• No results found

jaar Onderzoekso pzet Populatie Follow- up, drop- out (%)

Interventie Eiwittoediening Samenstelling dieet Duur van onderzo ek

(Relevante) Uitkomstmaten Resultaten Confounders Belangrijkste discussiepunten Kwaliteit studie

RCT, CT, etc No. bij baseline. Ziektebeeld (evt. score). Leeftijd (range+mean). Geslacht M/F. Groepsindeling (No).

I:interventie. C: controle Hoeveelheid. Soort eiwit. Manier van toediening.

Hoe gemeten. Energie:stikstof ratio. Hoe behoefte gemeten.

Tijd tussen baseline en uitkomst

Manier van meten I,C. Absoluut verschil, RR, OR, p-waarde, CI, etc. Eventuele fouten Strong, Moderate, Weak

Effect of increased protein intake and nutritional status on whole-body protein metabolism of AIDS patients with weight loss. Selberg, O. 1995. Duitsland.

Crossover clinical trial

6 patiënten met AIDS (Walter-Reed klasse 6), opgenomen in ziekenhuis voor toenemend HIV en behandeling complicaties. Leeftijd 27-51j, gem. 39j. 5M 1F.

0 Oplopende eiwitinname per 3 dagen bij een constante energie inname.

Laag-N: dieet 0,6g AA/kg/d. Medium-N dieet: 1,2g AA/kg/d. Hoog-N dieet: 1,8g AA/kg/d.

1,5x gemeten REE met oplopend eiwitinname. REE werd gemeten voor start studie door middel van indirecte calorimetrie; meten van zuurstofverbruik en CO2 productie gedurende 60 minuten. Dit werd ook gemeten gedurende TPV om de dieet-geïnduceerde thermogenesis (DIT) te meten op dag 3, 6 en 9.

10 dagen * Stikstofbalans: Urine en ontlasting werden gedurende de gehele studie verzameld. Deze monsters werden geanalyseerd met chemiluminese met een Antek Nitrogen System. Stikstofbalans werd berekend als het verschil tussen stikstofinname en stikstofverlies via urine, ontlasting en huid. Integumentale verliezen werden geschat als 500mg/d. * Eiwitturnover: Op dag 3, 6 en 9 werd om 8 uur 's ochtends gedurende 10 minuten 15N-glycine 50mg intraveneus toegediend. Bloed werd afgenomen om plasmaeiwit en AA concentraties te meten. Urine werd verzameld 9, 12 en 24 uur na 15N-glycine bolus. Eiwitkinese van het hele lichaam werd gemeten met een enkele dosis 15Nglycine. Uit het urine monster werd ammonia gehaald voor en na 9 uur durende periode, met een natrium/kalium kation-wisselaar. 15N verrijking in ammonia uit de urine werd daarna geanalyseerd met continue flow-isotoop ratio massa spectrometrie. Eiwit kinese werd berekend van de baseline-gecorrigeerde verwerking van 15N in urinaire ammonia gedurende 9 uur. De formule Q=d/E(c) werd gebruikt, waarbij Q=WBPT (whole body protein

* Er was een significante correlatie tussen eiwit inname en stikstofbalans (p<0,01, r=0,73). Er werd een positieve stikstofbalans bereiekt bij een gemiddelde AA inname van 0,83g/kg/d. * Gemiddeld stikstofverlies was 211±108 mg/kg/d bij het begin van de studie, ongeveer 10,7g per indivudu per dag (5,8-14,4), wat duidt op matig katabolisme. * De verhoging in AA inname van 0,6g/kg/d tussen het laag en medium-N dieet en tussen het medium en hoog-N dieet resulteerde in stikstof retentie waardes van respectievelijk 64%±3,8% en 48%±8,1% gedurende de periodes van 3 dagen. * Stikstofexcretie via de urine verhoogde significant gedurende de studie, maar stikstof excretie via de ontlasting niet. * Er was een significante verhoging in WBPT (p<0,05) voor inname van 1,2g/kg/d, vergeleken met het laag-N dieet van 0,6g/kg/d. * Stikstofinname correleerde met stikstof excretie in de urine (r=0,62, p<0,01), maar niet met lichaams eiwit synthese (WBPS) of lichaamseiwit afbraak (WBPB). Geen significante verschillen tussen de 6 patiënten, behalve dat er maar 1 vrouw was.

* Stikstofretentie was hoger dan in andere studies. De volgorde van eiwitinnames is niet gerandomiseerd, wat de grootte van stikstofretentie heeft kunnen beïnvloeden. Mogelijk was de periode van 3 dagen ook niet voldoende om een steady-state stikstofbalans te bereiken. Hierdoor is de positieve stikstofbalans misschien overschat. De reactie van vroege stikstofretentie komt overigens wel overeen met andere studies. * Een zwak punt van deze studie is dat er geen controlegroep was. Vanwege de duur van deze studie was dat niet ethisch verantwoord. Daarom zijn WBPT waardes van de patiënten vergeleken met die van gezonde personen uit andere studies met overeenkomende methode. Deze waardes variëren, maar liggen normaal tussen 2 en 5g eiwit/kg/d. * Er zijn limitaties van de lichaamseiwit metingen. Waarschijnlijk zijn de absolute waardes van WBPT fout, met name wanneer er grote verschillen in de soort eiwitten zijn die gesynthetiseerd werden, vergeleken met een normale staat. In de huidige studie hadden de patiënten inflammatie (CRP>5mg/L), wat geassocieerd wordt met een verhoging van circulerend fibrinogeen en een verlaging van albumine, waardoor het waarschijnlijk is dat de mix van eiwitten die gesynthetiseerd worden in deze staat anders is dan normaal. De 15N-glycine die in de huidige studie gebruikt is geeft wel waardes die

Moderate

Elevated protein requirements in cirrhosis of the liver investigated by whole body protein turnover studies. Swart, GR. 1988. Nederland.

CCT 16 patiënten met biopsy- aangetoonde levercirrhose, in ziekenhuis behandeld voor complicaties, tijdens studie stabiel. Leeftijd 31- 73j, gem. 55j. 9M 6F. Controlegroep van 12 gezonde personen, leeftijd 29-68j gem. 48j, 6M 6F Geen dropouts, maar niet alle patiënten hebben alle 3 diëten gehad. Aantallen subgroepen onbekend.

Een 'adequate' dieet, een eiwit-restrictie dieet en een vastenperiode na elk dieet.

Adequaat dieet: 1g/kg/d. Eiwitbeperkt dieet: 0,5g/kg/d. Vastenperiode: 0g/kg/d.

Adequaat dieet: energie 104kJ/kg/d, eiwit 1g/kg/d. Eiwitbeperkt dieet: energie 104kJ/kg/d, eiwit 0,5g/kg/d. Vastenperiode: enkel kraanwater. Vloeibaar dieet van 11 identieke porties, 1 per uur van 07.00u tot 17.00u.

9 uur * Eiwitturnover: Er werd een enkele dosis van 200mg van het isotoop 15Nglycine 99% toegediend. De metingen werden uitgevoerd gedurende 9 uur van 09.00u tot 18.00u waarin de patiënten geen extra fysieke activiteiten uitvoerden. De studies van de vastenperiode werden uitgevoerd terwijl de patiënt sliep, tussen 24.00u en 09.00u, 6 uur na de laatste maaltijd van de dag. Eiwitturnover werd gemeten met het 2- compartimenten model van Picou & Taylor- Roberts, gebruik makende van 15N als isotoop om de aminozuur pool te labelen, terwijl stikstofexcretie in de urine gebruikt werd om de stikstofflux te meten aan de hand van ammonia en ureum (in duplicaat en gemiddeld). De isotoop verrijking in lichaams ureum na 9 uur werd aangenomen identiek te zijn met een urinemonster direct na de studie. Hiermee kan de hoeveelheid 15N die nog aanwezig is in het lichaam berekend worden.

* Controlegroep: In de gevoede staat is de eiwit synthese hoger dan de eiwit afbraak bij de controlegroep (213 vs 170mg N/9u/kg), hierdoor was de stikstofbalans positief (+41mgN/9u/kg). Op een eiwitbeperkt dieet daalde de eiwit synthese, terwijl er geen verschil was in eiwitafbraak. De stikstofbalans bereikte bijna equilibrium (+3mgN/9u/kg). De stikstoflux verminderde op dit dieet. Tijdens het vasten was de stikstofflux aanmerkelijk lager dan op het adequate dieet en de eiwitsynthese was lager, maar niet significant anders vergeleken de synthese met een beperkt dieet (163 vs 191mgN/9u/kg). De eiwitafbraak tijdens vasten was hoger vergeleken met de gevoede staat, zowel op het adequate dieet als op het eiwit beperkte dieet (respectievelijk 218 vs 170 en 183mgN/9u/kg). De stikstofbalans was nu negatief door hogere afbraak dan synthese (-53mgN/9u/kg). Dus bij een hogere eiwitinname verminderde eiwitsynthese zonder significant verschil in afbraak. * Patiëntengroep: In de gevoede staat op een adequaat dieet hadden de patiënten een hogere eiwitsynthese dan eiwitafbraak (294 vs 228mgN/9u/kg), waardoor een positieve stikstofbalans (+76mgN/9u/kg). Tijdens het vasten werd geen significante afname in stikstofflux en eiwitsynthese en significante toename van

Geen significante verschillen in gewicht en leeftijd tussen de subgroepen van patiënten en controlegroep.

* Gebrek aan significantie mogelijk door inhomogeniteit van de patiëntengroep. Hierdoor een gepaarde Wilcoxon test uitgevoerd in een subgroep (n=11). * In deze studie zijn eiwit turnover metingen gedaan met een stikstofisotoop, waarbij ammonia en ureum uit de urine als gemeten variabele gebruikt zijn. De validiteit van deze techniek in cirrhotische patiënten kan betwijfeld worden, maar de auteurs zijn van mening dat het valide is. * Er werden aanzienlijke verschillen gevonden in eiwitmetabolisme tussen de cirrhotische patiënten en de controlegroep. Andere onderzoeksresultaten zijn hier variabel over. Dit kan door meerdere mechanismen komen. Een verhoogd eiwitturnover in de patiëntengroep kan komen door het toedienen van een nutrientrijk dieet aan patiënten met eiwittekort. De verhoogde eiwitsynthese kan een consequentie zijn van een verhoogde eiwitafbraak. * Bij de patiëntengroep was eiwitafbraak verhoogd tijdens het voeden. Mogelijk waren de aminozuren nodig voor andere zaken dan eiwitsynthese. In cirrhotische patiënten is een hoger plasma glucagon concentratie aanwezig, wat de eiwitafbraak kan verhogen. Hier is weinig over te zeggen, omdat plasma hormonen niet gemeten zijn in deze studie. * Stikstofbalans tijdens voeden was meer positief in de patiëntengroep dan in de controlegroep en stikstofverlies was niet groter bij de controlegroep

Impact of increasing Crossover clinical 11 patiënten met anurie, NB Opbouwende eiwitinname Start 1g/kg/d, daarna per Energiebehoefte berekend 7 dagen * Aminozuurbalans: De aminozuurverliezen * Normale aminozuur concentraties en maximum Significantie NB * Nieren zijn verantwoordelijk voor synthese, Weak parenteral protein loads on trial (intervention ventilatie en continue bij contante energieinname 24u verhoogd met 0,25g/kg door de ICU diëtist met de via het hemofilter werden gemeten. Door positieve stikstofbalans werden niet bereikt tot een conversie en afbraak van sommige aminozuren en amino acid levels and study) niervervangende therapie tot een max van 2,5g/kg/d. Schofield formule en werd anurie en TPN was er bijna geen verlies via eiwitinname van 2,5g/kg/d. * Bij een eiwitinname van daardoor kan bij nierfalen de aminozuurwaarden balance in critically ill anuric (CRRT) (APACHE II score 6- Altijd van laag naar hoog. constant gehouden urine en ontlasting en werd dit verwaarloost. 1g/kg/d was 43% van de aminozuren onder de afwijkend zijn. Daarnaast is er bij nierfalen sprake van patients on continuous renal 30, gem. 20,5 ±7,0). gedurende de studie als non- Ook andere verliezen zoals wondvocht ondergrens van normaal. Bij alle eiwitinnames onder insulineresistentie, hormoonwisselingen, metabole replacement therapy. Leeftijd 17-75j, gem. eiwit caloriën. TPN continue werden niet meegenomen. Bloedmonsters 2,5g/kg/d toonden tussen de 14 en 57% van de acidose, circulerend protease en

Scheinkestel, CD. 2003. 43,5±21,8. 8M 3F. infusie met en dialysaat werden na elke 24u gemeten aminozuren bloedwaarden onder de inflammatiemediatoren welke ook het metabolisme Australië. driecompartiment mix met studieperiode afgenomen en geanalyseerd ondergrens van normale range. De verwachte van aminozuren kunnen beïnvloeden. CRRT kan geen

50% dextrose, 20% voor glucose en aminozuren. Alle monsters verhoding in bloedwaarden van aminozuren met bij actieve resorptie doen en dus wordt dit verergert. Uit vetemulsie en diverse werden geanalyseerd door HSHPLC (high een verhoogde eiwitinname werd niet gevonden. * studies blijkt dat tijdens dialyse tot wel drie keer combinaties van standaard sensitive high performance liquid De bloedwaarden verhoogden niet significant, zoveel aminozuren worden geklaard. Deze mixen aminozuren. chromatography). ondanks verhoogde input, totdat de maximale bevindingen komen overeen met andere studies. * De

eiwitinname van 2,5g/kg/d was bereikt. Toen stegen nieuwere, meer poreuze membranen voor CRRT de bloedwaarden van de individuele aminozuren leiden tot hogere verliezen. Hemodialyse leidt tot duidelijk. De aminozuurwaarden bij 2,5g/kg/d waren meer aminozuurverlies dan hemofiltratie voor gebruik significant hogen dan in alle andere niveau's diffusie voor transport. In de huidige studie is CRRT (p=0,0001). Alle aminozuren waren in de normale gebruikt als aggresieve dialyse met hoge bloed en range. Er waren geen signifificante verschillen dialyse flow, wat geleidt kan hebben tot de hogere tussen de aminozuurniveau's bij de andere verliezen. Deze verliezen moeten meegenomen eiwitinnames. * Gemiddeld 17% van de worden bij de bepaling van eiwitbehoefte. * De toegediende aminozuren raakte verloren in het bevinding dat de aminozuurwaarden normaal ultrafiltraat. Ondanks deze verliezen werd de bereikten bij 2,5g/kg/d wijkt af van andere studies en aminozuurbalns meer positief als eiwitinname is de belangrijkste bevinding van de huidige studie. * toenam (r2=0,99, p=0,0001). Ondanks het uitblijven van een correlatie van

aminozuur inname en bloedwaarden, was er wel een toenemende positieve balans van aminozuren voor elke verhoging van eiwitinname. Andere studies Normal protein diet for

episodic hepatic encephalopathy: results of a randomized study. Córdoba, J. 2004. Spanje.

Gerandomiseerd dubbelblind onderzoek

30 patiënten met cirrhose, opgenomen op IC met episodic hepatische encefelopathie. Leeftijd mediaan LP: 67j NP: 68j. LP: 4M 6F, NP: 7M 3F. Gerandomiseerd in 2 groepen: Low protein (LP) n=10, Normal protein (NP) n=10. 10 patiënten (33%) stopten de behandeling voor het einde van de studie (LP n=5, NP n=5), door overlijden (n=8), gastrointesti nale bloedingen (n=1) of vrijwillig stoppen (n=1).

Laag eiwit vs normaal eiwit LP: 1,2g/kg/d, opgebouwd van 0g in periodes van 3 dagen (0,12,24,48g). NP: 1,2 g/kg/d vanaf start.

1500ml met 30kcal/kg/d. LP: snelle opbouw met eerste 3 dagen 0g, daarna elke 3 dagen (12, 24 en 48g) tot 1,2g/kg voor de laatste 2 dagen. NP: 1,2g/kg/d vanaf start. Enteraal via neusmaagsonde, 24u continu (4.00-4.00)

14 dagen * Eiwitsynthese en afbraak werden gemeten met de glycine-N15 infusie methode op dag 2 en dag 14. Patiënten kregen een infusie van een enkele 50mg bolus glycine-N15, gevolgd door een continue infusie van 4,475x10^-7mol/kg/h voor 24 uur. Er werden urinemonsters afgenomen op baseline en na 12 uur infusie. 15N verrijkking van de urine werd vastgesteld met isotoop ratio massa spectrometer. Standaard bloedtesten en antropometrische metingen werden op dag 1 en 14 vastgesteld.

* 62 patiënten werden geselecteerd, waarvan uiteindelijk 30 gerandomiseerd. * Er waren geen significante verschillen tussen het verloop van de hepatische encefelopathie tussen de twee groepen. * De analyse van eiwitmetabolisme is gelimiteerd tot de patiënten die de studie afgerond hebben (n=20). Op de tweede dag van enteraal voeden was de eiwitafbraak in de LP groep verergerd (LP: 4,1±3,6 vs NP: 2,5±2,4 g eiwit/kg/d, p=0,04), maar zonder verschil in eiwitsynthese (LP: 3,5±3,1 vs NP: 3,1±3,0 g eiwit/kg/d, NS). Aan het einde van de studie, toen de groepen beide 1,2g/kg/d ontvingen, waren er geen verschillen in eiwit synthse (LP: 4,8±3,4 vs NP: 3,9±3,2 g eiwit/kg/d) of afbraak (LP: 4,8±3,1 vs NP: 3,7±3,1 g eiwit/kg/d). Demografische en klinische karakteristieken van de patiënten waren vergelijkbaar in beide groepen.

* De huidige aanbeveling geeft een eiwitbeperking aan voor korte periodes en vroege introductie van een normaal eiwit dieet. De huidige studie geeft geen verschil tussen verloop van encefelopathie tussen beide groepen, wat weergeeft dat tolerantie voor een normaal eiwit dieet hoger is dan eerder gedacht. * Eiwit wordt beperkt om de stikstoflading te verkleinen en daardoor de plasmawaarden van ammonia te verlagen. Hier wordt echter niet meegenomen wat de effecten zijn van eiwitbeperking op eiwit metabolisme. Uit ander onderzoek blijkt dat skeletspiermassa grote hoeveelheden ammonia uit de circulatie haalt. In de spieren wordt het uitgescheiden als de ammonia carrier glutamine. Bij een verhoogde eiwitafbraak worden meer aminozuren uit de skeletspieren vrijgemaakt. Bij cirrhose kan dit leiden tot een verhoging in plasma ammonia door een afname in capaciteit om ureum te produceren. * De belangrijkste beperking van de huidige studie is een kleine sample groep. Een grotere studie is nodig om de bevindingen te valideren. Echter is dit soort studie lastig uit te voeren. Ondanks de kleine groep is de data wel betrouwbaarder dan andere studies doordat het geen ongecontroleerde observatie is. De resultaten komen overeen met huidige mening en andere studies.

Strong

Response of protein and urea kinetics in burn patients to different levels of protein intake. Wolfe, RR. 1983. Amerika. Crossover gerandomiseerd experiment 6 patiënten met brandwonden (35-85% BSA) in relatief stabiele conditie. Leeftijd 18-38j. 4M 2F.

NB Crossover met een hoog- eiwit periode en een laag- eiwit periode in gerandomiseerde volgorde HP: gem 2,20±0,13g eiwit/kg/d. LP: gem 1,43±0,06g eiwit/kg/d Energieinname: gem 40,8kcal/kg/d. 4 patiënten ontvingen alle caloriën via totaal parenterale voeding, 2 patiënten ontvingen de helft parenteraal en de andere helft via enterale en orale inname

6 dagen * Patienten werden zowel gevoed bestudeerd als na een 10-12u durende vasteperiode. Voor isotoop infusie werd bloed afgenomen en drie monsters uitgeademde lucht. Daarna werd een constante tracer infusie van [1-13C]Leucine (0,153umol/kg/min) en [15N2]urea (0,28umo/kg/min), opgelost in saline, gestart. De isotoop infusie duurt 120 minuten. In de eerste 90 minuten werd 4 keer VO2 en VCO2 gemeten in 6 minuut- intervallen. Tussen 90 en 120 minuten werden elke 10 minuten bloedmonsters afgenomen en 6 uitgeademde lucht monsters. * Excrete urine gedurende de 2u durende experimentele periode was kwantitatief verzameld en geanalyseerd voor ureu en totale stikstof concentratie.

* Zuurstofconsumptie was niet significant beïnvloed door de eiwitinname of door dat patiënten gevoed of gevast waren. Extrapolatie van de indirecte calorimetrie met de calculatie van dagelijks energie verbruik duidt op 31,0-34,1kcal/kg/d, wat bij elke patiënt onder de inname zat (gem. 40,8kcal/kg/d). * Totale leucine flux (Ra leucine) was significant (p<0,05) toegenomen in de gevoede studies vergeleken met de gevaste studies met dezelfde eiwitinname. Leucine flux en plasma leucine oxidatie waren hogen in de HP fed dan de LP fed, maar het verschil was niet significant. Er waren geen significante verschillen in leucine dynamics in de fasted studies. * Eiwitsynthese was gestimuleerd in de gevoede staat vergeleken met de vastenperiode, en de waarde in de HP fed was hoger dan gedurende de LP fed, NB. * Er was een balans bereikt tussen synthese en katabolisme in de LP fed studie, en in de fasted studies werd het netto ratio van netto eiwit synthese niet beïnvloed door de hoeveelheid eiwit inname. * De urea excretie wijst op een significante verbetering in de netto eiwit synthese ratio in de HP fed studie vergeleken met de andere drie studies. De netto eiwitsynthese berekend vanuit de totale Ra urea wijst dat er een grotere ratio van netto eiwitafbraak was in alle situaties dan wanneer netto balans berekend was

Geen (geen verschillende groepen)

* Het lage eiwitniveau moest een normale inname weergeven, dit is ver boven de FAO/WHO aanbevelingen voor gezonde, jonge mannen. Onder normale omstandigheden zou het LP dieet dus meer dan genoeg eiwit moeten bevatten om netto eiwit synthese te maximaliseren. Het niveau van hoog eiwit inname was gekozen omdat de kcal:stikstof ratio (110:1) dan overeen kwam met ander onderzoek naar brandwondpatiënten. * Voedingstoestand is niet gemeten. Lichaamsgewicht is niet betrouwbaar bij brandwondpatiënten, door snelle vochtverplaatsingen na letsel en mogelijke veranderingen in lichaamssamenstelling. * Gekozen voor de balans tussen eiwitsynthese en afbraak, omdat dit een doel is voor voedingsinterventie en omdat de traditionele stikstofbalans volgens Hegsted (9) onduidelijke fouten geeft. * In de LP ged, LP fasted en HP fed studies is het verschil tussen de urea productie en de urea excretie consistent. Echter was de relatie tussen urea productie en excretie anders in de HP fed studie: ureum productie verhoogde meer dan ureum excretie. Dit kan komen doordat mogelijk de heropname van ureum stikstof naar aminozuren verhoogd is, dit kan niet goed gemeten worden. Het kan ook dat er een onevenredige verhoging in het ureumverlies van andere wegen zijn, zoals de brandwond. * Een stimulatie van de eiwitsynthese door een hogere

Weak

Short-term amino acid infusion improves protein balance in critically ill patients. Liebau, F. 2015. Zweden.

Cohort, pragmatic intervention study

15 patiënten die na 2-4 dagen nog steeds op de ICU opgenomen waren (SOFA score P:8(1-12) Q1: 7(2-14)). Leeftijd 46-79j, gem. P: 70(61-79)j, Q1: 71j(46-77). Geslacht P: 3M 3F, Q1: 8M 5F. Pilot groep n=6, Q1 groep n=13, Q2 groep n=10 (subgroep Q1), Q3 groep n=7 (subgroep van Q2). 2 voor Q1, 3 voor Q2 en 3 voor Q3 Enterale voeding, gedurende 3 uur gesuppleerd met aminozuren Basal 0,7(0-1)g/kg eiwit, gesuppleerd met 1,6(1- 2)g/kg/d aminozuren (p=0,001) Energiedoelen werden gesteld aan de hand van verbruik gemeten door indirecte calorimetrie, of anders 20kcal/kg/d. // Basal 17(0-26), AA 21(4- 30)kcal/kg/d (p=0,001)

8 uur * Eiwitturnover: Whole body protein kinetics werd gemeten in de eerste ICU week, tijdens baseline situatie en nogmaals na 3u parenterale aminozuursuppletie van 1g/kg/d. Dezelfde studie werd herhaald na 2-4 dagen, als de patient nog steeds in ICU was. Op de studiedag op tijd 0 werd de standaard enterale voeding gesuppleerd met [1-13C]phenylalanine tot een 30% verrijking. Twee uur later (t=2) werd een continue intraveneuze infusie van [ring- 2H5]phenylaline, [2H4]tyrosine en [2H2]tyrosine gestart. Na nog eens 3u (t=5) werd een infusie met een aminozuur mix gestart met 0,083g/kg/u totaal aminozuren voor 3u (tot t=8). Vlak voor t=0 en elke 10min tussen t=4,5-5 en t=7,5-8 werden ethylenediaminetetraactic zuur plasma monsters afgenomen. Deze werden geanalyseerd met gas chromatografie- massa spectrometrie en daarnaast geanalyseerd voor aminozuurconcentraties en ureum.

* De 13 patiënten die bestudeerd werden op studiedag 1 hadden een verhoogde eiwit synthese en balance gedurende aminozuursuppletie, zonder verschil in eiwitafbraak of oxidatie. * Wanneer de aminozuur/eiwit inname voor alle studiemomenten vergeleken wordt met de eiwitbalans, wordt een positieve correlatie gezien (r=0,80, p<0,0001). Er