Per 1 ianuari 20 ; in het kader v in de lernis lumenten; Drg (l\ iet B ruiml ilijke ordening van =t Rijk opgenom< datgemeer lij het maken van bestemmingsplannen
3.8 Externe veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
• bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
• vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag
gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10"6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of
het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Rho adviseurs voor leefruimte 035600.20150579
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maken bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties.
Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 105 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10"6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 106 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de
plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Gemeentelijk beleid
In de beleidsvisie veiligheid heeft de gt rneente Nieuwegein veiligheid: ES geformuleerd naast de risiconormen vanuit de rijksoverheid.
Onderzoek
De volgende risicobronnen bevinden zich in of nabij het plangebied,
• BRZO-bedrijf Ecolab Production Netherlands B.V. Dit bedrijf ligt net buiten het plangebied aan de overzijde van de Doorslag. De PR 10"6 contouren van deze inrichting zijn niet gelegen binnen het plangebied. Het invloedsgebied van het groepsrisico van de inrichting valt over het oosten van het plangebied, in een strook van maximaal 200 m.
• Hogedruk gasleiding A-510. Deze hoofdtransportleiding van de Gasunie bevindt zich op 440 m ten noorden van het plangebied. Het invloedsgebied van deze gasleiding is 430 m en valt buiten het plangebied.
-'» Rijksweg A2. Circa 900 m ten westen van het plangebied ligt de Rijksweg A2 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vanwege het vervoer van brandbare gassen bedraagt het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico 355 m. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied van deze weg.
• Defensieleiding P20. Parallel aan de A2 ligt een DPO-leiding waardoor kerosine getransporteerd wordt. Ook hier ligt het plangebied ruim buiten het invloedsgebied.
• aarlijkest :en. Dez apt vi deVill en Brugwal naar Ecol
en bevindt zich op meer dan 100 m van het plangebied in Merwestein. Voor de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico kan gebruik gemaakt van de vuistregels uit de Handleiding
risicoanalyse transport (HART, 17 juni 2014). Uit de bijlagen bij de HART blijkt dat bij een
Rho adviseurs voor leefruimte 035600.20150579
bevolkingsdichtheid van 200 personen/ha een drempelwaarde van 70 transporten geldt voor het groepsrisico. Het aantal transporten met propaan van en naar Ecolab ligt beneden deze
drempelwaarde (circa 20) en het groepsrisico is derhalve geen aandachtspunt. De weg heeft geen PR 10"6 contour.
• Merwedekanaal. Het Merwedekanaal maakt geen onderdeel van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Merwedekanaal heeft CEMT klasse IV en in principe is vervoer van
gevaarlijke stoffen wel mogelijk. Volgens RWS is dit vervoer echter vrijwel afwezig. In 2014 was dit een schip met LF2-klasse stoffen. Een dergelijk gering vervoer geeft geen ruimtelijke beperkingen.
Ook is het aanleggen van schepen met gevaarlijke stoffen onmogelijk omdat er geen kegelmeerplaatsen in het Merwedekanaal zijn.
Uit voorgaande blijkt dat voor het plangebied een verantwoording van het groepsrisico als gevolg van Ecolab opgesteld moet worden.
Verantwoording groepsrisico
In het Bevi is bepaald dat bij de verantwoording van het groepsrisico minimaal de volgende aspecten aan bod moeten komen:
• omvang van het invloedsgebied;
• de personendichtheid in het invloedsgebied;
• maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
• mogelijkheden voorbereiding rampenbestrijding;
• zelfredzaamheid van personen.
Risicoberekening en hoogte groepsrisico
Door DHV is een QRA opgesteld met behulp van het voorgeschreven rekenprogramma Safeti.nl. De QRA van mei 2011 (MD-AF20110714 versie 3) laat zien dat het groepsrisico maximaal 0,11 x de
oriëntatiewaarde bedraagt bij 80 slachtoffers. Daarna hebben nog enkele ruimtelijke ontwikkelingen plaatsgevonden in het invloedsgebied, zoals de bouw van woningen aan de Kruyderlaan in het
plangebied en transformatie van kantoren buiten het plangebied. Uit verschillende QRA's van LBP Sight blijkt dat het groepsrisico niet is toegenomen als gevolg van deze ontwikkelingen. Daarnaast worden in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Invloedsgebied
Het invloedsgebied van het groepsrisico strekt zich uit tot iets meer dan 300 m gerekend vanaf de opslagloods met gevaarlijke stoffen (gebouw 5) en valt in het westen over de wijk Jutphaas-Wijkersloot tot juist voorbij de Kruyderlaan. Zie voorde precieze contouren en het aantal aanwezige personen in het invloedsgebied de QRA.
Maatgevend scenario
Uit de QRA blijkt dat het maatgevend scenario een brand in de CPR 15 loods is (gebouw 5). De opgeslagen gevaarlijke stoffen van Ecolab hebben geen specifieke brandbevorderende, giftige of explosieve eigenschappen. Dit betekent dat in geval van een calamiteit sprake is van een standaard brandverloop.
Rampen bestrijding
Op het plangebied is het regionaal crisisbeheersingsplan van de Veiligheidsregio van toepassing. Voor het plangebied of voor Ecolab is geen apart rampenbestrijdingsplan opgesteld. Wel beschikt Ecolab over een calamiteitenplan en bedrijfshulpverleners, en de brandweer over een bereikbaarheidskaart.
In de loods met gevaarlijke stoffen is een brandmeldinstallatie die direct geschakeld is met de plaatselijke brandweer. Hierdoor is in geval van een calamiteit de brandweer binnen maximaal acht minuten aanwezig is, waarna opgebouwd moet worden alvorens gestart kan worden met de
Rho adviseurs voor leefruimte 035600.20150579
bluswerkzaamheden. Op het terrein van Ecolab zijn voldoende brandkranen (met voldoende capaciteit) en opstelplaatsen voor blusauto's. Ook het nabijgelegen kanaal zorgt voor voldoende bluswater. Vijftien minuten nadat de brandweer een aanvang met blussen heeft gemaakt zal de beslissing genomen worden of de omgeving geëvacueerd moet worden. De procedure en organisatie hiervoor is in het crisisbeheersingsplan opgenomen,
De aanwezigheid van de bedrijfshulpverleners zorgt tevens voor deskundige personen die eventuele vragen van de brandweer kunnen beantwoorden. De rookluiken in de CPR-ruimte voorkomen
hitteopbouw en zorgen voor drukontlasting waardoor de brand vertraagd wordt. De brandwerendheid van de opslagruimte met gevaarlijke stoffen voorkomt dat een brand overslaat naar andere gebouwen voordat deze onder controle is gebracht. De verwachting is dat bij het brandscenario van de QRA in de praktijk de brand zich zodanig zal ontwi telen dat de pluimst voorkomt dat de tox ;che
verbrandingsproducten op leefniveau terecht komen. Er zijn echter weertypen mogelijk waarbij een pluimstijging negatief wordt beïnvloed.
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt de mogelijkheid verstaan om zichzelf in geval van een incident tijdig in veiligheid te kunnen brengen. Dat wil zeggen dat omwonenden en ook medewerkers zonder hulp van hulpdiensten op een plaats weten te komen waar zij de schadelijke effecten niet ondervinden. Aard en aantal van de ontsluitingswegen in het plangebied is voldoende te noemen. In de directe omgeving komen geen objecten met verminderde zelfredzaamheid voor. De afstand om buiten het invloedsgebied te vluchten is relatief kort. Voor bewoners aan de Herenstraat is dat circa 200 meter (over de weg).
Gezien het maatgevende scenario echter, een standaard brandverloop, is schuilen (binnen blijven met ramen en deuren dicht) evenzo een goede mogelijkheid.
Mogelijke maatregelen
Gezien de hoogte van het groepsrisico en het maatgevend scenario is het nemen van maatregelen niet aan de orde.
Conclusie
Uit voorgaande blijkt dat de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het bestemmingsplan geen aandachtspunt is, nog dat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid of rampenbestrijding nadelig beïnvloed worden. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
3.9 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet
milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.3 weergegeven.
Tabel 3.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm Stof
stikstofdioxide N02)
fijn stof (PM10)
fijn stof (PM2,5;
Toetsing van
jaargemiddelde concentratie
jaargemiddelde concentratie 24-uurgemiddelde cc entratie jaargemiddelde concentratie
Grenswaarde 40 ug/m3
40 ug/m3
max. 35 =r p.j. meer dan 50 u g / m3
25 ug / m3
Rho adviseurs voor leefruimte 035600.20150579
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
• een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=
1,2 ug/m3);
• een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Nieuwegein heeft in het Luchtkwaliteitsplan beleid opgesteld om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zo wil de gemeente de doorstroming op de wegen in haar grondgebied verbeteren, de verkeersintensiteit beperken, het gebruik van schone voertuigen stimuleren en voldoende afstand creëren tussen wegen en gevoelige bestemmingen.
Onderzoek
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er is geen sprake van ontwikkelingen die een effect hebben op de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitswetgeving.
Er hoeft dan ook geen verdere toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015
(http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De wegen in het plangebied waarlangs wordt gemonitord zijn de Buitensteden, Noordstedeweg, Sluyterslaan, Zwanenburgstraat en de Richterslaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan,
fl/10 adviseurs voor leefruimte 035600.20150579
3.10 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij geschikt is voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Onderzoek
De regionale bodemkwali teitskaart geeft inzicht in de toepassing van grond en baggerspecie bij hergebruik. Op basis van de bodemkwaliteitskaart regio zuidwest is de bovengrond van het plangebied (0,0-0,5 m-mv) grotendeels ingedeeld in de bodemkwaliteitszones B2. Daarnaast komt in het
noordoosten ook de bodemkwaliteitszone BI voor en in het zuidoosten de categorie 'overig' (figuur 3.8).
De bodemkwaliteitsklasse voor Zones BI en B2 is 'landbouw/natuur'. Dit betekent dat de gehalten, ter plaatse van onverdachte bodem, voldoen aan de Achtergrondwaarden (AW2000), met uitzondering van enkele overschrijdingen. De categorie 'overig' betekent dat deze locatie is uitgesloten van de
bodemkwaliteitskaart. Voor de uitgesloten locaties en gebieden geldt het generiek kader van het Besluit bodemkwaliteit zonder dat een bodemkwaliteit: art is opgesteld. Dit betekend dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de functie die voor de ontvangende bodem is aangegeven op bodemfunctieklassenkaart.
| Zone BI I Zone B2
| Zone B3 f $ | 3 ZoneB4 jjM Overig
| Uitgesloten
t Water/Beheergebied Rijkswaterstaat
Figuur 3.8 Uitsnede plangebied gemeente Nieuwegein (bovengrond)
Rho adviseurs voor leefruimte 035600.20150579
Volgens het Bodemloket is het noordoosten en zuidoosten van het plangebied deels gesaneerd (figuur 3.9). Daarnaast zijn er enkele onderzoeken uitgevoerd die concluderen dat er geen noodzaak is tot verder onderzoek of sanering. Er zijn ook enkele onderzoeken uitgevoerd waarbij geconcludeerd is dat verder onderzoek noodzakelijk kan zijn. Gelet op de consoliderende aard van het bestemmingsplan is dit verder niet relevant voor de vaststelling van dit plan.
De locaties Jukoterrein aan de Hildo Kropstraat en Vredebestlaan 23 krijgen een woonbestemming zonder bouwvlak. Ten behoeve van deze functiewijziging is op beide locaties een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 en 4). Uit de bodemonderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het gebruik wonen met tuin.
■<P*
i -■'
Voortgang onderzoek
**« ■'■v.
(23 Gesaneerd
SB Onderzoek uitgevoerd, geen noodzaak tot verder onderzoek of sanering [g] Onderzoek uitgevoerd,
verder onderzoek kan noodzakelijk zijn jTJj Historische activiteit
bekend Figuur 3.9 Uitsnede plangebied op het Bodemloket
Conclusie
Met het voorliggende plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ten behoeve van het bestemmingsplan is daarom geen bodemonderzoek nodig. Aangenomen wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.