• No results found

70 FABIU S SEVERU S

In document SEVERUS. F ABIU S (pagina 76-86)

K E I S E R .

Neen, 'k zie reeds te veel uwe oogen. En vond ik iemand meer gelijk Vituria,

TcOntfloegu, maa r nu moe t ik zelf aan de ongenaa Van mijne drift, in fpijt van bloed, betaamen, reeden, Als een geboeid e Haaf, gehoorzaamheid befteeden .

V I T U R I A . '

Verwin u zelf, ontflaa en u , en my, van fchand. K E I Z E R .

Ik ben verwonnen > en gewillig in dien band. Al wat men fchoon noemt, is in u alleen gclchaapen. Watftreng gezich t zou zic h niet aan uw leeft

vergaa-V I T U R I A . (pen ?

Ontflaa my tot ik eerftoiijn doode n hui d beween, Hy was uw Zoon!

K E I Z E R .

Ontdaan ? 't Is ver van daar, 6 neen! Gv, wederftreeft my,'kwi l my zelf niet wederllree ven; Maar aan mijn liefd e n u den loflen teugel gecven. Ik zal. .. maar wat is dit?

S E V E N D E T O O N E E L . M A R C E L L U S , J U L I A , K E I Z E R , V I T U R I A .

M A R C E L L U S .

D A t ik dus haaftig keer ,

Mijn Keizer, is om u te raan tot tegenweêr . Een hinderlaag, al ftij ter muuren ingedrongen, Heeft reeds de buirepoort va n uw Paleis beiprongen, Pie van u w Lijfwach t noc h me t moe d verdeedig t

K E I Z E R . (werd.

Wet welk een onruft flaatgy mij n vernoegde hert! Wat Vyand is'er, die my hier in't Hof zo u deeren ? Prins Fabiusisdood .

-T R E U R S P E L . 71

M A R C E L L U S .

Denk nu om haar te weeren , Zie dan wie dat zy zijn, mijn Vorft, verzuim u niet, Het geld uw hals, en Rijk.

V I T U R I A: Tefe-Jtlla.

Ach! Zufter , wat verdriet, Wat droefheid, wat gevaar, zal ons noch overkomen, !

A C H T S T E T O O N L E L . F A U S T I N A , K E I Z E R , V I T U R I A ,

J U L I A , M A R C E L L U S . F A U S T I N A .

V

(nomen,

Eins noch voor my vry voort, uw Hof werd. inge-Verüefde, zie nu om en red ons uit de nood,

Ontvliê het woeden van Balbinus, en de dood. Stutnu Attilius, die, om zijn lief vcrleegen, (gen . Het heir aan 't muiten, en aan 't moorden heeft gekree-Geweldenaar, die 't Rijk, u zelve, en my vermoord, 'kHeb uw e dolle mi n gemerkt, gezien, gehoord. Hoe bad ik u eerlapg mijnHuw'lijkseert e fpaaren , Hoe toonde ik a van . ver d e opkomende gevaaren ; Maar eynd'lijk wa s hethaarenflechts verdicht e min. Nu groote Keizer, nu verdelg uw vyandin.

Neen, ftootmyweêrterug. ga , kus Balbinus handen; Eyfchvoor u w rij k die Schoone, omwie n uwlufte n

branden, En zie u van zijn kling doorrijgen, daar hy my, Of uy t genade dood, o f flaat in flaverny.

K E I Z E R .

Swijg ftil. ik ben te kloek, om reeds te kunnen vreezen^ 'k Zal haaft . dat woelen, en mij n Ho i wee r meefte r weezen.

Mijnlijfüaffieren, houd u hier voor dit vertrek, E 4 Maar

7i F A B I U S S E V E R U S Maar laat'er niemand in voor ik my weer ontdek. De Keizerin kan hier mijn wederkomft verwachten .

F A U S T I N A . (trachten.

Neen, 'k wil ook de uytflag zien van 't geen gy zult be-Indien gy fneuvelt, zal ik noch ten minfte zien, Datdeezeookoveru,en my niet zal gebiên.

Zy zal haar wederwraak en wenfch geenzins beleeven .

K E I Z E R .

En ik, weet nu mijn liefde, uw dolheid wederftreven. Ik zie uw ftaatzucht en verwoede minnenijd: Maar zal haar fpaaren voor mij n wellufl:, u ten fpijt.

F A U S T I N A .

Ik alles waagen, omuwdwaazeminteftooren . (ren .

*k Vrees nergens voor, wy zijn toc h zeekerli j k verloo-'

M A R C E L L U S tegen j«iia.

Princesjr zo o u mijn min ... K E i s E R .

'k Zal zien hoe alles flaat. Marcellus volg.

F A U S T I N A t fftn v,t«ria.

Weeu! mifluk t flechts dit verraad. Gy zult, eer u de min des Keizers kan bevryen, Een fmaadelijke dood, door deeze handen, lyen.

t^u\tryFaMft.<M*Tceli. binnen.

N E G E N D E T O O N E E L.

V I T U R I A , J U L I A .

V I T u R I A .

W

(held,

As'tnietgenoech,ögoón! na'tmiflènvanmijn Te hebben uy tgeftaan 't ontuchtige geweld

Der Steedevoogd? of moeft mijn droeve ziel ook lyen, Dat'sKeizerstmnnedrift haa r kuysheid quam beftryen? Ach! is'eriets ? waa r door ik't overfpeelig vuur

Ontkomen magi zoolaathetinditanftigeuur . Tot mijn behoudenis, door uwe gunft, verfchijnen!

Ju-T R E U R S P E L . 7 J

J U L I A . (nenf .

Ach! Zufter , 'kziedehoopvanreddingheelverdwij . Het ga met ons 200 't kan, ' t kan niet ais qualijk gaan, Ik aan Marcellus en zijn liefde niet ontftaan,

Indien mijn Vader komt deezeaanflag af te keeren; Zoo hy verwonnen werd, kan hy zijn dood nie t wee-Het krijgsvolk, dar te zeer o p hem verbittert is, (ren . Haakt na zijne ondergang j da n zal de ontfteltenis, Van die my 't leeven gaf, t e zien uyt 't leeven rukken, Denk Zufter! wie ik ben, de ziel inwendig drukken.

V 1 T u R 1 A.

Noch grooter is 't gevaar waar in ik my bevind, 't Zy Vader in deftorm verwonne n werd, of wint; Ik mis mijn Fabius; om' t minftequaa t t e kiezen, Mijn eer te houwen, wil ik Vader wel verliezen, Want keer t hy weer, zoo keer t me t hem zijn vuyle

brand, Dan dreygd, met euvlen moede en opgeheve hand, Fauftinaas minnenijd mijn leeven af te korten! Ach! Hemel, lufthetuopmydanneêrteftorte n Al wat voor ongeluk by menfehen werd erkend i Maak van mijn lyen, en mijn leven r/zaame een end 1

HHTwtTdviHfenkJmlivimhimnTtgtmAalp. Die naar e waapenklan k , die droev e krijgsgeruch

-(ten, Beletten mijne mond bet weedom uyt te zuchten, Dat m ijne onftelde ziel zoo diep getroffen heeft .

J U L 1 A .

Denk zufter , datjupijn , diealbeftierderleefd . Dat zijn rechtvaardigheid ...

V I T U R I A .

Ach! ach ! i k flop mijne ooren, Ik kan dat klinken van de fchilden niet meer hooren. Het nadert ons vertrek , ontfan g mijn laatfte kus, Vaar nu voor eeuwig wel.

-74 F A B I U S S E V E R U S J U L I A .

Ach! Gooden , Iaa t ons dus. Tezaraen öieuvelea! mijn hert, tot u genegen, Is meer voor uw behoud, als mijn bederf verlegen. Ach! was'e r iemand zoo genadig , dat zijn hand Ons doodende, verloft e uy t alle druk en fchand, Wat zou hy dankbaarheid...

T I E N D E T O O N E E L . B A L B I N U S , zwijgende Leegerhoofden , V I T U R I A , J U L I A . B A L B I N U S , H Ie r zijn zy. V i T u R i A . Ach! B A L B I N V S. Mevrouwen, Zoo gy uw eer,gelijk uw leeven, hebt behouwen, Is alles wel gelukt; d e gey Ie dwingeland, Ia zijn baldadig hof, doo r onze magt, vermant , 't Gedrukte rijkverloft . gaa t heen, getrouwe vrinden. Ziet toch Attilius, mij n waardezoon , tevipden , Zegt dat hy daatelij k hier in de zaal verfchijn. Princes, nyly d omu eendoodelijkepijn .

Eetugt der Lugrrhcpfdtn Inuata.

J U L I A . Zooleefdhy?

V i T u R i A .

En ik moet mijn Prin s voor eeuwig derven ? Geredde Vaderland, nu wenfeh ik ook te fterven , 'k Zie u van 't juk bevrijd, dat u ftaag onder hield, En wijl 's rijkserfgenaam i s in mijn Hee r ontzielt; Zoo wil ik, al s IK hebzijnlijkomhelfd,mettraane n Het waflchen,cn de dood tot mijn verloffing maanen :

T R E U R S P E L . 7 5 Maar gy, mijn Zufter, wien een lot is toegevoegd, Dat nevens Rome, en my,met recht uw ziel vernoegd, Leef, lee f gelukkig, wacht met vreugde, eneereuw . (Minnaar. Maak hem vanu , h y maak t van Rome zich

verwin-(naar, Ik ga mijn held noch eens beweenen voor mijn dood. Of uw beleefde hand mijn treurige oogen floot , Dat ik voor 't laarfte u verg,zoo bid ik wilt mijn leeden, Met die van Fabius, gelijk aan 't vuur beltèeden. Laat mijn gedachtenis...

J U L I A .

Wat hoor ik voor gerucht ?-B A L ?-B I N U S .

HetisAttilius, ay ! wee s niet meer beducht. E L F D E T O O N E E L . F A B I U S , A T T I L I U S , zwijgendeEtdellteden y en Zoldaaten,Y I T U R I A , J U L I A , B A L B I N U S . V 1 T u R 1 A. A c h ! Hemel ! wa t is dit? B A L B I N U S .

Wie zie ik? goed e gooden i, F A B I U S .

Uw Prins, door' s Hemels gunft, ee n moordere hand (ontvlooden. Mijn waarde bedgenoot, dat gy in 't leeven zijt, Verheugd mijn angftig hert; maar hoe,gy zwijgt,de tijd Van vreezen is voorby. kun t gy my zien, e n zwijgen) Vituria, wa t doet uw bange boezem hijgen?

Wat fluy t uw lieve mond F wat doet u weenen ? V I T U R I A .

Ach! F A

-7<S F ABIUS SEVERUS L

F A B I U S .

Zie wie hier voor uftaati e n wat u deeie dag Al blijdfchap is bereid.

V i T u R i A.

Ach! ben ik niet bedroogen * Verfchijnt mijn Fabius hier levend voor mijne oogen?

F A B I U S . Dieleefdj e n liefd u noch.

V i T u R i A. Ach! Hemel ! B A L B I N U S .

Haar gemoed, Waarin deeze uytflag een beroerlijke omkee r doet, Van herstocht en belang, verbied d e tong te i preeken, 't Welk met haar traanen vol geweld tracb t u> t te bree-V i T u R i A . (ken . Mijn waarde ziel! mijn Prins! wat Godheid is zoogoet, Dat hy my leevende u, met vreugde omhelzen doet ? Gy leefd, ik zie u ? ach! wat kan ik meer begeeren.

A T T I L I U S. Ttg lnJ»lia. Ik wil mijn dienften aan de Veld heer niet waardeeren. Niets was 'er daa r mijn hert na doelde, als uwe m in. Die,werwaards ik my keerde,uw Beeld liet in mijn zin.

J U L I A .

Gy noemt uw daaden niet, of doet haar loflijk achten. B A L B I N U S .

Beroemde Prins, wienwy o p dceze Troon verwach-Ons raakte, aan hert en eer, al t ongelijk, dat gy (ten , Geleeden had, door haat, en 's K eizers razerny, Die na uw leeven ftond, om veiliger zijn zinnen, T e ftreelen, en Mevrouw uwe Een tgenoot te minnen, Die eerft de minnetocht des Stadvoogds was ontgaan.

F A B I U S .

Zoo heeft mijn Vader na uw liefde dan geftaan!

B A L B I N U S . (den ,

Wy beezig, voor Mevrouw, een fchuilplaats uit te vin-Zien

T R E U R S P E L . 77

Zien ons befpringen door Marcellus, en zijn vrinden, Ontkomen haar geweld; weer by ons Volk geraakt, Dat, om uw nederlaag, zich als onzinnig maakt, En vaardig was met ons een ftorm op 't Hof te waagen, Om ' t Vaderland, Mevrouw, haar zelve, en ons de (plaagen, Van 's Keizers wreev'ligheid t e ontrukken, hebben wy Deeze aanflagonderftaan, d e Roomfcheheerfchapp y Bemagtigt; maar, de Prins,denk niet dat in mijn zinnen Een zuch t was , om de Kroon voo r deeze kruin te (winnen, Dat ftelde ik aan de goón! en nu gy leefd, zoo laat My de eerfte zijn, die u, in Keizerlij ke ftaat, Begroeten mag, ik wenfch dat u de Gooden fpaaren . En in gerufte ftand, uw bloejend Rijk bewaaren!

A T T I L I U S .

Uw onderdaan bied u, by deeze wenfch ,zijn hert, En onvermoeide dienft.

F A B i v s.

Nu ik verheven werd, En buiten mijn beleid, voor my dit Rijk zie winnen j Zal ik mijn dankbaarheid eerft aan Jupijn beginnen; Maar dan aan u, wien ik mijn zeege fchuldig ben. Rijft, Vrinden , wie r verdienfte e n vroomheid ik nu

(ken. Maar wreede Vader, die zoo eerloos, zoo verwaaten Mijn Echtgenoot beminde, en my bedekt kont haaten, Hoe ftraft u deeze drift! en gy verwoede Vrouw, Fauftina, zult nu zien het vallen van 't gebouw, Dat gy op my bederf, eerft hoopte vaft te zetten. Maar weet gy waar zy is ? zoo gaat aanftonds beletten. Dat zy ons niet ontv lucht, 'k zal my ook w reeken van Valerius.

Enige ttt Litp er hoofden Hmnen,

J U L I A .

Mijn Heer, en Broeder dat ik dan Als Keizer u ontmoet. Ik fturf reeds in uw ft erven,

78 F A B I U S S E V E R U S , En leef, nu ik u zie Quirinus Kroon verwerven.

V i T U. R i. A. (ftaan ? Hoe kon uw dood, mijn lief, aan. 't moordgefpan

onc-F A B i u s .

Zoo haaft Marcellus , die my kort liet voor hem gaan, Een deel der Lijfftaffiers ontmoete , deed hy 't teeken, En heeft van achr/ren my een dagge in 't lijf gefteeken , Ik ziende my vermant va n haar geweld, vield neer, AJsdood>toenzachikeerfthettrouwe tegenweer ,

Dat gy, geachte Vrind, befteede voor mijn leeven.

]Na dat gy wegwaait, quam Marcellus, aangedreeve n Van onverzaad'bre wraak , en ttict my met de Voet; Maar, achtende my dood , en zijne luft geboet, Ging heene, ik gaf my voort ter been, en na beneeden; Eneind'lii'k i n den Hof, daar na wat om te treeden. Een Werkman, op mijn beê,my leidende ondef 't dak, De wonde ftelpte • en ftil getrouwelijk verftak : Als my een groot gerucht, ter ooren ingedrongen, Deed vreezen , dat ik wierd van ' t vloekgei'pan

be-sprongen; Dan ziende van mijn volk, gaf ik my ruftig bloot: Zy fchrikten op mijn koomft, my achtende voor dood; Maar toen ik haar 't geval, van mijn verlofïing, melde, Wierd ik gëbragt daar gy de Hofpoort nedervelde.

A T T I L I U S .

Uw Vader was van 't Volk verflagen eer 't u zag, Fauftina vluchte, toen Marcellus by hem lag.

T W A L E F D E T O O N E E L C A L I S T H E N E S , £ M I L I U S , zwijgende

Lee-gerhoofden y Hofjfoet , F A B I U S , V I T U R I A , J U L I A , B A L B I K U S , A T T I L I U S .

C A L I S T H E N E S .

I

K kom, beroemde Prins, om u dit Kind te geeven. Met een te melden, hoe Fauftina raakte om Vleeven, Die

T R E U R S P E L . 7 £

Die uwen ondergang, zoo fel heeft nagejaagt. Zy riep, na dat zy lang gevloekt had, 'en geklaagt, *k Zal met mijn leeven, al mijn ongemak verkorten: Waarop ee n dromme l volks, als raazende,in kom t

(ftorten, Een uit de n hoo p , grijpt voor t di t doodsvcrbaafd e (Kind, Én flaande zijn gekerm, haar woorden in de wind, Sloeg hy't op 'tnooft . het zwijmt . Fauftina , nuver

-(fteeken Van alle hoop, en heil, kon weeneri, ftaan, noch fpree-(Ken, Dan zijnde een weinig, na dien droeven flag, bedaard,

Grijpt zy al beevende, een gevalle kling van de aard, Sluit de oogen> zucht) en knarft vervaarlijk op haar

tan-(den, En fmoort haar leeven, door een fteek, met eigen

han-(den. Nu offer ik dit Kind aan uw genade, en deugd. Erbarm u, over zijn behaagcnelijke jeugd, (den, En inborfl, die geen fmet va n 's Moeders quaade zee-En dolle driften, in mijn hoede, heeft geleeden. iEmilius, val neer, omhels des Vorften voet . Verbaaft e n angftig wee t hy naauwlijks wat hy doet.

F A B i u s .

Elendigkind! ikzelf ben metuwflaat bewoogen, 'k Voelmy vermannen van een hert'lijk mededoogen. 'k Zal u niet ftraffen om de boosheid van uw Moer: Éen Va'der teelde on s beide.ik ken u voor mijn Broer. Reis op> Califthenes, i k heb u trouw bevonden. Draag vorder zorgvoor hem .

JE M i L i u s .

Mijn tong, door fchrik gebonden^ Kan na behooren u niet danken voor het goed, Dat uwe gunft my fchenkt; des dankt u mijn gemoed. Mijn leevea zal ik aooit vergeecen> dat my 't leeven,

8o F A B I Ü S S E V E R U S Gelijk een vrije gift, is van uw hand gegeevert. Gyzult my uwe wil eerbiedig volgen zien.

F A B i u s .

Sta op dan, dat 's het eerft, dat ik u wil gebiên. Waar fchuilt Valerius ?

C A L I S T H E N E S .

De Vorft, van min bezceten, Heeft hem, om zijne min, in hechtenis gcfmeeten.

F A B i u s . Fauftiria is dan dood ?

C A L I S T H E N E S .

't Bericht dat ik u gaf, Is, by mijn leeven, waar!

F A B i u s.

Gy dan, di e my den Staf In handen ftelt, zult nu, getrouwfte mijner V rinden, Door my gelegenheid to t uwe liefde vinden . Zoo Julia mijnwil,e n welbehaagendoet .

J U L I A .

Door tijdjverdienfte e n trouw,de liefde groeijeri moet.

A T T I L I U S . (gen .

En ik, nu waard d e haam van 's Keizers Vrind t e draa-Wenfch da t eerlang mij n liefd e u w fchoonheid ma g B A L B I N U S . (behaagen . Ik dank u Gooden! u mijn Keizer, en't geluk, Dat ons verloft heeft van Carinus, en zijn Juk . De Keizer neem wat ruft,wy zullen voor hem waaken, Den Raad zijn leeven, en van alles, kundig maaken.

V r T u R i A .

Jupijn geeft u dit Rijk, mv u weerom, ö vreugd ! Zijne almagt red in 't eind verongelijkte deugd.

In document SEVERUS. F ABIU S (pagina 76-86)