• No results found

Evalueren van vaardigheden

In document Opfris derde graad ASO (pagina 37-39)

2. Spreken / Gesprekken voeren Op structurerend niveau

4.4.13 Evalueren van vaardigheden

De vier vaardigheden komen in het leerproces geïntegreerd aan bod. Het is dus niet evident om bij evaluatie een objectief beeld te krijgen van iedere vaardigheid op zich. Bij het peilen naar bijvoorbeeld leesvaardigheid is het daarom aangewezen de verwachtingen ten aanzien van de overige vaardigheden niet te hoog in te stellen.

Voor het evalueren van productieve vaardigheden kan men zich baseren op de output: een gesproken of geschreven product. Bij receptieve vaardigheden echter is er geen direct fysisch bewijs van de luister- of leesvaardigheid van de cursist. Daarom moet de leerkracht op een indirecte manier (door middel van vragen en opdrachten) aan de weet komen in welke mate de cursist de luister- of leestekst heeft begrepen.

Luisteren en spreken kunnen alleen in echte communicatiesituaties getoetst worden. Het ligt voor de hand dat zoiets niet goed op het einde van een module te organiseren is. Dus moeten leerkrachten zich het hele jaar door

observationeel opstellen. Om dat te kunnen doen is het nodig om veel lessen zo op te zetten dat er voor alle cursisten ruime participatiekansen zijn. Aantekeningen bijvoorbeeld op een observatieblad (tijdens of na de les) leveren de onderwijsgevende dan een bruikbare basis voor permanente èn eindevaluatie.

Luistertoetsen op het einde van een module zijn wel mogelijk. Ze kunnen bijvoorbeeld met een (schriftelijke)

samenvattingsopdracht gecombineerd worden. Op zichzelf is er niets tegen een dergelijke toetsintegratie. Let er dan wel op dat de geïntegreerde aspecten behoorlijk uit de verf komen.

Spreekbeurten zijn alleen maar goed als ze in de loop van het schooljaar functioneel in andere activiteiten (bijv.. de behandeling van een roman, een discussie n.a.v. standpuntbepalingen door een paar cursisten of in verband met actuele gebeurtenissen) geïntegreerd zijn.

Luistervaardigheid

De cursisten kunnen luistertaken bij een nog niet beluisterde tekst, conversatie, voordracht volbrengen die

geconcipieerd zijn in dezelfde geest als de luistertaken tijdens de lessen. Vragen die een hoge mate van productieve taalvaardigheid vereisen, worden hierbij vermeden. Ook opletten voor de valkuil van de geheugentoetsen.

Mogelijkheden: − juist of fout;

− een zin, een sequentie, een repliek vervolledigen; − meerkeuzevragen;

− sorteren en associëren;

− een schema of een samenvatting maken; − open vragen beantwoorden.

Spreekvaardigheid

Naast individuele gespreksmomenten (spreekoefening, improvisatie …) kunnen interactieve gesprekssituaties voor de evaluatie van spreekvaardigheid in aanmerking komen. Van belang is dat zij zo authentiek mogelijk zijn. De

gesprekspartner(s) kunnen zijn: de leraar, één of meer medecursisten. Ook bij mondelinge examens kunnen interactieve gespreksmomenten met medecursisten de klassieke setting leraar-cursist vervangen.

Mogelijkheden:

− vragen beantwoorden en zelf vragen formuleren; − een klacht formuleren;

− creatief en improvisatorisch spreken; − een standpunt verwoorden;

− een referentiële tekst m.bijv.. didactische middelen (bijv.. slide) voorstellen; − een film of boek aan de klasgroep voorstellen;

− een rollenspel spelen.

Leesvaardigheid

Wanneer je naar de leesvaardigheid van een cursist peilt, toets je het begrijpend lezen van een tekstfragment of een volledige tekst, die niet tijdens de les werden behandeld. Je kan peilen naar: de hoofdidee uit een tekst halen, onderscheiden van hoofdzaak en bijzaak, zoeken naar specifieke informatie in een tekst (scanning), de structuur van een tekst weergeven, een tekst samenvatten, tussen de regels lezen, voorspellend lezen. Daarnaast is het zeker zinvol de cursist een leesportfolio te laten aanleggen.

Mogelijkheden: − juist of fout;

− een sequentie of een repliek vervolledigen; − een situatie beoordelen;

− sorteren en associëren; − reconstrueren;

− gerichte informatie opzoeken;

− nagaan hoe in een tekst gedachten worden geformuleerd; − een schema of een samenvatting maken;

− open vragen beantwoorden;

− toepassen van bepaalde verteltechnische begrippen (personage, tijd, ruimte...);

− een ongezien literair fragment interpreteren volgens de in de les aangeleerde methodes.

Schrijfvaardigheid

Net zoals bij spreekvaardigheid is het objectief evalueren van schrijfvaardigheid moeilijk. Ook bij schrijfvaardigheid is het essentieel te werken met normaal-functionele opdrachten die aansluiten bij de lespraktijk.

Schrijfvaardigheid blijkt uit een schrijfproef, die goed aansluit bij de voorafgaande training. Het is normaal dat de cursisten bij het schrijven bronnen (naslagwerken, woordenboek, spraakkunst, enz.) gebruiken. Afhankelijk van de opdracht kan het nodig zijn dat de cursisten eerst de tijd krijgen om zich (bijv.. in de schoolbibliotheek) te

documenteren.

Als het bovenstaande niet goed realiseerbaar is, verdient het aanbeveling om de cursisten een schrijfportfolio (schrijfdossier) te laten aanleggen. Permanente evaluatie in verband daarmee kan bij de eindevaluatie verrekend worden.

− dictee (geen losse woorden of zinnen, maar een reële, samenhangende tekst); − vragen over een tekst laten beantwoorden;

− een dialoog omzetten naar proza en omgekeerd; − een advertentie in de krant laten beantwoorden;

− een tekst herschrijven vanuit het standpunt van een personage; − een samenvatting maken;

− een sollicitatiebrief en cv opstellen;

− een verslag schrijven over een voorbije gebeurtenis; − een biografische inleiding geven op een persoon; − een boek, een film, een theaterproductie recenseren;

− een commentaartekst of verhandeling schrijven: vraagt een gedegen voorbereiding die stapsgewijze wordt opgebouwd.

Leesportfolio

− De portfolio kan het uitgangspunt zijn voor een gesprek bij de evaluatie van literatuur. De leerkracht kan hier zowel rekening houden met het product (welke opdrachten zijn uitgevoerd?) als met het proces (hoe was de inzet, de verwerking, de evolutie?).

− De portfolio kan binnen de concrete opdrachten ook telkens kansen bieden tot zelfevaluatie. Deze beoordeling kan zowel op de planning van de cursist als op de literaire vooruitgang slaan.

− Starttips:

Doe wat praktijkervaring op door te beginnen in het klein. Miniportfolio's werken zowel naar cursisten (ook voor hen is het nieuw) als naar leerkrachten succesvol.

Maak zorgvuldige portfolioafspraken met de cursisten. Niets is frustrerender dan onduidelijkheid over wat van hen verwacht wordt. Neem daarom voldoende tijd om het concept bij de begin van de module toe te lichten.

Taalbeschouwing

Kennis in verband met de verschillende domeinen van de component taalbeschouwing kan in een schriftelijke proef geëxamineerd worden. Kennis met betrekking tot de spelling van het Nederlands moet bijvoorbeeld uit het schrijven van de cursisten blijken en niet uit het kunnen reproduceren van spellingregels. Zo moet eventuele spraakkunstkennis eveneens uit feitelijke prestaties met betrekking tot mondeling en schriftelijk taalgebruik blijken.

Literatuur

Kennis en inzicht met betrekking tot literatuur kan blijken uit allerlei vragen en opdrachten naar aanleiding van in de klas behandelde tekst.

Vaardigheid in de omgang met literaire teksten moet in de eerste plaats getoetst worden aan de hand van nog niet eerder gelezen teksten. Dat kan deels in de vorm van een proefwerk gebeuren, deels ook in de vorm van een lectuurportfolio, die door de cursist bijgehouden en door de leerkracht geregeld nagezien wordt. Ook kan een gesprek (individueel of in klasverband) zinvol zijn voor de evaluatie van de huislectuur.

In document Opfris derde graad ASO (pagina 37-39)