• No results found

3. De Belgische ontwikkelingssamenwerking

3.3 Europees kader

180 Education for all: meeting our collective commitments, text adopted by the World Education Forum, Dakar, Senegal, 26-28 April 2000, par. 7.

181 Education for all: meeting our collective commitments, text adopted by the World Education Forum, Dakar, Senegal, 26-28 April 2000, par. 11,12.

182 United Nations Millenium Declaration, Resolution adopted by the General Assembly, 18 September 2000.

183 Monterrey Consensus of the International Conference on Financing for Development, Monterrey, Mexico, 18-22 March 2002.

184 Education for all – Fast Track Initiative, Accelerating progress towards quality universal primary education, Framework, 2004.

185 Harmonising Donor Practices for Effective Aid Delivery, DAC Guidelines and Reference Series, OECD, 2003.

186 Paris Declaration on Aid Effectiveness, High Level Forum, Paris, 28 February – 2 March 2005.

187 Accra Agenda for Action, 3rd High Level Forum on Aid Effectiveness, Accra, Ghana, 2 – 4 September 2008.

36 Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is titel XX uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (‘ontwikkelingssamenwerking’) vervangen door hoofdstuk 1 (ontwikkelingssamenwerking) van titel III (samenwerking met derde landen en humanitaire hulp) dat zich situeert in het vijfde deel (extern optreden van de Unie) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het verdrag van Lissabon schaft de drie-pijlerstructuur188 van de Europese Gemeenschappen af. De Europese Unie voert vanaf nu een communautair beleid op de drie terreinen van vrij verkeer, justitiële en politiële samenwerking en gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Overeenkomstig artikel 4, lid 4 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is de Unie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp bevoegd op te treden en een gemeenschappelijk beleid te voeren. De uitoefening van die bevoegdheid belet de lidstaten niet hun eigen bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel 177, lid 1 van titel XX van het Verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap luidde dat het beleid van de gemeenschap op het gebied van ontwikkelingssamenwerking gericht was op de bevordering van (i) de duurzame economische en sociale ontwikkeling van de ontwikkelingslanden en meer in het bijzonder van de armste ontwikkelingslanden, (ii) de harmonische en geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie, en (iii) de strijd tegen de armoede in de ontwikkelingslanden. Het beleid vormde een aanvulling op het beleid van de lidstaten en moest bijdragen tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en van de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.189

Vandaag luidt artikel 208, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dat het beleid van de Unie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie. Deze beginselen en doelstellingen zijn vastgelegd in hoofdstuk 1 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het internationaal optreden van de Unie berust en is gericht op de wereldwijde verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, de ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen: de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht. Onder de doelstellingen van het externe optreden van de Unie zijn begrepen:

consolidering en ondersteuning van de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de beginselen van het internationaal recht; de ondersteuning van de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden op economisch, sociaal en milieugebied, met uitbanning van de armoede als voornaamste doel; en stimulering van de integratie van alle landen in de wereldeconomie, onder meer door het geleidelijk

188 Volgens die structuur bestond er een communautair beleid met betrekking tot het vrije verkeer en een intergouvernementeel beleid met betrekking tot justitiële en politiële samenwerking en gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid.

189 Artikel 177, lid 1 en lid 2 Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

37 wegwerken van belemmeringen voor de internationale handel.190 Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten complementeren en versterken elkaar.191

De twee artikelen stemmen in grote lijnen overeen, maar een belangrijk verschil is dat de lijst van in aanmerking te nemen beginselen vandaag uitgebreider is, er wordt verwezen naar de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, naar de menselijke waardigheid, naar gelijkheid en solidariteit, en naar de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht. Een ander belangrijk verschil is dat het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten vandaag geacht worden elkaar te complementeren en te versterken, terwijl eerder het beleid slechts een aanvulling op het beleid van de lidstaten was. Dat is een belangrijk kwalitatief verschil. Hieruit blijkt de bedoeling om de rol van de Europese Unie in ontwikkelingssamenwerking te versterken. De Unie krijgt ook de bevoegdheid om met derde landen en de bevoegde internationale organisaties alle overeenkomsten te sluiten die dienstig zijn om de voornoemde doelstellingen te verwezenlijken.192

Onveranderd zijn de verwijzingen naar het feit dat de Unie bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening moet houden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking, en dat de Unie en de lidstaten zich moeten houden aan de verbintenissen en de doelstellingen die zij in het kader van de Verenigde Naties en andere bevoegde internationale organisaties hebben onderschreven.193 Ook moeten de Unie en de lidstaten hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid blijven coördineren om de complementariteit en de doeltreffendheid van hun optreden te bevorderen.194

In 2005 werd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ‘The European Consensus on Development’ aangenomen.195 Dit document zet de gemeenschappelijke doelstellingen en beginselen voor ontwikkelingssamenwerking uiteen, alsook het daarop gebaseerde Europese beleid. In de inleiding staat dat het bestrijden van armoede in de wereld niet enkel een morele verplichting is.

Ontwikkelingslanden dragen de primaire verantwoordelijkheid voor hun ontwikkeling, maar ontwikkelde landen dragen ook verantwoordelijkheid.196 De Europese consensus zet voor het eerst een gemeenschappelijke visie op ontwikkelingssamenwerking uiteen. Het hoofddoel van het Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is het bestrijden van armoede.197 De consensus verwijst expliciet

190 Artikel 21 Verdrag betreffende de Europese Unie.

191 Artikel 208, lid 1 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

192 Artikel 209, lid 2 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

193 Artikel 208, lid 1 en lid 2 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

194 Artikel 210, lid 1 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

195 The European Consensus on Development, joint statement by the Council and the representatives of the governments of the member states meeting within the Council, the European Parliament and the Commission on European Union development policy: ‘The European Consensus’, 2006/C46/01.

196 The European Consensus on Development, par. 1 en 2.

197 The European Consensus on Development, par. 5.

38 naar de MDG’s198 en wijst op het multidimensionele karakter van armoedebestrijding. Armoede staat in verhouding tot voedselveiligheid, gezondheid, onderwijs, rechten, participatie, veiligheid, waardigheid en waardig werk.199

De EU en haar lidstaten verbinden zich tot effectief multilateralisme, waarbij alle staten van de wereld verantwoordelijkheid dragen voor ontwikkeling.200 De gemeenschappelijke beginselen zijn ownership, partnership, politieke dialoog, participatie van de civil society, gendergelijkheid en aandacht voor fragiele staten.201 De financiële hulp moet verhogen en doeltreffender worden aangewend.202 De EU heeft een tijdsschema voor de lidstaten opgesteld waarbij zij tegen 2015, 0,7 % van hun BNP moeten besteden aan ontwikkelingssamenwerking.203 Om de impact en doeltreffendheid van de hulp te maximaliseren, versterken de EU en de lidstaten de coördinatie en complementariteit van hun beleid.204 Ook het beleid dat niet gericht is op ontwikkeling, maar een impact op ontwikkelingslanden kan hebben, moet rekening houden met de ontwikkelingsdoelen en moet de ontwikkelingslanden in staat stellen de MDG’s te bereiken.205

3.4 België

Het Belgische beleidslandschap wordt omkaderd door wetten, beleidsnota’s en strategienota’s.

De wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking heeft de basis gelegd voor de sectorale, thematische en geografische concentratie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De wet bepaalt dat de directe206 bilaterale samenwerking wordt gericht op maximum vijfentwintig landen of regionale organisaties van landen207, op vijf sectoren, waaronder onderwijs en vorming208, en op drie sectoroverschrijdende thema’s.209 In 2005 werd een vierde sectoroverschrijdend thema toegevoegd: eerbied voor de rechten van het kind.210 Naast de directe

198 The European Consensus on Development, par. 6.

199 The European Consensus on Development, par. 11 en 12.

200 The European Consensus on Development, par. 13.

201 The European Consensus on Development, par. 14-22.

202 The European Consensus on Development, par. 23-29.

203 The European Consensus on Development, par. 23.

204 The European Consensus on Development, par. 30-34.

205 The European Consensus on Development, par. 35. (Policy Coherence for Development)

206 Programma’s of projecten in een partnerland, gefinancierd door de Belgische staat op basis van een overeenkomst tussen beide landen (artikel 2, 5° Wet Belgische internationale samenwerking).

207 Artikel 6, § 1 Wet Belgische internationale samenwerking. Vandaag zijn er 18 partnerlanden (KB 26 januari 2004).

208 Artikel 7, § 1 Wet Belgische internationale samenwerking. De andere sectoren zijn: basisgezondheidszorg, landbouw en voedselzekerheid, basisinfrastructuur, en conflictpreventie en maatschappijopbouw.

209 Artikel 8, § 1 Wet Belgische internationale samenwerking. De drie sectoroverschrijdende thema’s zijn:

gendergelijkheid, leefmilieu en sociale economie.

210 Wet tot wijziging van artikel 8 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking, met betrekking tot de aandacht voor kinderrechten (19 juli 2005).

39 bilaterale samenwerking biedt de wet ook de mogelijkheid tot indirecte bilaterale samenwerking en multilaterale samenwerking. Onder indirecte bilaterale samenwerking wordt verstaan, samenwerking tussen ontwikkelingslanden en niet-gouvernementele organisaties of publiekrechtelijke of privaatrechtelijke maatschappijen, groeperingen, verenigingen, of instellingen andere dan niet-gouvernementele organisaties.211 De multilaterale samenwerking wordt gericht op een twintigtal internationale organisaties, die door de Koning uitgekozen worden als ‘internationale partnerorganisaties van de multilaterale samenwerking’.212

De wet van 25 mei 1999 bepaalt dat, om de doelstelling van duurzame menselijke ontwikkeling te realiseren213, voor elk partnerland van de Belgische directe bilaterale samenwerking een strategienota wordt opgesteld.214 Zulke nota’s worden eveneens opgesteld voor de vijf sectoren en de vier sectoroverschrijdende thema’s van de Belgische directe bilaterale samenwerking.215 Zij moeten minstens om de vier jaar geëvalueerd worden en worden aangepast aan de gewijzigde context van de internationale samenwerking.

De sectorale strategienota onderwijs en vorming werd in september 2002 goedgekeurd. De nota benadrukt de wederzijdse impact tussen armoede en onderwijs.216 Daarom is een multisectorale, gecoördineerde actie van armoedebestrijding, gericht op de specifieke situatie van elk partnerland, noodzakelijk.217 Een verbetering van de interne efficiëntie van de onderwijssector zal noodzakelijk, maar niet voldoende zijn. Ook bijkomende middelen zullen moeten worden vrijgemaakt om het recht op basisonderwijs van behoorlijke kwaliteit voor iedereen te garanderen.218

De prestaties van België in de onderwijssector worden door de nota geanalyseerd.219 Er wordt een algemene desinvestering vastgesteld die in strijd is met de prioriteiten van de internationale gemeenschap.220 De uitgaven wijzen veeleer op gerichte acties dan op lange termijn begeleiding van het onderwijsbeleid van een land.221 En in verhouding wordt er meer in tertiair dan in primair onderwijs geïnvesteerd.222 Er wordt aanbevolen dat België de komende jaren zou moeten herinvesteren in de directe bilaterale samenwerking voor de onderwijssector, de dialoog en de interacties tussen de diverse

211 Artikel 10 en 11 Wet Belgische internationale samenwerking.

212 Artikel 9 Wet Belgische internationale samenwerking. Voorbeelden van internationale partnerorganisaties zijn:

International Labour Organization (ILO), United Nations Children’s Fund (UNICEF), World Bank (WB), World Health Organization (WHO) (KB 2 april 2003, B.S. 19 juni 2003).

213 Doelstelling vastgelegd in artikel 3 Wet Belgische internationale samenwerking.

214 Artikel 6, § 2 Wet Belgische internationale samenwerking.

215 Artikel 7, § 2 en artikel 8, § 2 Wet Belgische internationale samenwerking.

216 Strategienota onderwijs en vorming, Directie-generaal Internationale Samenwerking, September 2002, par. 47.

217 Strategienota onderwijs en vorming, Directie-generaal Internationale Samenwerking, September 2002, par. 49.

218 Strategienota onderwijs en vorming, Directie-generaal Internationale Samenwerking, September 2002, par. 50.

219 Strategienota onderwijs en vorming, Directie-generaal Internationale Samenwerking, September 2002, hoofdstuk 2.

220 Strategienota onderwijs en vorming, Directie-generaal Internationale Samenwerking, September 2002, par. 77.

221 Strategienota onderwijs en vorming, Directie-generaal Internationale Samenwerking, September 2002, par. 86.

222 Strategienota onderwijs en vorming, Directie-generaal Internationale Samenwerking, September 2002, par.

108.

40 Belgische actoren die betrokken zijn bij de onderwijssector zou moeten reorganiseren, zijn prioritaire doelstellingen en plaatsen op onderwijsgebied zou moeten herdefiniëren, een lange termijn visie zou moeten ontwikkelen op zijn interventies in termen van ondersteuning van het onderwijsbeleid van zijn partners en de politieke dialoog met hen zou moeten versterken.223 Er wordt verwezen naar de milleniumdoelstellingen en naar de EFA-agenda.

De nota wordt verondersteld het basisreferentiedocument voor onderwijs en vorming te zijn, maar wordt in de praktijk amper gebruikt voor beleidsvoering en implementatie. De nota wordt als te algemeen beschouwd om een nuttige richtlijn te kunnen zijn en er is niet geprobeerd om de beleidsregels en praktijken met deze strategie in overeenstemming te brengen. De nota wordt gezien als een uitgebreide beschrijvende samenvatting van wat België op het gebied van onderwijs en vorming onderneemt, veeleer dan als een strategie om in de toekomst acties te sturen. In de nota worden geen instrumenten voorgesteld of aangeduid om de implementatie in overeenstemming met de beleidsrichtlijnen te laten verlopen. Aan de hand van casestudies werd vastgesteld dat de strategienota op het niveau van individuele landen niet wordt gebruikt. De nota is voorbijgestreefd doordat de context en de modaliteiten sinds 2002 gewijzigd zijn. De noodzaak tot reactie op veranderende omstandigheden was voorzien, maar de geplande herziening na vier jaar is niet doorgegaan.224 We zijn nu 2011 en de hernieuwde strategienota is eindelijk in aantocht. Jammer genoeg is hij op het tijdstip van schrijven nog niet gepubliceerd.225

De auteur van de nieuwe strategienota vertrouwde mij toe dat de nota een verdediging zal zijn van de aanpak van de Belgische ontwikkelingssamenwerking op het gebied van onderwijs en vorming. Of deze nota dan in de praktijk bruikbaar zal zijn, is te betwijfelen. In de nieuwe nota neemt België het engagement om binnen haar ontwikkelingssamenwerking onderwijs als prioritaire sector te behouden.

De nota zet de visie en de strategie van België uiteen. België heeft de keuze gemaakt om zich niet uitsluitend op het lager onderwijs te concentreren maar te opteren voor een evenwichtige benadering van het onderwijssysteem met aandacht voor alle types van onderwijs en met een verhoogde aandacht voor kwaliteit. Het hoger onderwijs draagt ook bij tot het realiseren van de doelstellingen van Onderwijs voor Allen, door middel van de opleiding van docenten, opstellen van relevante curricula, onderzoek naar methodieken, de versterking van de capaciteit in schoolmanagement en door bij te dragen aan pleitbezorging en de beleidsvorming voor het onderwijs. Een essentieel element van de kwaliteitsverzekering is de kwaliteit van het onderwijzend en ondersteunend personeel dat een gedegen opleiding moet krijgen in secundair of in tertiair onderwijs. Er is geen kwaliteitsvol lager onderwijs mogelijk zonder voorzieningen in kleuteronderwijs, secundair en tertiair onderwijs. In de landen waar onderwijs als prioritaire sector wordt gekozen, legt België zich toe op die deelgebieden waarin ze een comparatief voordeel heeft, rekening houdend met de prioriteiten van het land en de focus en

223 Strategienota onderwijs en vorming, Directie-generaal Internationale Samenwerking, September 2002, par.

109.

224 Thematische evaluatie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in de educatiesector, Eindrapport, Education for Change Ltd, South Research vzw, Augustus 2007.

225 Ik heb daarom contact opgenomen met de auteur van de nota, M. AERTS, voor een interview. Wat volgt is een verkorte weergave van het interview.

41 comparatieve voordelen van andere donoren die aanwezig zijn in het partnerland. In de samenwerkingsprogramma’s die in 2009 werden overeengekomen viel de keuze op de subsector technisch en beroepsonderwijs en -vorming.

Wat de multilaterale samenwerking betreft, heeft België de budgetten voor financiering van UNESCO en UNICEF jaarlijks verhoogd, en is de verhoging van de steun aan FTI (Fast Track initiative) beslist in 2010.

Via de vertegenwoordiging van België bij UNESCO wordt de functie van UNESCO op het gebied van onderwijs opgevolgd. UNESCO speelt ook een belangrijke rol in de dataverzameling en analyse van de onderwijssector via haar jaarlijks Global Monitoring Report. UNICEF levert bijzondere inspanningen om de meest gemarginaliseerde kinderen naar school te krijgen, dikwijls in combinatie met medische ondersteuning en schoolmaaltijden. UNICEF blijft ook een belangrijk kanaal voor de uitvoering van humanitaire programma’s. De Belgische hulp aan het basisonderwijs gaat sinds 2003 voor een groot gedeelte naar het FTI.

Voor de indirecte indicatoren worden stappen gezet naar een meer voorspelbare subsidiëring. De Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en technische Bijstand (VVOB) en L’Association pour la Promotion de l’Education et de la Formation à l’Etranger (APEFE), twee VZW’s die als sociale doelstelling hebben de versterking van onderwijs-, opleidings- en onderzoekscapaciteit van de instellingen in het zuiden, hebben beiden nieuwe overeenkomsten gesloten met DGOS (Directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking) in 2008. Deze overeenkomsten houden de goedkeuring in van een zesjarenplan met twee driejaarlijkse actieplannen. Ook voor de NGO’s worden de subsidies nu per twee driejaarlijkse perioden toegekend.

De strategienota kinderrechten dateert van 2008. Deze nota hanteert als uitgangspunt het kinderrechtenverdag. Het IVRK stelt herhaaldelijk dat de internationale samenwerking dient bij te dragen tot de volledige verwezenlijking van de in het IVRK erkende rechten en dat hierbij uitdrukkelijk rekening dient gehouden te worden met de noden van de ontwikkelingslanden.226 Het Belgische parlement heeft de internationale engagementen die België aanging door de ratificatie van het IVRK op 7 juni 2005 getransponeerd naar de Belgische context (wijziging wet Belgische internationale samenwerking). Concreet betekent dit dat de Belgische wetgeving de vier principes vermeld in het IVRK (non-discriminatie, belang van het kind, recht opleven en ontwikkeling en recht op participatie) wil respecteren in de vijf concentratiesectoren van de Belgische ontwikkelingssamenwerking.227 Er is ook een noodzakelijke wisselwerking tussen het transversaal thema ‘eerbied voor de rechten van het kind’

en de andere transversale thema’s (gendergelijkheid, leefmilieu en sociale economie). Inzake gendergelijkheid wegens de nog bestaande ongelijkheid tussen jongens en meisjes, en wegens de economische, juridische en sociale status van de vrouw en het verband met het welzijn van het kind.

Inzake leefmilieu dient benadrukt te worden dat de huidige degradatie van het milieu zwaar zal wegen op de toekomstige generaties en nu reeds negatieve effecten heeft op kinderen. Inzake sociale

226 Strategienota eerbied voor de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking, Directie-generaal ontwikkelingssamenwerking, 2008, par. 6.

227 Strategienota eerbied voor de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking, Directie-generaal ontwikkelingssamenwerking, 2008, par. 7.

42 economie is het essentieel voor ogen te houden dat kinderen niet enkel gebruikers maar vaak ook actoren in de economie zijn.228

De nota wijst erop dat het partnerland in zijn toepassing van het IVRK gerespecteerd dient te worden, maar dat dit respect echter geen schaamlap mag worden voor een de facto verloochening van internationaal onderschreven principes en bepalingen.229

Volgens de nota moeten in de educatiesector kinderen beschermd worden, diensten en voorzieningen voor kinderen gegarandeerd worden, en kinderen een stem gegeven worden.230 Daartoe worden een groot aantal technische aanbevelingen opgesomd, die telkens aanvangen met ‘partnerlanden aanmoedigen opdat..’. Zo moeten ter bescherming van kinderen partnerlanden bv worden aangemoedigd in het nemen van economische maatregelen ter verhoging van het familie-inkomen.231 Ter garandering van diensten en voorzieningen voor kinderen moeten partnerlanden worden aangemoedigd bij hun institutionele capaciteitsontwikkeling op nationaal, regionaal en lokaal niveau.232 Om kinderen een stem te geven moeten partnerlanden worden aangemoedigd opdat kinderen actief betrokken worden bij het schoolgebeuren en de kans krijgen ervaringen op te doen met het democratische gedachtengoed.233

De nota stelt dat de promotie van kinderrechten in de vijf concentratiesectoren van de Belgische samenwerking moet worden geïntegreerd in alle stadia van de samenwerking, te beginnen met de beleidsdialoog.234 Inzake de uitvoering en naleving van het IVRK moet worden geijverd voor de

De nota stelt dat de promotie van kinderrechten in de vijf concentratiesectoren van de Belgische samenwerking moet worden geïntegreerd in alle stadia van de samenwerking, te beginnen met de beleidsdialoog.234 Inzake de uitvoering en naleving van het IVRK moet worden geijverd voor de