• No results found

Hoofdstuk 3: ‘Het Terugkeerbeleid tegenover de mensenrechten’

3.1 Het internationale recht

3.1.1 Het EVRM

Het EVRM wordt gezien als het belangrijkste Europeesrechtelijke verdrag dat in acht moet worden genomen wanneer het gaat om de toetsing van handelingen van het bestuur van een lidstaat aan mensenrechten.111 Hoe kan het Nederlandse Terugkeerbeleid aan het EVRM worden getoetst? Het EVRM wordt steeds vaker gebruikt als het gaat om de toetsing in het kader van mensenrechten. Tot de bescherming van het EVRM kan door inwoners van de EU- lidstaten een beroep bij de nationale rechter worden gedaan wegens de directe werking van dit verdrag. Ook kan een procedure worden gestart bij het EHRM.112 Het EVRM kent enkele bepalingen die bij de toetsing van het Terugkeer- en Illegalenbeleid in overweging moeten worden genomen. De belangrijke artikelen hierbij zijn de artikelen 3 en 8 van dit Verdrag. Artikel 3 ziet toe op de bescherming tegen foltering. Hieronder valt een onmenselijke behandeling. Artikel 3 luidt als volgt:

`Niemand mag worden onderworpen aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.’

Een ander artikel uit het EVRM waaraan het Terugkeerbeleid getoetst moet worden is artikel 8. Dit artikel ziet toe op het privé- en gezinsleven en luidt als volgt:

‘1. Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de

110 United Nations Human Right, ‘Committee on Economic, Social and Cultural rights,’

http://www.ohchr.org/EN/HRBodies/CESCR/Pages/CESCRIndex.aspx.

111

J.H. Jans, A. Prechal & L.A.J. Senden, 2010 p. 23.

112

bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’

In het EVRM wordt geen onderscheid gemaakt in soorten hulpbehoevende. Er zit geen reikwijdte van deze bepalingen verstopt in de bijlage. Artikel 3 EVRM spreekt over ‘niemand’ die onderworpen mag worden aan foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen en maakt daarin geen uitzonderingen. Ook wordt dit artikel gebruikt om nationaal beleid te toetsen aan de onmenselijke behandeling waartoe deze kunnen leiden.113 Dit artikel formuleert een absoluut recht en is een ieder verbindend in de zin van artikel 94 Grondwet. Ook artikel 8 kent zo’n ‘een-ieder-betreffende-bepaling’ waarin wederom geen onderscheid wordt gemaakt in personen die hierop beroep kunnen doen.114 Artikel 8 EVRM is echter geen absoluut recht zoals artikel 3 EVRM. Onder bepaalde omstandigheden mogen hieraan voorwaarden worden gesteld, zoals bepaald in lid twee van artikel 8 EVRM.

3.1.1.1 Jurisprudentie Artikel 3 EVRM

Op grond van de artikelen 3 en 8 EVRM zijn in samenhang met de omgang met vluchtelingen enkele uitspraken gedaan door het EHRM die van belang zijn bij het toetsen van het Nederlandse Terugkeer- en Illegalenbeleid aan de hiervoor genoemde artikelen. Allereerste is de uitspraak inzake M.S.S vs. België en Griekenland van belang. In deze zaak ging het om een Afghaanse asielzoeker (M.S.S.) die in Griekenland aan onmenselijke behandelingen werd bloot gesteld. Deze asielzoeker was via Griekenland de EU binnengekomen en is daar onder mensonterende omstandigheden in een asielzoekerscentrum (M.S.S allegedly spent months living in a state of the most extreme poverty, unable to cater for his most basic needs: food, hygiene and a place to live. Added to that was the ever-present fear of being attacked and robbed and the total lack of any likelihood of his situation improving.’115) geplaatst. Naar

113

P. de Meij, ‘Het recht van vreem delingen op een menswaardig bestaan en de rol van de rechter’, NJB 2015/542.

114 A.B. Terlouw, ‘ Fundamentele rechten van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Een

fata morgana’, Themis 2013/1. p. 11.

115

aanleiding van de omstandigheden in Griekenland heeft de Afghaanse asielzoeker een klacht ingediend bij het EHRM.116117

Kort gezegd is hier door het EHRM bepaald dat er sprake is van een schending van artikel 3 EVRM door deze asielzoeker geen basale levensbehoeften te verschaffen, zoals eten, hygiëne en een plek om te verblijven. Deze situatie is vergelijkbaar met hetgeen in Nederland speelt bij de huidige toepassing van het Terugkeer- en Illegalenbeleid. Wat echter een verschil is, is het type asielzoeker. Deze man was nog niet uitgeprocedeerd en op hem waren nog geen terugkeermaatregelen van toepassing. Artikel 3 EVRM bepaalt dat ‘niemand’ aan onmenselijke behandeling mag worden blootgesteld. Dit houdt in dat geen mens die zich bevindt op het Nederlandse grondgebied onmenselijk mag worden behandeld. De vraag is wanneer er sprake is van een ‘onmenselijke behandeling’ en of deze behandeling valt onder de reikwijdte van het artikel. Er moet sprake zijn van een ‘minimum level of severity’. Of hier sprake van is wordt per casus bekeken en hangt af van verschillende factoren. In de zaak ‘Ierland t. het Verenigd Koninkrijk’ is bepaald dat de mate van ‘severity’ afhangt van alle omstandigheden van het geval zoals; duur van de behandeling, de fysieke en mentale effecten en in sommige gevallen de sekse, leeftijd en gezondheidstoestand van het slachtoffer.118 Over de vraag of er sprake is van zo’n ‘mate van ernst’ in het geval van dakloosheid is lastig te beantwoorden. Het ECSR heeft hierover gezegd in de uitspraak van 1 juli 2014 dat personen die onderwerp waren van de klacht het risico lopen op onherstelbare schade aan hun leven en de menselijke waardigheid op het moment dat zij uitgesloten worden van toegang tot (enig) onderdak, eten en kleding en dus het respect voor de menselijke waardigheid zodanig kan worden aangetast dat dit kan leiden tot een situatie dat de normale ontwikkeling van het privéleven in de zin van artikel 8 EVRM onmogelijk wordt gemaakt. 119 Wel is van belang om te onthouden dat in Nederland sprake is van een vorm van opvang bij een VBL.120

Artikel 8 EVRM

Dat artikel 8 EVRM betrekking heeft op het recht op huisvesting is niet direct af te lezen uit het artikel. Wel is door enkele uitspraken van het EHRM bepaald dat dit recht op huisvesting

116 T. Zwart, ‘Een stevigere opstelling tegenover het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bevordert de

Rechtsstaat’, NJB 2011/343.

117

T. Spijkerboer, ‘Wij zijn hier. Gelijke behandeling van niet uitzetbare vreemdelingen?’, NJB 2013/1204.

118 EHRM 18 January 1978, Series A no. 25. Ireland v. the United Kingdom,

119ECSR 10 november 2014, nr. 86/2012 (European Federation of National Organisations working with the

Homeless (Feantsa) tegen Nederland)

120

valt onder de werking van dit artikel (de privésfeer). Van belang zijn enkele zaken: Chapman t. Het Verenigd Koninkrijk, Muslim t. Turkije en O’Rourke tegen het Verenigd Koninkrijk.121 In de Chapman tegen het Verenigd Koninkrijk-zaak ging het om een Romagezin dat na een nomadisch bestaan had gekozen voor een vaste plek om hun caravan te plaatsen. Dit wegens de stagnerende gezondheid van de familieleden en scholing van de kinderen. Het gezin kocht een stuk grond om met hun caravan op te kunnen wonen. Het probleem was echter dat dit stuk grond zich bevond in een gedeelte van het Verenigd Koninkrijk waar het niet was toegestaan om een caravan te plaatsen – de zogenaamde ‘Metropolitan Green Belt area’. Verschillende aanvragen voor het plaatsen van een caravan van het gezin werden afgewezen en het gezin moest verschillende boetes betalen. Dit resulteerde in de verwijdering van de caravan. Het EHRM oordeelde dat hier geen sprake was van een schending van artikel 8 EVRM.122 Het EHRM overwoog:

‘It is important to recall that Article 8 does not in terms recognise a right to be provided with a home. Nor does any of the jurisprudence of the Court acknowledge such a right. While it is clearly desirable that every human being have a place where he or she can live in dignity and which he or she can call home, there are unfortunately in the Contracting States many persons who have no home. Whether the State provides funds to enable everyone to have a home is a matter for political not judicial decision.’123

Hieruit blijkt dat het EHRM oordeelt dat artikel 8 EVRM geen algemene plicht oplegt om ‘een ieder’ te voorzien van een huis. Hiervoor dient wel telkens een belangenafweging te worden gemaakt: leveren de omstandigheden van het geval een schending op?124

Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat huisvesting door de staat niet aan ‘een ieder’ geleverd hoeft te worden. Dit is nogmaals bevestigd in de O'Rourke t. het Verenigd Koninkrijk-zaak van juni 2001.125 Daaraan voegde de uitspraak Muslim t. Turkije toe dat artikel 8 EVRM ook geen plicht betreft om asielzoekers financieel te assisteren om een bepaalde levensstandaard aan te houden.126 127 Het voorzien van asielzoekers in de basale levensbehoefte zou op grond van deze uitspraak voldoende zijn.

121ECSR 1 juli 2014, nr. 90/2013, (Conference of European Churches (CEC) vs. the Netherlands).

122

EHRM 18 januari 2001, Series A. No 27238/95. AB 2003,32, m nt. J Gerards.

123 EHRM 18 januari 2001, Series A. No 27238/95. Chapman v. the United kindom. R.o 99. 124 EHRM 18 januari 2001, Series A. No 27238/95. Chapman v. the United kindom. R.o 100 125

EHRM 26 juni 2001, nr. 39022/97 (O'Rourke v. The United Kingdom).

126

Er zijn echter wel omstandigheden waarbij schending van artikel 8 EVRM kan worden geconstateerd. Dit was het geval bij de Marzari t. Italië-zaak. In deze zaak ging het om een gehandicapte man die uit zijn huis werd geplaatst, omdat hij weigerde huur te betalen. Verdere aangeboden woningen heeft hij afgewezen, omdat hij van mening was dat deze woningen niet voldeden aan zijn behoeften. Deze zaak werd verder inhoudelijk niet behandeld, omdat de klacht niet-ontvankelijk werd verklaard, maar het EHRM maakt wel nog de volgende overweging:

‘although Article 8 does not guarantee the right to have one’s housing problem solved by the authorities, a refusal of the authorities to provide assistance in this respect to an individual suffering from a severe disease might in certain circumstances raise an issue under Article 8 of the Convention because of the impact of such a refusal on the private life of the individual.128

Uit deze jurisprudentie bij artikel 8 van het EVRM blijkt dat een staat niet verplicht is tot het voorzien in huisvesting van ‘een ieder’. Bij de toetsing van het Terugkeer- en Illegalenbeleid aan artikel 8 moet wel op basis van de casus steeds een belangenafweging worden gemaakt. Omstandigheden kunnen leiden tot een schending van het artikel.

GERELATEERDE DOCUMENTEN