• No results found

Dit etiket werd in 1923 of later bevestigd op de opzetkartons van sommige prenten uit de Grafische Studieverzameling. Het etiket werd ook gebruikt om

In document De Boekenwereld. Jaargang 10 · dbnl (pagina 127-131)

boeken en portefeuilles te merken.

Eindnoten:

1. Daarnaast ongeveer 30 handschriften, 150 landkaarten, 300 titelpagina's, 1000 stuks

boekversiering/reproduktietechnieken, 500 drukkersmerken, 150 boekenleggers, 100 convocaties, 100 silhouetten, 2500 stuks reclamemateriaal en 300 artikelen en hoofdstukken van boeken over grafische kunst. De schenking bevatte geen drukkersmaterialen: Inventarislijst Prentencollectie School voor de Grafische Vakken (ca. 1959), berustend bij de Rijksdienst Beeldende Kunst, Den Haag, dossier Van Huffel.

2. G.A. Evers en P.H. Ritter jr., A.J. van Huffel's Antiquariaat Utrecht 1849-1949, Utrecht 1949, p. 7-8.

3. De onderneming had tot doelstelling: ‘Het vervaardigen en herstellen van physische, electrotechnische, medische en andere gelijksoortige instrumenten, alsmede de handel zowel voor eigen rekening als in agentuur van voorgenoemde artikelen’.

4. N.G. van Huffel, Zal Utrecht spoedig eene electrische centrale hebben of niet?, Utrecht (ca. 1902).

5. A. de Wildenrode [= dr. N.G. van Huffel], ‘Het oude mikroscoop, een oudejaarsvertelling’, De Tampon, orgaan voor leerlingen en oud-leerlingen der School voor de Grafische Vakken 10 (1929) 1-3, p. 56-60, met onder andere een afbeelding van een aantal antieke microscopen uit de verzameling van Van Huffel. Deze bevinden zich nu in het Universiteitsmuseum te Utrecht. Zie ook: [N.G. van Huffel], ‘Uit den handel’, Oude Kunst, geïllustreerd maandschrift voor verzamelaars en kunstzinnigen 2 (1917) 6, p. 194.

6. N.G. van Huffel, ‘Verzamelen’, Oude Kunst 1 (1915) 2, p. 48.

7. In mijn verzameling bevindt zich een portret van de historieschrijver Jan Wagenaar door Jacobus Houbraken (F.M. Portretten 5910) met op de achterzijde in het handschrift van Van Huffel o.a. ‘Geschenk van Mr. F.A.L. ridder van Rappard. 16 maart 1884’.

8. Dr. N.G. van Huffel, ‘In memoriam H.Ph. Gerritsen’, Oude Kunst 2 (1917) 9, p. 266. Zie ook: Th. Laurentius, J.W. Niemeijer en jhr. G. Ploos van Amstel, Cornelis Ploos van Amstel, Assen 1980, p. 130.

9. Op. cit. (noot 6), p. 47: ‘Voor mij is eene dergelijke serie [vijf staten van een ets van Rembrandt voorstellende Clement de Jonghe] het hoogste ideaal, dat de verzamelaar zich stellen kan, want wat kan voor den prentenliefhebber edeler genot zijn, dan den grootmeester als 't ware te bespieden in zijn atelier, en dat geven u de 5 staten van een dergelijke plaat toch maar, het zoeken en tasten, om door een lijntje erbij, en een ander met het polijststaal weggewerkt, tot de verlangde uitdrukking te geraken.’

10. Op. cit. (noot 6), p. 53: ‘zwarte kunstbladen, waarin de slijting zeer spoedig tot verlies van den fluweelen toon leidt, zoodat een afdruk van de gesleten plaat, de Worn out plate, geheel zonder kunstwaarde is.’

11. N.G. van Huffel, ‘Verzamelen’, Oude Kunst 1 (1916) 4, p. 117: ‘bij vele der verzamelingen is de Kunstwaarde niet altijd nummer één op het program. Maar de waarde van een verzameling wordt zeer verhoogd, door de keuze van uitsluitend gave exemplaren van mooie drukken, en daarvoor moet men de procédés, de ets, gravure, zwarte kunst, pointillé enz. kunnen beoordeelen.’ 12. Op. cit. (noot 6), p. 53: ‘De afbeeldingen van een 1en staat van een zwarte kunstprent en een

afdruk van de totaal versleten kale plaat met afgesneden ondergedeelte, zijn leerzaam voor den liefhebber, want hij moet steeds er op uit zijn mooie afdrukken te verzamelen, al blijkt uit de hierbij gevoegde afbeeldingen [twee staten van een mezzotint van Jan Brouwer naar Thomas van der Wilt voorstellende Vertumnus en Pomona (H. 2 I en II)] wel, hoe nuttig het is, om ook de allerslechtste als studiemateriaal te bewaren en tot eene procedé collectie te vereenigen. Want alleen door tallooze vergelijkingen komt men tot resultaat in de beoefening der prentkunst, zooals in alle takken van onderzoek en studie.’

13. Lex Barten, ‘In memoriam Dr. N.G. van Huffel’, De Tampon 16 (1936), p. 183: ‘Was het niet altijd zoozeer de voorstelling dezer prenten, die hem tot verzamelen lokte, de techniek en werkwijze van de makers dezer zaken na te speuren, was datgene wat zijn gedachten voortdurend gevangen hield. In het “heruitvinden” en reconstrueeren der technieken kreeg hij allengs een groote bedrevenheid, waarbij zijn kennis der natuur- en scheikunde hem niet te onderschatten diensten bewees.’

14. N.G. van Huffel, ‘De techniek van Ploos van Amstel in zijn prentwerk bestaande uit 46 imitaties van teekeningen’, in: Jaarverslag Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam (1912), p. 29-45. Zie ook: R.M. Burch, Colour printing and colour printers, London 1910, herdruk Paul Harris Publishing, Edinburgh 1983, p. 101: ‘the mystery which seems to envelop Amstel's method even to this day.’

15. Hierin slaagde hij niet geheel: wat hij op grond van vele bronnen en de gebruikte techniek in 1912 toeschreef aan de medewerkers kan de toets van de kritiek nu nog grotendeels doorstaan. Volgens de huidige inzichten schreef hij echter aan Ploos van Amstel zelf veel prenten toe die nu op naam van een medewerker gesteld kunnen worden. Ook meende Van Huffel dat bij veel prenten alle kleuren werden gedrukt. Th. Laurentius heeft echter aangetoond dat de meeste met waterverf zijn ingekleurd. Zie: Th. Laurentius e.a., op. cit. (noot 8), p. 197-276 en vooral p. 234-236.

16. N.G. van Huffel, catalogus van de Tentoonstelling van Grafische Kunst van alle tijden en de werkwijzen daarbij gevolgd, Utrecht 1927, hoofdstuk ‘Overzicht van de boekverluchting van de vroegste tijden tot op heden’.

17. Rapport van L.C.H. de Jong betreffende de grafische studieverzameling, januari 1956, p. 1, berustend bij de Rijksdienst Beeldende Kunst, Den Haag, dossier Van Huffel.

18. ‘Het Vakschoollustrum; het museum’, in: Stadsnieuws, Utrechtsch Nieuwsblad 4 juli 1927. 19. In de vakpers werd de mening gehoord dat de verzameling geen verband hield met het

vakonderwijs in de grafische vakken en dus niet diende te worden aangekocht. Het bestuur van de school was echter de mening toegedaan ‘dat niet alleen het strikt noodige vakonderwijs, doch ook breedere studie door de school moest worden aangemoedigd en mogelijk gemaakt’. Nieuwsblad voor den Boekhandel 3 juli 1923, p. 654.

20. Op. cit. (noot 17), p. 1. 21. Op. cit. (noot 17), p. 3. 22. Op. cit. (noot 17), p. 1-2.

23. ‘Het nieuwe studiekabinet van de School voor de Grafische Vakken te Utrecht’ De Tampon 3 (1923) 5, p. 70.

24. N.G. van Huffel, (Catalogus van de) Tentoonstelling gehouden bij gelegenheid van de opening der Grafische Studie-Verzameling afdeeling van de School voor de Grafische Vakken te Utrecht, Utrecht (1923). Aan de hand van onder andere deze catalogus en een helaas onvolledige inventarislijst (zie noot 25) is het mogelijk om zich een beeld te vormen van de inhoud van de studieverzameling in 1923: zie Appendix I.

25. Inventaris van de Grafische Verzameling Dr. N.G. van Huffel, thans in de School voor de Grafische Vakken te Utrecht. Studie-kabinet, (opgesteld tussen ca. 1923 en 1932), berustend bij de Rijksdienst Beeldende Kunst, Den Haag, dossier Van Huffel. Voor enige belangrijke aankopen: zie Appendix II.

26. Veel afgebeelde prenten in deze publikatie uit 1926 zijn uit de studieverzameling afkomstig. Sommige exemplaren van dit boekwerk gingen mogelijk vergezeld van een bijlage in

folioformaat met 25 gekleurde en zwart-wit illustraties. Deze bijlage werd in 1936 nog vermeld, maar is nu onvindbaar. Zie: De Boekenwereld 9 (1992), p. 120, rubriek ‘Vraag en aanbod’. 27. Ingezonden brieven over Kunstliefde in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 15,

21 en 23 februari 1929, Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, archief Genootschap Kunstliefde. 28. J.W.C. van Campen, Het Genootschap Kunstliefde 1807-1947, Utrecht 1947, p. 34.

29. Op. cit. (noot 17), p. 3. 30. Op. cit. (noot 17), p. 4.

31. ‘De opening van ons museum’, Het Grafisch Museum, 4 (1934) 5, p. I-II. Lex Barten, ‘Hoe ons museum werd ingericht’, Het Grafisch Museum 7 (1937) 3, p. 58-59. Zie ook: ‘De opening van het typografisch museum’, De Tampon 7 (1927) 8-9, p. 194-196.

32. Lex Barten, ‘Hoe het museum werd ingericht’, Het Grafisch Museum 8 (1938) 1, p. 15: De uitbreiding ‘bleek achteraf zelfs zeer noodzakelijk, toen ons bestuur besloot mede onderdak te verleenen aan de Grafische Studieverzameling, eigendom van de School voor de Grafische Vakken. Wij verloren hierdoor twee lokalen en het oorspronkelijke plan van expositie der verzamelingen moest sterk gewijzigd worden.’

33. Museum voor de grafische vakken te Utrecht: Verslag over de jaren 1940-1945, Utrecht 1946, p. 1.

34. Herinneringen aan dr. N.G. van Huffel door Johannes H. Moesman, 2 pagina's, archief van Johan de Zoete, Utrecht.

35. Catalogus van de tentoonstelling Het Nederlandsche boek door de eeuwen, Utrecht 1946, p. 3. 36. Op. cit. (noot 33), p. 4.

37. ‘Het Grafisch Museum werd oorlogsbuit’, Gemeenschappelijk Mededeelingenblad van de Bedrijfsgroep Grafische Industrie, 2 (1945) 10 augustus. De schrijver van dit artikel wijt alle vernielingen aan handelingen van de Canadese instanties.

38. Op. cit. (noot 17), p. 5. 39. Op. cit. (noot 17), p. 6-7.

40. Inventarislijst Supplement Prentencollectie School Grafische Vakken Utrecht, (1960), berustend bij de Rijksdienst Beeldende Kunst, Den Haag, dossier Van Huffel.

41. Afgegeven werden volgens de zich bij de Rijksdienst Beeldende Kunst bevindende verdeellijsten, ruw geschat, circa 200 boeken en ruim 2000 prenten. Ongeveer de helft van deze boeken en circa drie kwart van de prenten ging naar het Leidse prentenkabinet. De andere helft van de boeken werd verspreid over de bibliotheek van het Rijksmuseum Amsterdam, de Koninklijke

Bibliotheek, het Rijksmuseum voor Volkenkunde en de Staatsdrukkerij. De m.i. fraaiste prenten, vooral kleurendrukken b.v. van Jan l'Admiral en in de manier van Johannes Teyler, gingen naar het Rijksprentenkabinet.

71

In document De Boekenwereld. Jaargang 10 · dbnl (pagina 127-131)