• No results found

Ervaringen en meningen over de effecten van de interventies

Leerlingen

Om een indruk te krijgen van het beeld dat leerlingen hebben van de mate waarin de interventie hen heeft geholpen, is hen een aantal vragen gesteld als ‘heb je eruit gehaald wat erin zat’, ‘verwacht je dat je de volgende toets voor het vak dat je gevolgd hebt beter zult maken’ en ‘verwacht je dat je over zult gaan’. Ook is de leerlingen een aantal aspecten voorgelegd en gevraagd of ze vinden dat dit nu beter of slechter gaat na de interventie.

Van de 235 leerlingen die aan de alternatieve interventies hebben deelgenomen en op zittenblijven stonden, hebben 118 leerlingen de enquête ingevuld. Meer dan de helft van deze leerlingen (67%) verwacht de toetsen voor de gevolgde vakken tijdens de interventie nu beter te kunnen maken, 10%

denkt van niet en 23% weet het niet. Van de leerlingen heeft 68%8 het gevoel dat ze uit de interventie hebben gehaald wat er in zat, 28% heeft deels dit gevoel en 4% niet. De meeste leerlingen zeggen hard gewerkt te hebben, hun best te hebben gedaan en hun cijfers te hebben verbeterd. Leerlingen reageren met uitspraken als: ‘Ik wilde heel graag een hoger cijfer en dat is gelukt’, ‘Ik wist dat ik het kon en de week extra trainen heeft dat bewezen’ en ‘Ik heb super gepresteerd voor mijn doen’.

Een enkeling geeft aan dat hij niet voldoende motivatie had om alles te geven of niet gemotiveerd werd door de studiebegeleider. Deze bevindingen komen overeen met de resultaten van de totale groep leerlingen die de vragenlijst hebben ingevuld.

Vlak na de interventie verwacht 55%9 van de leerlingen over te gaan naar het volgende leerjaar, voor de meeste van deze leerlingen is deze verwachting ook uitgekomen, zij zijn inderdaad overgegaan aan het einde van het schooljaar. Van de leerlingen verwacht 5% niet over te gaan en 40% weet het niet. Van de leerlingen die vlak na de interventie niet weten of ze over zullen gaan of niet, is ongeveer de helft uiteindelijk wel over gegaan, de andere helft is niet overgegaan of afgestroomd. De leerlingen die verwachten over te gaan staan er op dat moment, volgens eigen zeggen, goed voor en hebben geen of weinig onvoldoendes. Of zoals één leerling zegt: “Ik blijf positief en dat helpt bij het leren.” Leerlingen die het (nog) niet weten, hebben nog teveel onvoldoendes of weten de resultaten van de laatste toetsweek nog niet. Het percentage leerlingen dat verwacht over te gaan ligt aanzienlijk lager dan het percentage van de totale groep leerlingen dat verwacht over te gaan (70%). Dit ligt uiteraard voor de hand omdat hierin ook leerlingen die niet op zittenblijven stonden zijn meegenomen.

8 Totale N = 114

9 Totale N = 107

Van de leerlingen die op zittenblijven stonden vindt ongeveer 72% dat ze de leerstof voor de vakken die ze hebben gevolgd na de lenteschool beter of veel beter begrijpen. Voor ongeveer 61% van de

leerlingen heeft de interventie geen effect gehad op het maken van hun huiswerk voor de gevolgde vakken. Hun ervaringen hiermee zijn nog hetzelfde als voor de interventie. Voor het onthouden van de leerstof, het maken en begrijpen van opdrachten en het leren voor een toets vindt meer dan de helft van de leerlingen dat deze activiteiten nu beter of veel beter gaan, iets minder dan de helft meent dat dit niet is veranderd (zie figuur 6). De groep potentiële zittenblijvers is over het algemeen iets positiever over hoe de genoemde activiteiten gaan na de interventie dan de totale groep leerlingen.

Figuur 6. Wat vinden leerlingen na het volgen van de interventie van hun cognitieve prestaties? (N = 109-112)

Ongeveer 59% van de leerlingen geeft aan dat ze na de interventie (veel) beter hun best doen om iets te snappen. Ruim 70% van de leerlingen geeft aan het na de interventie niet meer of minder leuk te vinden iets nieuws te leren dan daarvoor. Verder laat figuur 7 zien dat de motivatie bij ongeveer de helft van de leerlingen hetzelfde is gebleven en dat dit bij de andere helft van de leerlingen is toegenomen na het volgen van de interventie. Wanneer we deze gegevens van de groep leerlingen die op zittenblijven staan, vergelijken met de totale groep leerlingen valt vooral op dat er een groter percentage van de potentiële zittenblijvers vindt dat hun werkhouding is verbeterd ten opzichte van de totale groep leerlingen die dat vindt.

Veel slechter Slechter Hetzelfde Beter Veel beter

Figuur 7. Wat vinden leerlingen na het volgen van de interventie van hun motivatie? (N = 109-112)

In figuur 8 is te zien dat voor bijna alle onderdelen van zelfstandig werken meer dan de helft van de leerlingen aangeeft dat dit niet is veranderd door het volgen van de interventie. De interventie lijkt het meest effect gehad te hebben op het vragen om hulp; 57% van de leerlingen zegt dit beter te doen dan voor de interventie. Het minste effect is te zien bij het maken van een planning; 37% van de leerlingen zegt dit (veel) beter te doen dan voor de interventie. Dit komt overeen met wat studiebegeleiders aangeven: te weinig tijd om dit echt goed te begeleiden en te borgen. De groep potentiële zittenblijvers is over het algemeen iets positiever over het effect van de interventie op hulp vragen en opdrachten helemaal afmaken dan de totale groep.

Figuur 8. Wat vinden leerlingen na het volgen van de interventie van hun zelfstandigheid? (N =109-112) 46%

Doorzetten, ook al vind je iets moeilijk Opletten als er iets wordt uitgelegd Het leuk vinden om iets nieuws te leren Zelf bedenken hoe je een opdracht moet …

Je best doen om iets te snappen Moeite doen om iets te bereiken Een goede werkhouding op school

Veel slechter Slechter Hetzelfde Beter Veel beter

58%

Hulp vragen als je iets niet begrijpt

Je concentreren op waar je mee bezig bent

Opdrachten helemaal afmaken

Een planning maken

Veel slechter Slechter Hetzelfde Beter Veel beter

Coördinatoren

Veel van de coördinatoren geven op het moment van de interviews (mei/juni) aan nog geen goed zicht te hebben op de resultaten van de leerlingen die hebben deelgenomen aan de alternatieve interventie.

Ze hebben wel hier en daar geluiden opgevangen, hetzij positief, hetzij negatief, maar ze hebben het gevoel nog niet echt iets over de opbrengsten te kunnen zeggen. Sommige coördinatoren vragen zich wel af op welk termijn de interventie effect zal hebben. Ze verwachten effect op de korte termijn, maar hopen ook op een effect op langere termijn. Door één van de coördinatoren wordt gewezen op wat zij het ‘bijles-effect’ noemt. Leerlingen laten tijdens de interventie een gemotiveerde werkhouding zien, maar gaan meteen weer in ‘achteruit-leun-stand’ tijdens de reguliere lessen. De coördinator geeft aan dat ook docenten dit als gevaar van de interventie zien. Op school F geeft de coördinator aan dat de alternatieve interventie één van de interventies is die de school inzet om leerlingen extra begeleiding te bieden, de alternatieve interventie is onderdeel van een groter geheel en dus kunnen de resultaten niet alleen aan de interventie worden toegeschreven. Er is volgens de coördinator wel een begin zichtbaar van een andere cultuur op school, waarbij meer wordt nagedacht over de resultaten van leerlingen en hoe daarop in te spelen. Leerlingen merken ook dat als ze er niet goed voor staan er eerder ingegrepen wordt: “Een onvoldoende blijft niet onopgemerkt.” Op school H zijn ze al langer bezig met het

terugdringen van het aantal leerlingen dat doubleert. “We vonden dat doubleren niet het gewenste effect had en laten leerlingen nu liever afstromen”, aldus de coördinator. Toch is dit ook niet de meest ideale situatie en de school zoekt dan ook verder naar passende oplossingen om het zittenblijven nog meer tegen te gaan, de alternatieve interventie is daar één van.

Docenten

Ook de meeste docenten geven aan op het moment van de interviews niet of nauwelijks resultaat te zien bij hun leerlingen. Dit komt waarschijnlijk door het moment waarop de interviews plaats vonden.

De docenten hadden de leerlingen pas weer kort terug in de klas en er waren nog geen toetsen gemaakt voor het vak. De docenten hadden hierdoor nog weinig informatie om een beeld te krijgen van de voortgang van leerlingen. Enkele docenten zien kort na de interventie al wel verandering. “Bij één leerling zie ik wel dat ze stappen heeft gemaakt door de interventie. Ze heeft nu meer ambitie om er iets van te maken in vergelijking tot voor de interventie.” Docenten geven tevens aan dat ze verwachten dat de kwaliteit van de studiebegeleiders veel invloed zal hebben op de resultaten van de leerlingen. Eén docent zegt daarover: Bij mijn VWO-leerlingen zie ik dat ze wel wat van de interventie hebben opgestoken, bij mijn HAVO-leerlingen zie ik dat niet. Ik denk echt dat dat ligt aan de verschillende studiebegeleiders die ze hebben gehad.” Docenten denken dat een betere afstemming van de interventie op de leerstof en begeleiding in de reguliere lessen de resultaten van de leerlingen ten goede kan komen. Deze afstemming moet plaatsvinden tussen de docenten en de studiebegeleiders en heeft in hun ogen nu te weinig plaatsgevonden.

Studiebegeleiders

De studiebegeleiders zijn over het algemeen positief over de cognitieve opbrengsten van de interventie.

Ze denken dat door de persoonlijke begeleiding veel ‘kwartjes zijn gevallen’. Er was genoeg tijd om rustig met leerlingen te gaan zitten en hen bij persoonlijke leervragen te helpen. Stapje voor stapje namen de studiebegeleiders de leerlingen mee in voor hen lastige vraagstukken. “Juist omdat ik de leerlingen veel aandacht kon geven en de tijd kon nemen om dingen uit te leggen, leken ze het goed op te pikken”, zegt één van de studiebegeleiders. De studiebegeleiders geven aan veel hulp te hebben geboden bij het maken van stappenplannen, bij het structureren van opdrachten en bij begrijpend lezen. Eén studiebegeleider geeft aan dat zijn hulp alleen effect heeft op de langere termijn als de docent ook aandacht besteedt aan deze studievaardigheden. De studiebegeleiders geven aan dat ze op

het gebied van plannen en organiseren wel veel tips hebben gegeven, maar er wordt ook bij gezegd dat er meer tijd nodig is om dit echt structureel aan te kunnen pakken. Over de vraag of de interventie heeft bijgedragen aan de motivatie van de leerlingen zijn de meningen verdeeld. Sommige studiebegeleiders denken dat de leerlingen positieve (leer)ervaringen hebben opgedaan tijdens de interventie en daardoor meer gemotiveerd zullen zijn voor de lessen. Anderen zagen echter al tijdens de interventie ongemotiveerde leerlingen. Deze leerlingen zullen na de interventie niet veel gemotiveerder naar de reguliere lessen zijn gegaan. Eén studiebegeleider zegt: “ik denk niet zozeer dat het qua motivatie iets heeft opgeleverd, maar wel qua zelfvertrouwen.” De studiebegeleiders geven aan dat de werkhouding van de meeste leerlingen tijdens de interventie goed was, maar dat ze niet goed kunnen inschatten hoe dit in de reguliere lessen zal zijn en of dit bij leerlingen zal veranderen. “De meeste leerlingen hadden een prima werkhouding, maar een enkeling verzint alleen maar excuses om eerder weg te mogen.”