• No results found

Euthanasie in de praktijk bij Levenseindekliniek

Hoofdstuk 4 – Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding

4.4 Euthanasie in de praktijk bij Levenseindekliniek

Iemand met een stervenswens kan naast zijn of haar eigen arts, ook terecht bij de

Levenseindekliniek. Deze kliniek is in 2012 opgericht en beoogt een oplossing te bieden voor situaties waarin mensen met een mogelijk gerechtvaardigd verzoek om levensbeëindiging in de eigen omgeving geen arts bereid vinden op dit verzoek in te gaan.141 De oprichting van de kliniek was volgens de oprichters aldus een reactie op een signaal dat er patiënten zijn die hun verzoek om levensbeëindiging niet ingewilligd zien bij hun arts, terwijl wel zou zijn voldaan aan de zorgvuldigheidseisen.142 De reacties op de Levenseindekliniek waren én zijn terughoudend en kritisch, echter is de overheersende opvatting dat activiteiten van artsen in de context van een Levenseindekliniek niet per definitie in strijd zijn met de wet. Het gaat om de concrete werkwijze van de betreffende artsen.143 Uit de brief van de ministers van volksgezondheid, welzijn en sport en van veiligheid en justitie d.d. 22 mei 2013 komt naar voren dat tot begin maart 2013 er 26 meldingen van de Levenseindekliniek bij de Regionale toetsingscommissie euthanasie zijn binnengekomen. Deze meldingen zijn allen als zorgvuldig beoordeeld.144 Wanneer een patiënt besluit om naar een Levenseindekliniek te gaan heeft deze maar één wens: sterven. Het gaat immers vaak om patiënten waarbij de arts in eigen omgeving weigerachtig is en niet het verzoek om levensbeëindiging wil inwilligen. Voor sommige mensen kan de Levenseindekliniek aldus worden gezien als laatste strohalm. De arts neemt vanzelfsprekend de zorgvuldigheidseisen uit artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in acht, wil hij euthanasie straffeloos kunnen toepassen. Eén van de grootste verschillen is echter dat de arts in beginsel niet weigerachtig is en geen gewetensbezwaren heeft. De positie van de patiënt is in een Levenseindekliniek daardoor in principe sterker dan bij een arts in eigen omgeving. Hoewel een arts nooit verplicht is om euthanasie toe te passen en een patiënt geen recht heeft op euthanasie145, kan in deze praktijk euthanasie al iets meer als een ‘recht’ van de patiënt worden gezien. De zelfbeschikking van de patiënt ‘wint’ het in deze praktijk van barmhartigheid. In de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding heeft zelfbeschikking echter een ondergeschikte plaats gekregen, onder barmhartigheid.146 Zo geeft Chabot aan dat wanneer zelfbeschikking en barmhartigheid even zwaar zouden wegen, een weloverwogen en duurzaam verzoek tezamen met enig lijden soms al voldoende grond kunnen zijn voor levensbeëindiging. De toetsingscommissie heeft echter nog nooit een euthanasie als zorgvuldig beoordeeld waarbij zelfbeschikking de doorslag was, aldus Chabot.147 Wanneer euthanasie onder de medische exceptie zou vallen, zou euthanasie ook worden bestempeld als normaal medisch handelen en

141

Ibid, p. 75.

142

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 31 036, nr. 7, p. 5.

143

Van der Heide e.a., Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, 2012, p. 75, 76, 230 en 231.

144 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 31 036, nr. 7, p. 5.

145 Handelingen Eerste Kamer, vergaderjaar 2000-2001, nr. 27, p. 1263, 1289 en 1291. 146

Chabot, Over de grenzen van euthanasie heen, Trouw 3 november 2012 [online].

147

binnen de medisch-professionele standaard vallen. Dat zou betekenen dat iedere arts in beginsel euthanasie zou moeten toepassen en niet-toepassing hem zou kunnen worden verweten als niet handelen conform de professionele standaard.

4.5 Conclusie

Kort gezegd strekt de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding ertoe te regelen dat de arts die op zorgvuldige wijze euthanasie toepast en dit vervolgens meldt aan de gemeentelijk lijkschouwer, straffeloos is. Er is een bijzondere strafuitsluitingsgrond

geïntroduceerd in artikel 293 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en ervoor gekozen om de in de rechtspraak ontwikkelde zorgvuldigheidseisen vast te leggen in de Wet toetsing

levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Door het opnemen van een strafuitsluitingsgrond is enkel de reikwijdte van de strafbaarstelling beperkt. Indien de

toetsingscommissie vaststelt dat de arts aan de geformuleerde specifieke zorgvuldigheidseisen heeft voldaan, komt de strafbaarheid van het feit te ontvallen en is de zaak afgedaan. Indien de toetsingscommissie echter van oordeel is dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld, wordt het oordeel van de commissie naar het College van procureurs-generaal en de geneeskundig

inspecteur voor de gezondheidszorg gezonden. Voorts is de arts verplicht melding te doen, wil hij succesvol een beroep kunnen doen op de strafuitsluitingsgrond. Vervolgens zijn de eerste en tweede evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding geanalyseerd en zijn er enkele aanknopingspunten genoemd om de werking van de wet in de praktijk te verbeteren. Tevens zijn er een aantal aanbevelingen gedaan. Er is discussie over de vraag wat nog te beschouwen is als normaal medisch handelen waarvoor (voor zover strafrecht van toepassing is) de medische exceptie geldt en wat moet worden gezien als een vorm van levensbeëindiging die binnen de sfeer van het strafrecht valt. Verder is er een spanning tussen de strafrechtelijke en medische benadering, waarbij artsen het begrip ‘opzettelijke

levensbeëindiging’ anders interpreteren dan officieren van justitie en vaker tot de conclusie komen dat het in bepaalde gevallen om normaal medisch handelen gaat. Om deze spanning weg te halen, is er de aanbeveling gedaan om in het Wetboek van Strafrecht op te nemen dat

geïndiceerd en proportioneel gebruik van potentieel levensbekortende middelen voor verlichting van het lijden als normaal medisch handelen wordt beschouwd. Dit is destijds ook door de Staatscommissie voorgesteld en in de tweede wetsevaluatie opnieuw als aanbeveling herhaald. Bovendien is gebleken dat het meldingspercentage verband houdt met het onderscheid tussen levensbeëindigend handelen en palliatieve sedatie en gebruik van morfine in de laatste

levensfase. De arts ziet in sommige gevallen zijn handelen niet als euthanasie, terwijl het dat is. De arts ziet in de gevallen waarin hij niet meldt (in 2010 was dit 23%), zijn handelen niet als euthanasie. Dat komt doordat er sprake kan zijn van handelen dat zich in een grensgebied bevindt tussen euthanasie enerzijds en intensivering van pijn- of symptoombestrijding anderzijds. Zonder het meerekenen van deze gevallen, leidt het meldingspercentage namelijk tot een

schatting van 92%. Voorts blijkt uit de eerste evaluatie dat de toetsingscommissies vrijwel nooit het oordeel ‘onzorgvuldig’ geven en dat het in de gevallen waarin er wel zo’n oordeel wordt gegeven het in de meeste gevallen gaat om problemen met de consultatie. Daarbij is er commentaar op de ‘sanctionering’ van de zorgvuldigheidseisen, aangezien de materiële zorgvuldigheidseisen formeel eenzelfde gewicht hebben als de procedurele

zorgvuldigheidseisen. De laatstgenoemde categorie zou zich meer voor tuchtrechtelijke toetsing lenen. In de tweede evaluatie komt eveneens naar voren dat er maar een beperkt aantal

onzorgvuldig verklaarde meldingen aan de orde zijn en dat het in deze gevallen vrijwel enkel gaat om de zorgvuldigheidseisen inzake de consultatie en de medisch-zorgvuldige uitvoering. Uit beide evaluaties volgt als aanbeveling om de zorgvuldigheidseis betreffende de medisch-

zorgvuldige uitvoering buiten het strafrechtelijke kader te plaatsen. Voorts wordt de oprichting van de Levenseindekliniek in 2012 als een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling gezien. Deze kliniek beoogt voornamelijk een oplossing te bieden voor situaties waarin mensen met een mogelijk gerechtvaardigd verzoek om levensbeëindiging in de eigen omgeving geen arts bereid vinden op dit verzoek in te gaan. In deze praktijk ‘wint’ de zelfbeschikking van de patiënt het van barmhartigheid. Er wordt namelijk gehoor gegeven aan het verzoek tot euthanasie, indien is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. In feite kan worden gesteld dat de medische exceptie in deze praktijk indirect is ingevoerd.

Hoofdstuk 5 – Visies omtrent erkenning van medische exceptie bij euthanasie