingen Motivatie vmbo-leerlingen + + + +

-

-

+ -

58

Terugblikkend op de hypothese omtrent het stigma en de invloed hiervan op het zelfvertrouwen, werd verwacht dat leerlingen op de gemengde school zich hier weinig bewust van waren en dit geen invloed had op het zelfvertrouwen. Voor de vmbo-school werd het tegenovergestelde verwacht. Uit de resultaten blijkt dat alle leerlingen zich in eerste instantie wel bewust zijn van een stigma op het vmbo, maar zich hier persoonlijk niet erg veel van aantrekken. De directe invloed van het stigma blijft uit. Echter, er is wel een indirect effect zichtbaar. Het negatieve stigma uit de media lijkt doorwerking te hebben op de schooltypes. Het stigma dat op de vmbo-school ligt wordt gevormd door een minderheid aan probleemjongeren en dit is negatief van invloed op het zelfvertrouwen van de leerlingen op deze school. Dit in tegenstelling tot de leerlingen van de gemengde school, waar volgens het bestuur ook probleemjongeren zitten, maar dit minder tot uiting komt in de media en in de leeromgeving zelf.

Toch lijkt het verschil in schoolcultuur (regelgeving en leerlingen) tussen beide schooltypes dit negatieve stigma op de vmbo-school en het positieve stigma op de gemengde school in de hand te werken. De vmbo-school heeft een slechte reputatie, maar deze reputatie is ook deels waar volgens de leerlingen. De regelnaleving op de school is lakser en als gevolg hiervan is er meer delinquent gedrag. De sfeer op de school is vaker gespannen. Voor de leerlingen bepalen peer-groups dan ook met name schoolkeuze en worden leerkrachten gezien als personen die orde dienen te houden. Dit in tegenstelling tot de gemengde school waarbij de leerlingen gemotiveerd zijn tot goed onderwijs, belang inzien van goede (strenge) docenten/regels en het behalen van goede cijfers. Er hangt een prettige sfeer op de school.

Wat betreft de docenten is de hypothese gedeeltelijk bevestigd. Docenten hebben een positieve invloed op de motivatie van leerlingen op de gemengde school en een negatieve invloed op de motivatie van de leerlingen op de vmbo-school. De voorspelling dat docenten verschillen qua schooltype en dit van invloed is op de motivatie wordt bevestigd. Een verband tussen docenten en zelfvertrouwen is echter niet gevonden.

De resultaten omtrent peer-groups waren ook verdeeld. Waar verwacht werd dat peer-groups op de gemengde school een negatief effect hadden op het zelfvertrouwen vanwege de aanwezigheid van ‘hogere niveaus’ en wellicht meerdere vrienden met hogere niveaus is niet bevestigd. Op beide scholen waren de peer-groups positief van invloed op het zelfvertrouwen, ondanks dat de leerlingen op de gemengde school vrienden hadden met hogere schoolniveaus. Dit bevestigd wel de hypothese omtrent de

59

vmbo-school. Hierin werd gesteld dat peer-groups een positieve invloed hadden op het zelfvertrouwen vanwege de gelijkheid aan niveau en de ondersteuning daarin. Daarnaast werd verwacht dat peer-groups van invloed zouden zijn op de motivatie tot het behalen van goede/slechte resultaten. Dit effect is uitgebleven.

Tot slot is te zien dat naast het schooltype het opleidingsniveau van de ouders van belang is. Bijna alle leerlingen hebben ouders met een mbo-opleiding. Dit opleidingsniveau wordt als voorbeeld gezien en de leerlingen verkrijgen hierdoor zelfvertrouwen. In enkele gevallen was dit ook negatief terug te vinden. Dit waren kinderen met ouders die een hoger opleidingsniveau hadden. Deze kinderen voelden zich minder goed in vergelijking met hun ouders. Wat betreft motivatie zou je kunnen zeggen dat het voor leerlingen met hoog opgeleide ouders positief uitwerkt aangezien zij erg gemotiveerd zijn goede schoolresultaten te behalen. Voor de leerlingen met laag opgeleide ouders zou dit wellicht ook negatief kunnen zijn voor de motivatie, zij worden niet gestimuleerd tot een hoger niveau.

Nu de resultaten zijn samengevat, rest de vraag in hoeverre de onderzoeksvraag beantwoord is. De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek was gericht op de ‘gap’ die Van Houtte en Stevens (2008) aantonen in hun onderzoek. Het wangedrag van leerlingen op scholen met een lagere vorm van onderwijs is groter, maar dit effect wordt onderbroken door de factoren zelfvertrouwen en gevoel van nutteloosheid. Het doel was dan ook om meer zicht te werpen op het verband tussen schooltype en het zelfvertrouwen en de motivatie van vmbo-leerlingen. Dit verband werd omschreven in de volgende onderzoeksvraag:

In hoeverre heeft de differentiatie in het onderwijs en de daarbij horende schooltypes invloed op het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen op het vmbo-theoretisch? Het begrip schooltype werd hierbij ingevuld als een verschil in peer-groups en docenten. De hypotheses opgesteld uit de literatuur zijn gedeeltelijk bevestigd. Voornamelijk het positieve effect van docenten op de motivatie van leerlingen op de gemengde school en het negatieve effect hiervan op de vmbo-school. Ook is er een bevestiging van het negatieve stigma op de vmbo-school terug te vinden en het ontbreken hiervan op de gemengde school. Daarnaast is het positieve effect van peer-groups op de vmbo-school bevestigd.

60

Toch zijn er ook veel nieuwe resultaten naar voren gekomen die wellicht de theorie verder brengt. Ten eerste wordt duidelijk dat de schoolcultuur zelf, losstaand van het stigma, ook een grote invloed heeft op het zelfvertrouwen van leerlingen. Dit is in de literatuur niet goed terug te vinden. Ten tweede is te zien dat peer-groups inderdaad van belang zijn voor het zelfvertrouwen, maar dat het per schooltype niet veel uitmaakt. In beide gevallen is deze positief van invloed, ondanks dat de leerlingen op de gemengde school omgeven zijn van groepen met een hoger leerniveau en ook vaker vrienden hebben met een hoger leerniveau. Literatuur in dit onderzoek spreekt deze bevinding tegen. Ten derde wordt duidelijk dat schooltype niet slechts verschilt qua docenten, peer-groups en stigma, maar dat de leerlingen zelf ook verschillen per schooltype. Het kan hier gaan om voorafgaande selectie. Er wordt duidelijk dat leerlingen voorafgaand aan de schoolkeuze al verschillen. Ook dit was een onverwacht resultaat in het onderzoek.

Samengenomen heeft dit onderzoek enkele hypotheses omtrent het verband tussen schooltype en het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen op het vmbo- theoretisch bevestigd, maar heeft het ook veel nieuwe resultaten naar voren gebracht. Wat dit resultaat nu precies betekent voor alle betrokkenen in dit onderzoek zal in discussiepunten worden toegelicht.

5.2 Discussie

Het eerste discussiepunt betreft de voorafgaande selectie van de leerlingen. In de resultaten wordt duidelijk dat er een vorm van selectie plaatsvindt voorafgaand aan de schoolkeuze. Er was geen groot verschil in het aantal probleemjongeren op beide scholen, maar wel werd duidelijk dat het ‘soort’ leerling op beide scholen verschilt. Leerlingen op de gemengde school kiezen vaker bewust voor goed onderwijs/doorgroeimogelijkheden en leerlingen op de vmbo-school vonden peer- groups voornamelijk van belang in schoolkeuze.

Hoewel veel leerlingen op de vmbo-school gedijen bij goede peer-groups en ook goede prestaties leveren, is het wellicht van belang de motivatie voor schoolkeuze meer aandacht te geven. Het is namelijk duidelijk dat leerlingen met (gedrags-)problemen wellicht beter gedijen op de gemengde school met strengere regelhandhaving en een prettige sfeer. Ook zouden leerlingen die veel potentie hebben voor een hoger niveau

61

(havo) wellicht geadviseerd kunnen worden niet voor vrienden te kiezen, maar voor de mogelijkheden op een gemengde school te kiezen. Uiteraard is dit een discussiepunt, maar uit de resultaten wordt duidelijk dat motivatie achter schoolkeuze zeer sterk verschilt onder leerlingen van beide scholen. Dit punt zou van belang kunnen zijn bij de schoolbesturen en ouders als wel de leerlingen zelf.

Het volgend discussiepunt betreft het ontbreken van interviews met docenten. Uit het onderzoek blijkt dat er sterke verschillen zichtbaar zijn wat betreft de bevoegdheid van docenten op beide schooltypes. Daarnaast bleken docenten van grote invloed te zijn op de motivatie van leerlingen. De vraag die hier opkomt is of het niet beter is om op een vmbo-school meer docenten te hebben met hogere bevoegdheid aangezien de docenten op de gemengde school een positieve invloed hadden op de motivatie van leerlingen. Dit discussie punt is zowel van belang voor het schoolbestuur en de docenten als voor de leerlingen zelf.

Wanneer er interviews met docenten zouden zijn gedaan wordt wellicht duidelijk waarom de docenten op de vmbo-school zo een andere aanpak/houding hebben in de klas dan de docenten van de gemengde school. Dit kunnen zij dan beargumenteren en op die manier wordt het effect van docenten wat inzichtelijker en betrouwbaarder. Er is nu slechts vanuit één kant naar het effect van docenten gekeken. Echter, dit is wel de kant die het meest van belang is in dit onderzoek, namelijk het effect van docenten op het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen.

Vanwege tijdgebrek voor het interviewen van een representatieve groep docenten is er in dit onderzoek voor gekozen dit niet te doen. Toch zou een aanbeveling voor eventueel vervolgonderzoek kunnen zijn dat het perspectief van de docent beter in kaart wordt gebracht aangezien dit een belangrijke factor is in het verband tussen schooltype en de motivatie van leerlingen.

Ten derde is te zien dat het opleidingsniveau van ouders van groot belang is voor het zelfvertrouwen en de motivatie van vmbo-leerlingen. Een goed onderscheid tussen beide schooltypes kon niet gemaakt worden aangezien (op twee leerlingen na) bijna alle leerlingen ouders hadden met een mbo-opleiding. Een vervolgonderzoek zou dit effect inzichtelijker kunnen maken.

Tot slot een niet-onbelangrijk discussiepunt, namelijk het effect van het negatieve stigma op de vmbo-school. Het wordt duidelijk dat de vmbo-school te maken heeft met

62

het negatieve stigma dat Van Daalen (2010) beschrijft. De media belicht meer negatieve dan positieve kanten van de school en dit zorgt voor een slechte reputatie die zijn doorwerking heeft op het zelfvertrouwen van de leerlingen. Deze leerlingen ervaren een gebrek aan erkenning en hebben het gevoel dat ze zich moeten bewijzen tegenover hun omgeving. Daarnaast trekt deze school het soort leerling dat peer-groups boven kwaliteit van onderwijs stelt en zijn er meer docenten met een lagere bevoegdheid. Het discussiepunt hier betreft de vraag of de differentiatie in schooltypes en de daarbij komende vmbo-scholen een goede ontwikkeling is geweest. Uiteraard valt te beargumenteren dat er in dit onderzoek slechts één vmbo-school is onderzocht, maar een vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen of meerdere vmbo-scholen hier moeilijkheden in ondervinden. Zowel voor beleidsmakers en schoolbesturen als wel voor docenten en leerlingen zou dit van belang zijn.

63

6. Literatuur

10000 scholen (2016) Beschikbaar via <10000scholen.nl/zoeken?search%5B

qeury%5D=hoorn> [28 mei 2016].

Abadzi, H. (1984) ‘Ability Grouping Effects on Academic Achievement and Self-Esteem in