• No results found

Derde Jaargang No. 6

In document Den Gulden Winckel. Jaargang 3 · dbnl (pagina 184-200)

Leopoldo Bizio.

WIE het belangrijk Maandblad Neerlandia - orgaan van het Algemeen Nederlandsch

Verbond - leest, heeft een paar maanden geleden daarin een eigenaardig bericht over Venetië en een cursus in het Nederlandsch aangetroffen. De schrijver daarvan was onze Consul te Venetië, Mr. Leopoldo Bizio, Voorzitter van den C i r c o l o

F i l o l o g i c o d i Ve n e z i a en het bericht zelf gold de opening van den cursus met negentien leerlingen onder leiding van Dr. I.I. Viotta van Amsterdam. De heer Bizio vermeldde voorts dat het de eerste cursus in het Nederlandsch in Italië was.

Een zoodanig initiatief is lofwaardig en de beweegredenen zijn verdienstelijk. Vergis ik mij niet in het gevoelen mijner lezers, dan zullen zij, evenals ik, eene begrijpelijke nieuwsgierigheid omtrent een Italiaanschen advocaat koesteren, die te Venetië een cursus in het Nederlandsch opent. Ik heb mij met den heer Bizio in betrekking gesteld en het volgende vernomen.

De heer Bizio is Venetiaan, studeerde te Padua en promoveerde in 1863. Gelukkig met zijn rechtskundige praktijk, bracht hij zijne juridische kennis ook door artikelen in vak-tijdschriften over breeder kring. Wat hem daarenboven als studieveld aantrok was het vreemde taalgebied, waarop hij door vertaling zich bewoog. De voorkeur tot vreemde talen was door zijn reislust (zoo even keert de hr. B. uit Palestina en Syrie) in hem ontwikkeld en werd openbaar door een bundel verzen uit het Engelsch, Spaansch en Duitsch Vo c i l o n t a n e . Doch al naarmate de reislust uitgebreider werd, werd ook de vertaalkunst grooter en zoo de laatste gelijken tred met de eerste had gehouden, zouden minstens een dozijn bundels zijn verschenen, immers er zijn van Noordkaap tot Gibraltar niet veel bezienswaarde plekken in Europa, waarheen de heer Bizio niet is getrokken. Reeds vóór hij tot onzen Consul werd benoemd, had hij twee malen ons land bezocht en toen hij in 1890 het Consulaat aanvaardde, bezocht hij in 1891 opnieuw Nederland en ter gelegenheid van H. Ms. Kroning ten vierde male. Of nu die herhaalde uitstapjes zijne liefde tot onze Dietsche spraacke hebben bewerkt, zeker is het dat zijne vertalingen uit het Nederlandsch van de Génestet, Hélène Swarth, Pol de Mont, Frans de Cort en de Gezusters Loveling van 1891 dagteekenen en dat ook na dat tijdstip zijne belangstelling in onze taal en letteren de aandacht heeft getrokken. Immers: de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden keurde hem het lidmaatschap waard en in Italiaansche tijdschriften als de N u o v e Ve g l i e Ve n e z i a n e , L ' I l l u s t r a z i o n e I t a l i a n a , en in de I l l u s t r a z i o n e p o p o l a r e vinden wij zijne vertalingen opgenomen. Ik wil er -rekening houdend met het bestek - ééne naar de G é n e s t e t en ééne naar H é l è n e Swarth hier uitschrijven:

Dolce far niente

Delle mie dune in sulla molle arena Il fianco mio morbidamente posa,

E una figlia del mar mi siede accanto Fresca siccome un bottoncin di rosa.

Via via del cielo par la vôlta azzurra Un nugoletto candido vïaggia,

Mentre un senso di calma e di abbandono Scende di là sulla deserta spiaggia.

E par che dica il bianco nugoletto: ‘Vieni con me; remoti mari e monti Varchiamo insieme, infaticabilmente Altre terre cercando, altri orizzonti!

Se avessi l'ale, o, che non fuggiresti Tu dalla terra? Entro i cieli lontani Splendido è il regno delle nubi; è bello Tuffarsi in grembo ai venti, agli uragani.’

Ma io riposo sulle molli e care Dune di Olanda che mi piaccion tanto, E fresca al par di un bottoncin di rosa Una figlia del mar mi siede accanto.

Se pur teco potessi, o nugoletto, Cercar più belli e splendidi paesi, Troppo le ho care, e resterei pur sempre Sulle morbide mie sabbie olandesi.

En van Hélène Lapidoth Passato.

Voi, pallido cortèo silenzïoso, Ombre de'giorni miei, tornarmi presso Vendo di notte, e soffermarvi spesso A pie'del letto, ove sognando poso.

M'avete un dì cinta di rose. Adesso Con mesto mi guardate occhio pensoso. Se vi offesi, ho espïato; e invocar oso Venga il perdono ai falli miei concesso.

Dolci e amari ricordi, al mio cor tolto Non ne sarà dai nuovi giorni un solo. -Son come la fanciulla, a cui si è sciolto

Il suo vezzo di perle, e ad una ad una Le va gelosa raccogliendo al suolo, E poi le conta, e non ne manca alcuna.

Aan ons Ministerie van Buitenlandsche Zaken zouden over het Venetiaansche Consulaat der Nederlanden nadere inlichtingen te bekomen zijn.

Waarschijnlijk zou uit de officieele rapporten blijken dat het bloei-tijdperk der handelsbetrekkingen tusschen de Republieken aan de Adriatische en de Noordzee

-door Maurits en Oldenbarnevelt in staatkundigen zin bevestigd - in een twijfelachtigen toestand tijdens de Koninkrijken was verkeerd.

Des te lofwaardiger zijn de pogingen van onzen Consul, om ze te doen herleven. De historische herinneringen tusschen de Geuniëerde Gewesten en de Doge-Stad dagteekenen van 1606.

Het zal over enkele jaren drie eeuwen zijn, (Augustus 1609) dat Cornelis van der Myle met plechtstatigen praal door de Venetiaansche overheid als vertegenwoordiger der Republiek ten bezoek werd ontvangen. Ofschoon een half jaar daarna de gezant Tomaso Contarini de Staten-Generaal namens zijne Republiek kwam begroeten, werd nog vijf jaren de wederzijdsche officieele vertegenwoordiging verschoven en zien wij eerst in 1615 den eersten Nederlandschen Consul te Venetië. Sinds dien datum werden de diplomatieke betrekkingen tusschen de ‘Leeuw met het Zwaard’ en den ‘Leeuw met het Boek’ nauwer aangehaald.

De heer Bizio voelt voor historische herinneringen en is meermalen tijdens zijn lidmaatschap van den Venetiaanschen gemeenteraad in de gelegenheid geweest, die voorkeur in de practijk te toonen. Nog in 1892 was hij Voorzitter van het Bestuur der Italiaansch-Americaansche tentoonstelling, en als lid van den Conciglio dell' Ordine degli avvocati heeft hij verschillende processen voor buitenlandsche mogendheden gevoerd, tengevolge

Consulaat der Nederlanden te Venetië.

waarvan hem hooge onderscheidingen zijn toegekend.

Dat zijn eigen land hem om zijne velerlei wetenschappelijke bemoeiingen niet heeft vergeten, bewijzen de Commandeurskruizen van de Kroon van Italië en van de H.H. Mauritius en Lazarus. Met niets liever tooit hij zich evenwel dan met het Commandeurskruis van de Braziliaansche Roos, daar hij, evenals onze Generaal Netscher, Z.M. Dom Pedro, persoonlijk gekend en evenals

deze eene wetenschappelijke briefwisseling met den Keizer gevoerd heeft.

Bijna 15 jaren is Mr. Leopoldo Bizio onze Consul te Venetië. Hij kent ons land, hij neemt deel aan onze taalbeweging (ook als lid van het Algemeen Nederlandsch Verbond) en hij is een bewonderaar van onze volksdeugden. Onze dynastie eindelijk heeft Mr. Bizio aan zich verplicht door de uitgaaf van de officieele bescheiden van de ziekte, den dood en de begrafenis van Z.H. Prins Willem, George, Frederik van Oranje Nassau, Generaal van het Oostenrijksche Leger in Italië, den 6 Januari 1799 te Padua overleden, wiens stoffelijk overschot in 1896 te Delft in den Koninklijken grafkelder is bijgezet.

LEOPOLDO BIZIO

Door de verwaarloozing van onze taalmacht in het binnenland is de invloed naar buiten te loor gegaan. Het blijft niettemin voor het krachtig vaderlandsch gevoel een streelende gewaarwording, op het gebied onzer taal, den eerenaam van ons

volksgeheel, door onze handelsvertegenwoordigers in den vreemde te zien hoog gehouden. De archieven van ons Consulaatwezen zullen daarvan allicht niet zoovele toonbeelden geven.

F.S.K.

Een Duitsch volksboek

Weltgeschichte des Krieges. Ein Kulturgeschichtliches Volksbuch von Leo Frobenius unter Mitwirkung von Oberstleutnant a. D.H. Frobenius und Korvettenkapitän a. D.E. Kohlhauer. 3 Dln. -Gebrüder Jänecke Hannover.

Terwijl het eerste deel van bovengenoemd werk den oorlog heeft opgebouwd uit zijn primitiefste vormen van tweegevecht en menschenjachten, spruitend uit den harden strijd om het bestaan, geeft het tweede een schets van de beschavingsgeschiedenis, die met het afstroomen van gansche volkerenmassaas uit de hoogvlakten naar de dalen een aanvang genomen heeft. De volks-oorlog kreeg het aanzijn, de natie ontstond. En de veroveringsoorlogen, die volgden waren niet uitsluitend rooftochten meer.

Is uit de ontdekkingen van de laatste tijden bewezen, dat een voorhistorische beschaving zich had ontwikkeld aan de kusten van Grooten en Indischen Oceaan, het tijdvak dat daarop volgt is in twee deelen te splitsen: 1e, de uitbreiding langs de Middellandsche-zee-landen; 2e, de uitbreiding der beschaving over Europa.

Het is de luitenant-kolonel Frobenius, wiens militaire pen de laatste jaren zoo bijzonder vruchtbaar is, die dit 2e gedeelte van het werk heeft bearbeid, terwijl het voorgaande door zijn zoon Leo werd samengesteld.

Wellicht staat het eerste deel hooger, deze ‘G e s c h i c h t e d e r L a n d k r i e g e ’ wekt nochtans in beduidend hooger mate onze belangstelling.

Bij de inleiding gaven we met enkele woorden aan, in welk opzicht we in het werk een leemte speurden: het neemt niet weg, dat - al zien we de maatschappelijke verhoudingen niet voor ons geschilderd en t e m i d d e n d a a r v a n de weermacht, zoodat het verband telkens weer blijkt - dit 2e deel bijzonder interessant is en een uitstekende leiddraad geeft voor hem, die den overgang van het aristocratische in het democratische legerstelsel in den loop der jaren bestudeert en de gronden wil zoeken, waarop v e e l nog rust, dat heden ten dage geen reden van bestaan meer heeft.

Wie dit boek als a l g e m e e n e gids naast zich legt, met het doel om voor detail studie andere gegevens te raadplegen zal gemakkelijk de groote lijn vinden, die de leger-evolutie gevolgd heeft; die lijn is met juistheid geteekend, en dat is in het werk een groote verdienste. Het mag dan zijn, dat nu en dan te veel wordt bemerkt, dat de schrijvers D u i t s c h e r s zijn, dat zij een D u i t s c h Volksboek wilden geven, dat met name

tusschen Vo l k s h e e r en Vo l k s w e h r niet het juiste verschil wordt gezien, toch b l i j f t het een wereldgeschiedenis van den oorlog, waarin aan het oorlogsinstrument - en inzonderheid aan de wijze waarop het gebruikt werd - de noodige aandacht wordt besteed.

Reeds op het ‘v ö l l i g u n m i l i t ä r i s c h e C h a r a k t e r ’ der oude Egyptenaren wordt gewezen naar aanleiding van graf-inscripties, die dagteekenen uit een tijdperk verscheidene duizenden jaren vóór Christus! De inval der Hyksos bracht een verandering; we zien het gebruik van soldenierstroepen, eene vechtwijze in regelmatig geordende rijen, beweging op de maat van trommen en trompetten, en waarschijnlijk reeds toen - voor het gemak - het onderhouden van eenzelfden pas. Bij de Grieken wordt in gesloten massa's (phalanxen) hetzelfde waargenomen, waar de gelijke beweging geschiedt op de maat van fluiten.

Waar het optreden van Assyriërs, Babyloniërs, Meden en Perzen geschetst wordt zien we reeds het persoonlijk voorbeeld van de voormannen als een der krachtigste middelen om de krijgstucht te handhaven, (strijdwagens der Assyriërs. Bij Platea in 479 gevecht om het lijk van Masistios; het wijken der Perzen toen Mardonius gedood werd, die gezeten was op een wit paard. Enz.) Jammer dat, waar zooveel plaats geruimd is aan het tactisch handelen der G r i e k e n en M a c e d o n i ë r s , zoodat o.m. de slagorde bij Mantinea (362 v. Chr.), aan den Granicus (334) en bij Gaugamela (331) is voorgesteld, verzuimd is om iets breeder in te gaan op de weervorming in Athene en Sparta, en het beduidende contrast tusschen beide in het licht te stellen. Hier (na de wetgeving van Lycurgus in de 9e eeuw) de Oligarchische regeervorm, een dwangopvoeding en zéér strenge tucht. In Athene na Solon een democratische staat, waarin het oppergezag bij de volksvergadering berust; deelnemen aan het staatsleven gold als plicht, zoodat elk burger, die bij een oproer geen partij koos, het burgerrecht verloor.

Natuurlijk, dat het leger in beide staten gansch verschillend moest wezen. Hoe de eenzijdig-militaire vorming van den Spartaan tot ‘Verk n ö c h e r u n g ’ moest voeren, vinden we met enkele regelen ferm uiteengezet:

‘Sparta entwickelte sich auf der Grundlage einer unterworfenen

Ackerbaubevölkerung zu einer Aristokraten-Oligarchie, welche durch die Betonung der einseitigen Willensausbildung zum reinen Militärstaat wurde und als Lehrmeister in der Kriegführung die nächste Anwartschaft auf die Hegemonie in ganz Hellas zu haben schien. Sparta hat diese aber, nachdem es Athens Macht (404) gebrochen hatte, nur kurze Zeit zu behaupten vermocht, weil ihm die Fähigkeit abging, die grossen Aufgaben der hellenischen Kulturmission zu begreifen und sich anzueignen, weil es keine anderen Mittel fand, der Kleinstaaterie ein Ende zu machen. als Gewaltthätigkeit und Zwang. Mit dem Königsfrieden von 386, welcher die kleinasiatischen Griechen der persischen Tyrannis überantwortete, schlug es den heiligsten Empfindungen der Hellenen ins Gesicht. Dazu kommt aber, dass auch auf dem militärischen Gebiet der Spartaner nur bis zu einem gewissen Punkt entwickelungsfähig war, dass er einem Athener und einem Thebaner es überlassen musste, mit freierem Blick die starren Formen der Phalanx zu lösen und Gefechtsformen zu finden, denen er, der frühere Lehrmeister, unterliegen musste. Der Spartaner hat der Entwickelung der hellenischen Kultur nicht zu folgen vermocht, er ist immer ein Eindringling, ein Fremdling geblieben, der wohl eine Zeitlang im Dienste der Algemeinheit arbeiten, aber sich nicht mit ihr identifizieren konnte: er war durchaus ungeeignet zum Träger der

hellenischen Kultur und ihrer Aufgaben’.... Die staat had zich k u n n e n vormen tot een zuiveren militairen staat, tot een ideaal-kazerne.

In Rome zien we mooi den overgang van het volksleger tot het leger van beroep -de krijgskaste -, van -de Republiek naar -de Alleenheerschappij, van bloeitijdperk tot verval en ondergang. Dat verloop is in weinig bladzijden met groote helderheid gekleurd; hoe eerst het dragen der wapenen een eer gold, later een last, dien men hoe eer hoe beter afkocht. De evolutie der legervorming van de Romeinen is zoo rijk een bron van studie, dat ik niet nalaten kan er hier op te wijzen; als iets toch van actueel belang is in onze dagen is het zeker de vraag hoe we ons steeds weerbaarder zullen maken, en daarbij geeft niets zoo nuttige lessen als de geschiedenis. En hoe wordt zij in dit opzicht gekend. De krijgskundige vecht gemeenlijk met blokjes en getallen, de psyche van den strijder blijft hem veelal vreemd. Jules Bouquié zegt in zijn belangrijk werk (les Juges militaires etc) ‘Etre soldat romain c'était le plus beau titre dont un homme peut s'enorgueiller. Loin d'être regardé comme une charge, ce titre de soldat - miles romanus - ne pouvait, dans les beaux siècles de la République, appartenir qu'au citoyen. L'on considérait comme un criminel celui qui, sans posséder le droit de cité, osait prendre rang dans la legion’. Na Pydna (168 v. Chr.) werd het werfsysteem reeds algemeen - teeken van verval... ‘Si honoré dans les beaux siècles, le service militaire, jadis considéré comme le plus noble des professions, devint un métier, un métier dont il fut

naturel de chercher à tirer tout le parti possible en l'exercant le plus commodément possible’ (Bouquié).

De werving had plaats onder de benedenste lagen, Marcus Aurelius opende de gevangenissen, Stilico vergenoegde zich met slaven. Wat later (onder Lodewijk XIV) aanleiding gaf tot de legerkleeding, de uniform, voerde nu tot het b r a n d m e r k e n der aangeworvenen, teneinde hen, zoo ze deserteerden, te kunnen terugvinden.

Machtig openbaarde zich ook de invloed van de legervorming op de krijgstucht. In de dagen van het burgerleger, door hooge gevoelens bezield, was het strijden in losser verbanden mogelijk geworden: de logge phalanxen hadden zich in kleine manipels verdeeld.

Reeds Xenophon had in zijn Anabasis op het nut van die verdeeling gewezen, doch hij voelde welk onverbreeklijk verband tusschen strijdvorm en tucht moet bestaan: ‘Op ongelijk terrein - zeide hij - moet de phalanx zich oplossen, daar een berg niet overal begaanbaar is; de wetenschap echter, dat de gewone gesloten orde niet behouden kan worden, brengt licht moedeloosheid te voorschijn’.

Die moedeloosheid behoefden de Romeinen niet te vreezen; zij losten hunne strijdlichamen op. Maar zie, toen het werfsysteem in zwang kwam, bleek de manipel weder te zwak en Marius was verplicht 3 manipels aaneen te voegen en tot een tien gelederen dikke kohorte te vereenigen. Caesar poogde zijne auxiliaire troepen voor het verspreide gevecht te bezigen: hij faalde. In een en ander teekent zich mede het verband tusschen krijgstucht en gevechtsvormen.

Bij Soissons (486) waren de Romeinsche soldeniers in den woesten aanval der Franken ten onder gegaan. Clovis I, koning van een deel der Salische Franken, die deze nederlaag had toegebracht, wist tien jaren later bij Zülpich de Alemannen te verslaan, ging - weldra door het grootste deel van het volk gevolgd - tot het katholieke geloof over, en slaagde er ten slotte in door de overwinning veler stammen het groote Frankische Rijk te vestigen.

Bij den strijd vormden de verschillende stammen hunne afzonderlijke

strijdlichamen, veel overeenkomst vertoonende met de Grieksche phalanxen, doch die een wigvorm aannamen, de familie-hoofden aan de spits, den rug gedekt door wagenburgen, waarin vrouwen en kinderen plaats vonden. De krachtigste jongelingen vulden als licht voetvolk de strijdwiggen aan, traden verspreid op, legden hinderlagen, overvielen den vijand, bedreigden diens terugtochtswegen, enz.: ‘Alle die

mannigfachen Vorzüge des römischen Kriegswesens: Fähigkeit zu kunstmässigen Massenbewegungen, zweckmässiges Zusamnienwirken der Waffengattungen, bessere Bewaffnung - alles das wurde durch jene Weise des zerstreuten Gefechts der Germanen aufgewogen’ (Max Jähns). Ook de Germaansche ruiterij was uitstekend afgericht; vocht zij te voet, de paarden bleven ter plaatse op hun meesters wachten.

Naast den algemeenen weerplicht (heirban) in geval van landsverdediging bij vijandelijken inval, ontwikkelde zich langzamerhand een feodale weermacht. De leenmannen of vazallen, die met veroverde goederen begunstigd werden, waren tot bijzonderen trouw verplicht en vormden de kern der strijdmacht. Die overgang van het volksin het vazallen-leger was een schrede terug. ‘Die Armee ward unter den Karolingen - zegt Frobenius - mehr und mehr von den Vasallen gestellt, der alte Heerbann trat immer mehr zurück; damit wurde die Reiterei zur Hauptwaffe, die Infanterie verschwand. Aber da sich die Schwerfälligkeit und Unbehilflichkeit der

Reiter gleichzeitig steigerte, da sie nur noch den Massenangriff behufs

Schlachtentscheidung ins Auge fassten und die freie Beweglichkeit vernachlässigten, bereitete sich eine Taktik vor, welche mit der Einführung des ritterlichen Prinzips in die Heerbildung den grössten Rückschritt auf dem Gebiete des Heerwesens in sich schloss’.

Van 1094 af zien we de ‘Communiae’ optreden in het leger, kerspel-afdeelingen, door priesters aangevoerd, die naast het feodaal-leger eene plaats gingen innemen. Met haar beweegt het krijgswezen zich weer in opwaartsche lijn.

Het kan uiteraard niet in de bedoeling liggen, aan de hand van het werk - of liever d o o r het werk daartoe geleid - de evolutie van het krijgswezen door de verschillende eeuwen te volgen. Toch wil ik in het tijdvak der middeleeuwen nog wijzen op een gewichtige gebeurtenis, waarvan de herdenking juist in deze dagen haar nut kan hebben: ik meen den inval der Mongolen.... ‘Während Kaiser Friedrich II in heissem Kampfe mit den Päpsten lag, nahte vom Osten ein neuer mächtiger Feind, dessen wilder Ansturm, wiedereinst der der Hunnen, ganz Europa in Verwirrung zu bringen drohte’. (blz. 458 Dl 2)

Eeuwen lang hadden zwervende horden T a r t a r e n en M o n g o l e n de ten N.W. van China gelegen hooglanden bewoond, die nu eens schatplichtig waren aan dat Rijk, dan weer een deel ervan veroverden. In het begin der 13 eeuw trad onder hen zekere T e m o e d s c h i n , wien op eene bijeenkomstvan erfelijke hoofden en krijgsoversten in 1206 de titel van Tschingischan (d.i. algemeen aanvoerder) werd toegekend. Een eindelooze reeks van oorlogen volgde: eerst werd Noorderlijk China

vermeesterd, daarna - gedurende 10 jaren - het rijk der Chowaresmiërs, dat zich tot de Kaspische zee uitstrekte, terwijl ook de verschillende Russische vorstendommen onderworpen werden. Onder Temoedschin's zoon en opvolger Oktai drongen de Mongolen Polen binnen, dat evenmin tot weerstand in staat was, en deden invallen in Silezië. Hier werden zij dapper bevochten; wel is waar ging bijna het gansche

In document Den Gulden Winckel. Jaargang 3 · dbnl (pagina 184-200)