• No results found

F. Scheurleer als muziekhistoricus

In document Den Gulden Winckel. Jaargang 3 · dbnl (pagina 71-90)

Derde Jaargang No. 2

D. F. Scheurleer als muziekhistoricus

WANNEER men in een gezelschap van muziekvrienden in Nederland den naam

noemt van den Heer D.F. Scheurleer uit 's-Gravenhage dan rijst voor ieders voorstelling op de sympathieke figuur van den man die niet alleen een groot muziekliefhebber is, maar die ook als muziekkenner een zeer hooge en voorname plaats in ons land inneemt. Overbodig is het de uitgaven van dezen man in herinnering te brengen. Trouwens het is ook niet over den Heer Scheurleer als schrijver van enkele werken dat wij ditmaal wenschen te spreken, hoe gaarne wij het zouden willen. Waarover wij ditmaal wenschen te spreken, is, over deze persoonlijkheid als eigenaar van eene buitengewone verzameling van oudere en nieuwere uitgaven van

muziekwerken, van oudere en nieuwere werken over muziek, van oude en zeldzame muziekinstrumenten. Waarlijk eene verzameling als die van den Heer D.F. Scheurleer behoort, zoowel in 't binnen- als in 't buitenland, tot de zeldzaamheden.

Reeds voor eenige jaren verscheen een catalogus van alles wat deze kunstmaeceen toen bezat. Het verschijnen van een tweeden catalogus mag men als een gereede aanleiding beschouwen om de aandacht van belangstellenden op deze, in ons land eenige verzameling te vestigen. Deze nieuwe catalogus is een keurig gedrukt boekdeel van driehonderd en zeven en vijftig bladzijden. Driehonderd en achtien bladzijden bevatten de titels der werken met vermelding van den naam des uitgevers, het jaartal der uitgave en den vorm van het boek.

De inhoud wijst ons de volgende indeeling aan t: w:

I. Bibliographie. II. Tijdschriften. III. Almanakken. IV. Woordenboeken. V. Algemeene beschouwingen. Aesthetiek. VI. Geluidsleer. VII. Algemeene Theorie, Harmonie en Compositieleer. VIII. Zangkunst. IX. Geschiedenis. X. Geschiedenis der dramatische muziek. XI. Geschiedenis der kerkelijke muziek. XII.

Gedenkschriften, Levensbeschrijvingen en briefwisseling van Toonkunstenaars, etc. hunne letterkundige werken, benevens geschriften op hen betrekking hebbende. XIII. Muziekinstrumenten. XIV. Verhandeling van geschiedkundige en critischen inhoud. XV. Romans, Anekdoten, enz. XVI. Danskunst. XVII. Het Volks- en Gezelschapslied. XVIII. Kinderliederen. XIX. Kerkmuziek. XX. Stichtelijke liederen. XXI. Wereldlijke zangmuziek. XXII. Instrumentale muziek. XXIII. Oratoriums, Cantaten, enz. XXIV. Dramatische muziek. XXV. Uitgaven van gezamelijke werken en van

Genootschappen. XXVI. Tekstboeken. XXVII. Nalezing.

Het verdere gedeelte van het boek wordt ingenomen door een register. Behoeft het te worden gezegd, dat het verschijnen van dezen zoo voortreffelijk ingerichten catalogus op zich zelf reeds een feit van beteekenis is? Gaarne zal ieder, die zich ernstig met muziekstudie bezig houdt hulde brengen aan den man, die niet alleen voor zich zelf een prachtige verzameling bijeengebracht heeft, maar die tevens zijn schatten zooveel mogelijk dienstbaar tracht te maken aan de ontwikkeling van geheel het muzikale Nederland.

Hoe belangrijk de verzameling is en met hoeveel zaakkennis de Heer Scheurleer haar weet te completeeren moge uit de volgende mededeeling blijken.

Men vindt b.v. van de ‘P s a l m e n v a n D a t h e e n ’ veertien exemplaren, zijnde de verschillende uitgaven van dit werk vanaf het jaar 1566 tot het jaar 1668. Van de ‘S o u t e r l i e d i k e n s ’ bezit de Heer Scheurleer achttien exemplaren, uitgave vanaf 1540 tot 1613.

D.F.SCHEURLEER

Als merkwaardigheden zou men allerlei titels van zeldzame werken hier kunnen neerschrijven. Waartoe echter? Den vluchtigen lezer maakt zulk een titel niet veel wijzer, terwijl zij die terwille der uitbreiding van hun kennis dit boek wenschen te raadplegen, daartoe zeker gelegenheid kunnen vinden in de groote bibliotheken van ons land, in welke dit merkwaardige werk niet mag ontbreken. Trouwens zij, die een speciale studie

van muziekgeschiedenis en muziektheorie wenschen te maken, zullen ongetwijfeld bij den Voorzitter der Vereeniging voor Noord Nederlands Muziekgeschiedenis een gewillig oor vinden, om hen met de schatten uit zijn biblioteek te helpen ter verrijking van hun kennis. Met groote belangstelling en groote ingenomenheid hebben wij van deze uitgave kennis genomen en met warmte bevelen wij allen aan er kennis mede te maken. Vooral zij die in het verleden der muziekale kunst een blik willen slaan, zullen ongetwijfeld hier stof voor uitgebreide studie vinden.

DAN: DE LANGE.

[Kant]

IMMANUEL KANT

(22 April 1724 - 12 Februari 1804)

Naar eene schilderij van Becker (1768) in het bezit van Prof. Dr. Walter Simon in Koningsberg.

Kant ist kein Licht der Welt, sondern ein ganzes strahlendes Sonnensystem auf einmal.

JEANPAUL.

Dankbar bin ich für das wohltätige Licht, das Sie meinem Geiste angezündet haben, ich versichere Sie eines Daukes, der, wie das Geschenk auf das er sich gründet, ohne Grenzen und unvergänglich ist.

SCHILLER.

Een interessant reisverhaal

De binnenlanden van het district Nickerie, door Dr. H. van Cappelle. - Baarn, Hollandia-Drukkerij.

‘HET daghet in den Oosten’ is het devies van het Koloniaal Museum te Haarlem,

waarmee een dagelijks wederkeerend natuurverschijnsel wordt aangeduid, dat den mensch den nieuwen dag aankondigt, terwijl het hier in een anderen zin als een profetie van veel goeds gebruikt wordt. ‘Het daghet in den Westen’: onmogelijk zegt de meteoroloog; wèl mogelijk; schreef reeds in Maart 1897 de heer F.W. van Eeden, toen directeur van bovengenoemd Museum. Met opgewektheid maakt hij in het bulletin van die maand melding van de plannen tot het houden van een tentoonstelling van Nederlandsch West-Indie in 1898; slaagt deze naar wensch, wellicht wordt Nederland dan wakker, en begrijpt het dat het veel verzuimd heeft tegenover een verwaarloosd erfdeel. In 1899 kwam de tentoonstelling tot stand en slaagde uitmuntend en werkelijk: de belangstelling voor de West, en met name voor onze kolonie Suriname is toegenomen en wordt steeds grooter, het daghet in den Westen. Plannen voor een expeditie naar Suriname werden gemaakt, besproken, overwogen en, dank zij veler steun en medewerking: op 1 Juli 1900 stoomde de Prins Willem II van de Kon. Ned. W.I. Maildienst de haven van IJmuiden uit, met zich nemende naar de West een expeditie tot wetenschappelijk onderzoek van de binnenlanden van Suriname, en voor onderzoek naar exploiteerbare delfstoffen, meer in 't bijzonder naar goud. Dr. H. van Cappelle, het hoofd en de leider op den tocht door het westelijk deel der kolonie Suriname in September en October van het jaar 1900, heeft de lotgevallen en algemeene uitkomsten van de expeditie weergegeven in bovengenoemd werk, dat een overzichtkaart bevat en talrijke platen in en buiten den tekst en een aantal figuren. De Hollandia-Drukkerij te Baarn heeft gezorgd voor een keurige uitvoering van deze uitgave, en alleen reeds de prachtige fotografieën, die het boek sieren, maken het tot een genoegen het te doorbladeren. Maar ook is het een aangenaam werk het te lezen, opgewekt en prettig geschreven als het is, den lezer voortdurend tot meedere nieuwsgierigheid prikkelende. Over reisplan, personeel en uitrusting worden uitvoerige mededeelingen gedaan, gevolgd door een verslag van de zeereis van Paramaribo, waar men op 16 Juli was aangekomen, en van waar na een maand, op 13 Augustus, vertrokken werd naar Nieuw-Nickerie, de hoofdplaats van het district en het uitgangspunt van den eigelijken tocht naar de binnenlanden, die 3 September aanving.

onmogelijk, waar ik over betrekkelijk weinig ruimte in dit tijdschrift mag beschikken; laat me hier en daar een enkel punt mogen vermelden om een indruk van het geheel te geven, misschien is die zóó gunstig dat hij velen tot nadere kennismaking met dit boek aanspoort.

Waar wij in onzen zomer dikwijls klagen over allerlei insekten, zoo is er nog veel meer reden tot dergelijke klachten voor de reizigers in Suriname; des daags zoowel als des nachts is dit het geval, reeds bij den aanvang van de reis en reeds vóór zij om 8 uur 's morgens op 4 September de onbewoonde wildernissen ingingen. En in die wildernis, die zij rondom zich zagen terwijl zij de Beneden-Nickerie opvoeren en nu en dan aan land gingen, wat een plantengroei, welk een dierenleven, wat een eigenaardigheden, van een tropisch landschap,

Blokvormig verweerde graniet bij Bigi-Santi.

telkens wisselende in vorm en voorkomen en in gesteldheid van den bodem! Welk een rijkdom van indrukken kregen onze reizigers, wat al eigenaardige en onverwachte ervaringen hadden zij, hoe werden zij somtijds door allerlei gewaarwordingen overstelpt! ‘Onvergetelijk zal mij het oogenblik blijven, toen mij voor de eerste maal de verheven gewaarwording overmeesterde, die de naderende nacht in een tropisch woud het voor poëzie ontvankelijk gemoed schenkt. Waar bleef de heilige stilte van het woud, door dichters zoo vaak bezongen? Juist om 6 uur vingen de talrijke groote cicaden hoog in de boomen met snorren aan, en naarmate de avond viel, mengden zich meerdere stemmen onder het vreemdsoortige koor.’ ‘Nevens het meer en meer optreden van harde houtsoorten, is voor dit riviergedeelte kenschetsend het

lang-34

zaam verdwijnen der Maripa-palmen. Hier en daar wiegelt nog een eenzame bamboestruik zijn buigzame, met prachtig lichtgroen beladen stengels over de rivier, in de verte den indruk makend van een bos van groen fluweel. Het meer en meer als coulissen langs den oever gegroepeerde hout, ten gevolge van het soms ver in de rivier vooruitspringen van sommige soorten en het toenemend aantal nuances van groen geven, vooral in de vroege morgenuren of tegen den avond als de zon hare schuine stralen op den boschrand werpt, aan het geheel een stempel van grootschheid en pracht, als men het zelden op aarde vinden zal.’ Elkander steeds sneller opvolgende kronkelingen der rivier voeren de expeditie steeds dieper het eindelooze reuzenwoud binnen, terwijl steeds waardevolle houtsoorten aan hun bewonderende blikken voorbijtrekken, en zoo naderen zij op 10 September het gebied der watervallen en der rotsen met zijn talrijke moeilijkheden, en den mond der Fallawatra, in 1855 reeds door Voltz bezocht. Verder gaan zij het onbekende gebied in, en met klimmende belangstelling volgen wij hen op hun tochten en zien, dank zij de levendige beschrijving van alles, al die zonderlinge dieren, die merkwaardige planten, die steensoorten, die prachtige natuur die hen omgeeft; wij deelen ook in hun gevaren, in hun tegenspoeden en wederwaardigheden, in hun lief maar ook in hun leed. Er moest door ieder hard gewerkt worden, gelukkig, zegt de schrijver. ‘Toen onze kleine vloot van wal stak en in den schaduw van het hooge geboomte zachtkens langs het majestueuze gordijn van groen heengleed, dat bij de toenemende versmalling van het stroombed ons meer en meer insloot, werd het mij weer voor een oogenblik angstig te moede bij de gedachte aan het steeds toenemende gevaar van in die eindelooze, met poelen en moerassen bezaaide wildernis ziek te zullen worden, en aan de steeds geringer wordende kansen, om bij ernstige gevallen tijdig de stad te kunnen bereiken. Ik heb het voor mij een geluk geacht, dat de voortdurende oplettendheid, die van mij geëischt werd, mij zelden voor zulke terneerdrukkende gedachten den tijd liet, want na de ondervinding gedurende de reis

met een zoo aanzienlijk personeel opgedaan, waag ik de meening uittespreken dat voortdurende arbeid, die onafgebroken de belangstelling gaande houdt, mede onder de factoren mag gerekend worden welke den reiziger in de binnenlanden van Guyana voor de daar heerschende gevaarlijke invloeden minder vatbaar maakt.’ Bij een bekkenvormige verwijding van de rivier gekomen, heet het: ‘Wij waren hier als in een paradijs: een schier cirkelronde boschrand, met zijn talrijke nuancen van groen, weerkaatsend in het spiegelgladde wateroppervlak, waaruit nu en dan een visch omhoog sprong; eenige groote blauwe vlinders, die nu en dan met langzamen vleugelslag uit het geboomte te voorschijn kwamen, zich vermijdende in het felle zonlicht, en niet te vergeten de schitterende kolibrietjes, die ik hier voor het eerst bij hunne sierlijke bewegingen kon bewonderen - dit stukje natuur, badende in de tropische morgenzon, bij een ademlooze stilte, zou zelfs den meest prozaischen sterveling in verrukking hebben gebracht.’

35

Als het Zondagmorgen is, wordt niet vergeten een godsdienstoefening te houden; in de groote en grootsche natuur om hem heen gevoelt de kleine mensch natuurlijk de behoefte om steun en kracht van boven te vragen. Er wordt gekampeerd bij de prachtige Blanche-Marie-watervallen en toen daar, bij het vallen van den avond zich met het donderend geraas van den val het

koor van piepende, gonzende, schreeuwende en fluitende geluiden kwam voegen van allerlei dieren, en een menigte lichtkevers door het dichte bosch heen- en weer dwarrelden, ja, wij willen het wel gelooven wat Dr. van Cappelle schrijft: dat toen de gewaarwordingen overstelpend waren! Verkenningen worden gemaakt in de omgeving, de waterval wordt met veel moeite omgetrokken en voort gaat het weer, op 21 September, de onbekende wildernissen in, tot een nieuwe waterval,

Van Eedenval gedoopt, weer moeilijkheden te overwinnen geeft, en na deze volgen er nog vele, o.a. de Wilhelmina-val. Verder wordt de tocht niet voortgezet en terug gaat het naar den Fallawatra, waarbij zich weer allerlei wederwaardigheden voordoen, die ons doen zien hoe moeilijk het reizen is op de bovenrivieren in deze kolonie. Op 8 October ving de tocht op den Fallawatra aan, den volgenden dag werd in het stroomgebied een breede waterval aangetroffen en deze Cremerval gedoopt. Weer ging men het oerwoud van Suriname in, weer werden wonderen gezien van de levende en levenlooze natuur. Naar het hoofdkamp aan de Fallawatra-monding wordt op 19 October teruggekeerd en van daar op 2 November Nieuw-Nickerie bereikt.

***

Wanneer een leek dit boek ter hand neemt, zonder eenige kennis van planten, dieren en gesteenten, zonder eenige voorstelling van een tropisch landschap en de daar voorkomende natuurverschijnselen, onbekend ook met iets van aardkunde en van de aardrijkskunde der tropen, ja, dan zal hij het wellicht onvoldaan ter zijde leggen. Maar wanneer de lezer belang stelt in dat alles en weet mee te doorleven al die lotgevollen van onze dappere onderzoekers, weet mee te gevoelen al de

leest men ook met instemming de eerste woorden van het boek: ‘Alles wijst er op dat onze kolonie Suriname een betere toekomst tegemoet zal gaan.’

DR. CALKOEN.

Keur

Maurice Maeterlinck: Aglavaine en Sélysette, vertaald door J. Pzn. Proost. - Johan Pieterse, Rotterdam.

Vertalen is een zeer moeilijk werk. Men moet zich tot een soort van geestelijken dubbelganger maken van den oorspronkelijken schrijver, wiens verwijten u niet met rust laten als ge hem niet hebt gegeven wat hem toekomt naar uw beste vermogen. Ge wentelt zijn perioden rond en nog eens rond door uw gedachten, maar het lukt u niet dàt te zeggen wat ge zeggen w i l t , ge voelt dat er iets aan uw weergave ontbreekt, en hij laat u niet los, ge loopt bezwaard rond met de speling van zijn woorden in uw brein, en ge hebt geen vree voordat er iets staat dat u bevredigen kan, tenzij nieuwe twijfel u weer rusteloos maakt. Altijd door moet ge op den loer liggen om in met elkaar overeenkomende passages uw scha in te halen; desnoods moogt ge hier en daar den schrijver vermooien, als ge hem op andere plaatsen te kort hebt

ge-36

daan, en als ge u bewust zijt bij hem achtergebleven te zijn. Vooral bij dichters, in kwesties van klank en alliteratie, moet ge als een dief de klanken waarnemen, en waar de gelegenheid voorkomt uw slag slaan. Maar het komt er in de eerste plaats op aan 't origineel te respecteeren en den tekst te begrijpen. Men kan er wel 'n soort van minachting voor hebben en bv. r o s e a u x door r o z e s t r u i k e n en

e n v e l o p p e m e n t d ' a r m é e s door o n t w i k k e l i n g v a n l e g e r s c h a r e n vertalen (met nog meer fraais, ik herinner aan s'a l t e r n a i e n t = s t o n d e n , d i s c u t a b l e s devoirs = g e w o o n g e l d e n d e plichten, la pâleur de son f r o n t = de bleekheid van haar h o o f d , l'étrangeté f a t a l e de ce visage = de

o n h e r r o e p e l i j k e vreemdheid van dat gelaat, enz. enz.) en dan tot comble, wanneer men op zijn domheid wordt gewezen, op hoogen toon door allerlei gezochte drogredenen, verkeerde voorstellingen en nonsensikale draaierijen zich trachten schoon te praten; maar geen verstandig en nadenkend mensch laat zich door dergelijke trucs en foefjes, zelfs niet van een ‘grooten meester’, van de wijs brengen en in de luren leggen1)

. Wanneer ‘gevierde’ letterkundigen, in plaats van eerlijk ongelijk te bekennen, tot dergelijke misselijkheden hun toevlucht nemen, dan is dat voor jongere menschen die aan 't vertalen slaan een zeer slecht voorbeeld, omdat ze in naam van de ‘woordkunst’ en het ‘artistiek vertalen’ allicht kunnen meenen het met de zaak niet zoo nauw te hoeven nemen. Het is te hopen dat de heer Proost niet door het illustere - maar tevens bedenkelijke, oneerlijke en belachelijke - voorbeeld van den heer Van Deyssel zijn onnauwkeurigheden heeft bedreven.

Ik heb de vertaling van den heer Proost bijna doorloopend met den oorspronkelijken tekst vergeleken, en het spijt me te moeten constateeren dat hij geen eerbied genoeg heeft gehad voor zijn origineel, en dat 't van zelfkennis zou getuigd hebben als hij deze vertaling niet had laten drukken. Want waarlijk, de fouten die hij maakt zijn zóó bar, dat ik mij afvraag of de vertaler wel gevoeld heeft wat hij deed toen hij zich aan 't werk zette. De meest elementaire kennis van het Fransch ontbreekt hem soms.

Voorbeelden.

Que de fois ne nous sommes nous par interdit de nous rapprocher d'une chose que eût pu être belle, et qui nous eût unis bien plus étroitement qu'un baiser sur les lèvres... Hoe menigmaal hebben wij elkaar niet onderbroken, om elkander iets te verwijten dat schooner had kunnen zijn en dat ons dichter bij elkaar gebracht heeft dan een kus...

Hier is dus van s ' i n t e r d i r e niets begrepen, s e r a p p r o c h e r verward met r e p r o c h e r , q u i n o u s e û t u n i s etc. verkeerd weergegeven door ‘ons dichter bij elkaar gebracht heeft’, niet alleen in de beteekenis maar ook in 't timbre van de uitdrukking, die in 't Hollandsch veel te mat is.

.... et lorsqu'elle se trouve là, on ne sent plus rien entre soi et ce qui est la vérité... .... en zoodra zij er is, voelt men niets meer van wat is tusschen zich en de waarheid...

De vertaler zit, vooral in het tweede bedrijf, telkens in de war met e m b r a s s e r , waarbij hij maar zelden vermoedt dat 't nog iets anders kan beteekenen dan

o m h e l z e n . Zoo zitten Aglavaine en Sélysette in elkanders armen (‘Druk je tegen

1) Dat dit anders nog wel eens gebeurt, bewijst o.a. de plaatsing van idiote Adriaan-verhaaltjes door tijdschriften waarin men ze niet zou verwachten. Er is indertijd een soort van vrees gekweekt, waardoor men dat kinderachtige gelal niet durft weigeren. Thans worden de vruchten van het terrorisme geplukt.

luidt het wat verderop ‘omhels me Sélysette’ wat misschien wel wat overbodig is. M.i. moet het door ‘Kus me’ vertaald worden, zooals op verscheidene andere plaatsen, te veel om hier te vermelden, waar de Vertaler geregeld van omhelzen spreekt, zoo waar Sélysette zegt: ‘Ik zou je nog eens willen omhelzen, Aglavaine.... 't Is vreemd, in het begin kon ik je onmogelijk omhelzen... O! ik was beangst voor je mond... Ik weet niet waarom... en nu... Omhelst hij je dikwijls? A g l .: Hij? S é l . Ja. A g l . Ja, Sélysette, en ik omhels hem ook. S é l . Waarom? A g l . Omdat er dingen zijn, die men slechts zeggen kan als men elkaar omhelst (qu'en s'embrassant)... Omdat de geheimste en zuiverste gevoelens misschien de ziel niet verlaten, zoo niet een kus

In document Den Gulden Winckel. Jaargang 3 · dbnl (pagina 71-90)