• No results found

OR/AND Expressie 2 Test

In document Auteur: P.M. Bloemendaal S. Eggermont (pagina 64-69)

DPS casus bestanden

Expressie 1 OR/AND Expressie 2 Test

True AND True True

True AND False False

True OR True True

True OR False True

Expressie

De volgende expressies kunnen in de rules gebruikt worden:

PARAMETERSELECT <Name>

Test of een parameter wordt geselecteerd. Deze test wordt alleen uitgevoerd indien er een ABORTPARAMETER actie in de rule wordt opgenomen.

SYMPTOMSELECT <Name>

Test of een symptoom wordt geselecteerd. Deze test wordt alleen uitgevoerd indien er een ABORTSYMPTOM actie in de rule wordt opgenomen.

OPERATIONSELECT <Name>

Test of een operatie wordt geselecteerd. Deze test wordt alleen uitgevoerd indien er een ABORTOPERATION actie in de rule wordt opgenomen.

PARAMETERVALUE <Name> <Term> <Value>

Test een parameter op een bepaalde waarde.

VARVALUE <Name> <Term> <Value>

Test een variabele op een bepaalde waarde.

TIME <Term> <Value>

Test de tijd (sinds de start van de casus). Hierbij wordt gerekend in minuten.

LOCATION <Term> <Value>

Test de locatie waar de patiënt zich bevindt.

PARAMETERSELECTIONSMADE <Name> <Term> <Value>

Test hoe vaak een parameter sinds het opstarten van een casus is uitgevoerd.

SYMPTOMSELECTIONSMADE <Name> <Term> <Value>

Test hoe vaak een symptoom sinds het opstarten van een casus is uitgevoerd.

OPERATIONSELECTIONSMADE <Name> <Term> <Value>

Test hoe vaak een operatie sinds het opstarten van een casus is uitgevoerd.

QUEUEEXIST <Name>

Test of een parameter, symptoom of operatie in de aanvragenlijst bestaat.

QUEUECOUNT <Term> <Value>

Test hoeveel aanvragen er momenteel in het systeem bekend zijn.

ParameterSelect, SymptomSelect en OperationSelect testen of op het moment van het vuren van de rule de student een bepaalde parameter, symptoom of operatie selecteert.

ParameterSelectionsMade, SyptomSelectionsMade en OperationSelectionsMade testen of de student tussen de start van de casus en het vuren van de rule een parameter, symptoom of operatie 1 of meerdere malen heeft geselecteerd.

ParameterValue is de waarde van een parameter op het moment van het vuren van de rule.

Varvalues moeten in de initialisatie file met naam en initiële waarde worden gedefinieerd voordat ze in de rules gebruikt kunnen worden. Een Varvalue mag slechts uit 1 woord bestaan.

Time is de tijd in minuten vanaf het begin van de simulatie.

Location is het nummer van de locatie waarin de patiënt zich bevindt.

<Name> is de naam van een parameter, symptoom of operatie. Wanneer deze uit meerdere woorden bestaat, gescheiden door een spatie, kan DPS deze alleen herkennen wanneer de volgende haakjes: “ ” om de woorden worden geplaatst. Bij een naam van 1 woord is dit niet nodig.

Voor <Term> kunnen de volgende tekens worden gebruikt:

=, <, >, <= | =<, >= | =>, <> | !=

De <Value> is een getal, met eventueel decimalen achter de punt.

Voorbeelden

OperationSelect Laparotomie

De student selecteert een laparotomie ParameterValue “Systolische Bloeddruk” >= 120 De Systolische Bloeddruk is groter of gelijk aan 120

ParameterSelectionsMade “Systolische Bloeddruk” >= 1 De Systolische Bloeddruk is minstens 1 maal gemeten SymptomSelectionsMade Pijn = 0

De pijn is nog niet uitgevraagd

OperationSelectionsMade Laparotomie > 0 De laparotomie is geselecteerd

Actions

Na het true evalueren van het test gedeelte van de rule kan DPS overgaan tot het uitvoeren van 1 of meer handelingen. De handelingen zien er in de rules als volgt uit:

<Action> [END | ;] [<Action> <END | ;> [<Action> ...]]

De volgende handelingen kunnen door de rules worden geactiveerd:

STOP

Beëindigt de casus.

BLOCKRULE

Blokkeert de rule in een simulatie. De rule wordt nooit meer uitgevoerd en zelfs niet meer geïnterpreteerd, wat de snelheid ten goede kan komen.

BEEP

Geeft een geluidssignaal.

SHOWPICTURE <Name>

Laat een plaatje in de status zien. Het plaatje moet los opgeslagen worden bij de casus met als naam, de naam van de casus, zonder spatie gevolgd door de naam van het plaatje en de uitgang erachter. Bij spaties in de naam altijd dubbele haakjes gebruiken. De naam wordt afgedrukt in de status onder het plaatje.

CALCULATE <Name> <Evaluation>

Berekening van een Parameter of Varvalue waarde d.m.v. de evaluatie (zie voor uitleg volgende paragraaf)

ABORTPARAMETERERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.<Name>

Afbreken van het toevoegen van de gevraagde Parameter aan de status. De student ziet hiervan niets in de status terug. Deze actie moet samen met de

PARAMETERSELECT expressie worden gebruikt.

ABORTSYMPTOM <Name>

Afbreken van het toevoegen van het gevraagde Symptoom aan de status. De student ziet hiervan niets in de status terug. Deze actie moet samen met de

SYMPTOMSELECT expressie worden gebruikt.

ABORTOPERATION <Name>

Afbreken van het toevoegen van de gevraagde Operatie aan de status. De student ziet hiervan niets in de status terug. Deze actie moet samen met de

OPERATIONSELECT expressie worden gebruikt.

RUN <FileName>

Start een ander programma naast DPS.

STATUSTEXT <Text>

Afdrukken van tekst in de status. De tekst kan eventueel van speciale opmaak worden voorzien (zie paragraaf: opmaakcodes in de tekst velden).

COMMENTTEXT <Text>

Afdrukken van tekst in het commentaarscherm. De standaardopmaak bestaat uit een voorlopende zin:”Commentaar bij”. Om de goede opmaak te krijgen moet een commentaartekst altijd beginnen met een titel, gevolgd door \n\n\comment2 en de eigenlijke commentaartekst.

CLEARSTATUS

Maakt het uitvoerscherm leeg. Alle acties worden altijd onder aan de status toegevoegd en kunnen altijd weer teruggelezen worden.

SCORE <Value> <Name>

Postieve of negatieve punten worden aan de totale score toegevoegd. De tekst wordt in de nabespreking afgedrukt bij de positief of negatief beoordeelde handelingen.

SCOREPARAMETER <Value> <Name>

Score wijzigen van een Parameter. Wanneer een student een parameter opvraagt krijgt hij eenmalig de door de auteur geprogrammeerde score, daarna gaat de score voor een volgende selectie automatisch weer op nul. Met deze actie kan een score weer van nul naar een andere waarde worden gebracht. De score die al behaald is door het eerder selecteren van de parameter wijzigt hiermee niet.

SCORESYMPTOM <Value> <Name>

Score wijzigen van een Symptoom. Wanneer een student een symptoom opvraagt krijgt hij eenmalig de door de auteur geprogrammeerde score, daarna gaat de score voor een volgende selectie automatisch weer op nul. Met deze actie kan een score weer van nul naar een andere waarde worden gebracht. De score die al behaald is door het eerder selecteren van het symptoom wijzigt hiermee niet.

SCOREOPERATION <Value> <Name>

Score wijzigen van een Operatie. Wanneer een student een operatie uitvoert krijgt hij eenmalig de door de auteur geprogrammeerde score, daarna gaat de score voor een volgende selectie automatisch weer op nul. Met deze actie kan een score weer van nul naar een andere waarde worden gebracht. De score die al behaald is door het eerder doen van een operatie wijzigt hiermee niet.

DISCUSSPARAMETER <Name>

Nabespreking van Parameters in de interactieve Help. Normaal worden alleen afwijkende parameters in de Help besprokenen. Deze actie zorgt ervoor dat ook de betreffende parameter terug kan komen in de Help.

DISCUSSSYMPTOM <Name>

Nabespreking van Symptomen in de interactieve Help. Normaal worden alleen de symptomen die gekoppeld zijn aan afwijkende parameters in de Help besprokenen.

Deze actie zorgt ervoor dat ook het betreffende symptoom terug kan komen in de Help.

DISCUSSOPERATION <Name>

Nabespreking van Operaties in de interactieve Help. Normaal worden alleen

operaties verbonden aan afwijkende parameters in de Help besprokenen. Deze actie zorgt ervoor dat ook de betreffende parameter terug kan komen in de Help.

COST <Value> <Text>

Kosten in rekening brengen inclusief de tekst voor de nabespreking

SELECTPARAMETER <Name>

Selecteer een parameter. Dit kunnen ook Parameters zijn die op Delay –1 staan en dus niet door de student zelf geselecteerd kunnen worden.

SELECTSYMPTOM <Name>

Selecteer een symptoom. Dit kunnen ook Symptomen zijn die op Delay –1 staan en dus niet door de student zelf geselecteerd kunnen worden.

SELECTOPERATION <Name>

Selecteer een Operatie. Dit kunnen ook Operaties zijn die op Delay –1 staan en dus niet door de student zelf geselecteerd kunnen worden.

GOTOTIMERELATIVE <Value>

Tijd (in minuten) doorspoelen vanaf actuele simulatietijd

GOTOTIMEABSOLUTE <Value>

Tijd doorspoelen naar de tijd (in minuten) vanaf starttijd

SETPARAMETERVALUERELATIVE <Name> <Value>

Parameterwaarde relatief verhogen of verlagen. Wanneer er een operatie met een effect op de parameter actief is kan op deze manier de parameter waarde niet worden veranderd omdat het effect de verandering meteen weer te niet doet.

SETPARAMETERVALUEABSOLUTE <Name> <Value>

Parameter waarde absoluut verhogen of verlagen. Wanneer er een operatie met een effect op de parameter actief is kan op deze manier de parameter waarde niet worden veranderd omdat het effect de verandering meteen weer te niet doet.

SETVARVALUE <Name> <Value>

Varvalue wijzigen.

SETLOCATION <Value>

Locatie van een patient wijzigen.

SELECT <SelectionString>

Vraagstelling waarop slechts 1 antwoord gegeven kan worden d.m.v. multiple choice. De vraag verschijnt in een pop-up scherm boven op de status en kan niet gesloten worden.

MULTISELECT <SelectionString>

Vraagstelling waarop meerdere antwoorden mogelijk zijn d.m.v. multiple choice. De vraag verschijnt in een pop-up scherm bovenop de status en kan niet gesloten

worden.

CASE <CaseString>

Alle keuzemogelijkheden van de multiple choice moeten als een aparte case ingevoerd worden. De ‘Casestrings’ wordt onder de vraagstelling afgedrukt in het pop-up scherm. Voor de antwoorden komen buttons die de student kan selecteren.

Na elke Case kunnen alle andere acties uit deze lijst worden opgenomen die dan automatisch geselecteerd worden na het antwoorden van de student op de betreffende Case.

INTERRUPT

Onderbreek het doorspoelen van de tijd.

TIMESUSPEND

In document Auteur: P.M. Bloemendaal S. Eggermont (pagina 64-69)