• No results found

Bruikbaarheid OM

De kwaliteit van de uitgebrachte adviezen van de betrokken partijen wordt goed geacht, zo geven de respondenten van het OM in beide pilotregio’s aan. Het OM in Groningen ervaart dat er voldoende motivering is wanneer ASR is geadviseerd. Wanneer geen ASR, dus geen atypisch strafrecht wordt geadviseerd zouden de rapporteurs wel meer blijk moeten geven van de

overweging om het niet te doen. Dat gebeurde in het begin van de pilotperiode niet in alle gevallen.

Gedurende de pilotperiode zijn, in de bijeenkomsten van de projectgroep, de verwachtingen hierover uitgesproken. De afspraak is gemaakt dat ook bij geen advisering voor atypisch strafrecht motivering daarvoor wordt weergegeven in het advies. In Almelo vindt de OvJ het advies van de reclassering vooral nuttig om praktische invulling te geven aan vervolgstappen en biedt het advies van het NIFP een gedragskundige onderbouwing van de keuze voor jeugdstrafrecht.

Een toelichting van het advies op zitting wordt door de geïnterviewde Officier van Justitie in Groningen op prijs gesteld maar is niet noodzakelijk. Hierin is geen sprake van intensivering van inzet.

Bruikbaarheid ZM

De respondent van ZM in Groningen oordeelt positief over de uitgebrachte reclasseringsadviezen:

deze zijn goed onderbouwd. Hierbij wordt aangetekend dat er nog weinig ervaring binnen de pilot is opgedaan met ASR-zittingen (ten tijde van het interview is er één zitting geweest waarbij ASR is geadviseerd en toegepast).

De respondent van ZM in Almelo is heel positief over de uitgebrachte adviezen en vooral over de tijdigheid. Bovendien vindt hij het een voordeel dat nu bij het advies aan de raadkamer over eventuele schorsing van voorlopige hechtenis gekeken wordt naar een indicatie voor atypisch strafrecht. Daardoor kan snel worden beslist over eventuele schorsing en er kan snel maatwerk worden ingezet om een goed beeld van de adolescent te krijgen.

ASR-zaken vergen volgens de respondent van ZM in Groningen en Almelo vanuit de zittende magistratuur inhoudelijk geen wezenlijk andere aanpak dan de reguliere zaken. Bij de behandeling van een zaak ter zitting wordt in alle gevallen zowel aandacht besteed aan de feiten als aan de persoon van de verdachte. Bij dit laatste wordt dan de ASR aan de orde gesteld. Wel dienen rechters kennis te hebben van wat de nieuwe wet (ASR) inhoudt, maar dat geldt voor alle nieuwe wetten die worden ingevoerd.

De respondent van ZM in Almelo merkt verder op dat de aanwezigheid van mensen van 3RO bij de voorgeleiding/zitting als positief wordt ervaren. Dit zorgt voor korte lijnen en aanvullende informatie.

Het knelpunt daarbij is dat de volwassen reclassering niet betaald wordt voor aanwezigheid op zittingen. In de pilot is dit nu opgelost door ze als getuigendeskundigen op te roepen, waardoor het wel gefinancierd is. Volgens de respondent van het OM wordt toelichting op de zitting op prijs gesteld maar is het niet noodzakelijk. In Groningen is er ten tijde van het veldwerk een ASR-zitting geweest waarbij beide onderzoekers aanwezig waren. De casusregie over wie van de duo-onderzoekers de zaak volgt en wie er naar zitting gaat ontbreekt vooralsnog.

50 RAPPORT | Evaluatie pilot adolescentenstrafrecht | DSP-groep

In Almelo heeft het OM verder de indruk dat de rechtbank graag beschikt over een aanvullende NIFP rapportage om het advies te onderbouwen.

5.5 Samengevat

Slechts enkele 16-18 jarigen zijn doorverwezen naar een cross-over onderzoek. In Almelo zijn relatief minder adolescenten tussen 18-21 jaar die in aanraking zijn geweest met justitie doorverwezen naar een cross-over onderzoek dan in Groningen (26 versus 46% van de 18-21 jarigen in de monitor). In beide pilotregio’s de cross-over onderzoeken op vergelijkbare wijze uitgevoerd en door de ketenpartners als meerwaarde ervaren. Het percentage onderzoeken dat voor zover nu bekend resulteert in een advies voor atypisch strafrecht en/of begeleiding is in Almelo 82% van de 26 en in Groningen 38% van de 36. Het aantal onderzoeken blijft achter bij de schattingen in het plan van aanpak. Het aantal 18-21 jarigen dat een advies heeft gekregen voor atypisch strafrecht is in beide regio’s 13% en voor atypische begeleiding tussen zeven en acht procent. De eisen en vonnissen zijn in een beperkt aantal zaken al bekend. In ongeveer 80% van de zaken wordt het advies opgevolgd. OM en ZM in de pilotregio’s vonden de adviezen bruikbaar.

51 RAPPORT | Evaluatie pilot adolescentenstrafrecht | DSP-groep

6 Bruikbaarheid criteria van Van Montfoort

In dit hoofdstuk gaan we in op de bruikbaarheid van de van Montfoort criteria voor de adviserende partijen RvdK en 3RO. We beschrijven eerst kort de criteria. Daarna bespreken we

achtereenvolgens hoe de criteria gebruikt worden, hoe de criteria zijn beoordeeld in de

adviesrapportages, de problemen waar de professionals tegenaan liepen bij de beoordeling van de criteria en of en hoe criteria gewogen worden in het advies voor atypisch strafrecht en/of toezicht en begeleiding.

De resultaten in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op interviews met de cross-over medewerkers, observaties van JCO en MDO, de werkplaats (inclusief de bijdrage van vertegenwoordigers van de landelijke partners), de geregistreerde gegevens in de monitor en interviews met andere

ketenpartners.

6.1 De criteria: omschrijving

De Van Montfoortcriteria zijn criteria op basis waarvan een keuze gemaakt kan worden voor jeugd- of volwassenstrafrecht en begeleiding door jeugdreclassering of volwassenreclassering. In een eerdere versie was er sprake van een boomstructuur die leidde naar een advies. Deze structuur werd als te dwingend ervaren. De huidige lijst bestaat uit verschillende criteria met een

omschrijving van de te gebruiken bronnen (zoals LIJ en RISc) en de denkrichting op basis van een bepaalde score. Bijvoorbeeld vereiste bescherming van kwetsbare adolescent hoog ->

jeugdstrafrecht. Van Montfoort heeft in de laatste versie geen strikte regels opgesteld over de scoring van criteria en de weging ten opzichte van elkaar.

Criteria voor keuze jeugd- of volwassenstrafrecht 1 Ernst delict/recidive

2 Vereiste bescherming van de kwetsbare adolescent

3 Duidelijk niet-gemotiveerde en afwijzende houding door adolescent 4 Ontwikkeling van de adolescent

5 Vereiste omgevingsverandering

6 Het interventieaanbod in het kader van jeugdstrafrecht en strafrecht

Criteria voor uitvoeren begeleiding door jeugd- of volwassenenreclassering 7 De rol van het gezin

8 Continuïteit van/ervaring met eerdere begeleiding 9 Beschikbaarheid passende gedragsinterventies

52 RAPPORT | Evaluatie pilot adolescentenstrafrecht | DSP-groep

6.2 Toepassing criteria

Verschillend gebruik van criteria

Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven, worden de criteria verschillend gebruikt op de verschillende momenten in het adviestraject waarop een afweging wordt gemaakt voor atypisch strafrecht of begeleiding. Ook tussen beide pilotregio’s stellen we verschillen vast in het gebruik.

We stellen de volgende verschillen vast:

 In Almelo wordt een selectie van de criteria toegepast in de vroeghulp. Er wordt vooral gekeken naar de leeftijd van de adolescent, eventuele kwetsbaarheid en de gezinscontext.

Bij de pre-screening voor het JCO Adolescenten wordt ook niet expliciet gebruik gemaakt van alle criteria maar wordt op dezelfde criteria gelet als bij de vroeghulp.

In het JCO Adolescenten worden alle criteria langs gelopen. Hierbij viel op dat vooral op de (al dan niet gemotiveerde) houding van de adolescent wordt gelet in combinatie met de

kwetsbaarheid en ontwikkeling.

In het cross-over onderzoek worden alle criteria langsgelopen en beoordeeld.

 In Groningen worden de criteria toegepast in de vroeghulp. Daarbij wordt vooral gelet op de vereiste bescherming van de kwetsbare adolescent (tweede criteria; in verband met beoordeling PI-geschiktheid).

Bij adolescenten voor wie een adviesaanvraag wordt gedaan vindt op de basis van de criteria een pre-screening plaats alvorens ze in het JCO worden besproken. Ook hier wordt vooral gelet op de vereiste bescherming van de kwetsbare adolescent en bij het

begeleidingsvraagstuk de mate van geschiktheid voor de reclassering.

In het cross-over onderzoek worden de criteria als denkkader gebruikt. In het advies worden ze wel stuk voor stuk beschreven en beargumenteerd.

In het cross-over onderzoek worden de criteria uitgebreid en systematisch langs gelopen voor het onderbouwen van het advies aan OM/ZM. Alle criteria worden besproken en niet als ‘afvinklijst’

gebruikt. In de verdere bespreking van de criteria in dit hoofdstuk gaan we daarom vooral in op de bruikbaarheid van de criteria voor de adviesrapportage.

De criteria als denkkader

Uit de interviews met de cross-over medewerkers en de gedragsdeskundigen, de observaties en de werkplaats blijkt dat de criteria vooral worden gebruikt als denkkader om het advies te

onderbouwen. Ze geven volgens de respondenten een duidelijk kader waarop gelet moet worden bij de afweging of atypisch strafrecht of atypische begeleiding nodig is. Op basis van alle criteria wordt een professioneel oordeel gevormd. Het gaat hierbij niet om een optelsom van de scores op de criteria maar om het totaalbeeld. De criteria helpen bij het kritisch kijken naar wat de adolescent nodig heeft (om recidive te voorkomen) in relatie tot zijn ontwikkelingsniveau.

Meerdere versies van de criteria gebruikt

Onderzoeks- en adviesbureau Van Montfoort/Collegio heeft een uitgebreide beschrijving van de criteria opgesteld. Deze beschrijving is door de uitvoerend medewerkers en de landelijke

projectgroep als te uitgebreid ervaren en daardoor niet werkbaar en onoverzichtelijk voor gebruik in de praktijk. Naar aanleiding daarvan is eerst door betrokkenen bij de pilot (verschillende versies) en vervolgens door de landelijke projectgroep een beknopte samenvatting gemaakt (zie bijlage 6).

53 RAPPORT | Evaluatie pilot adolescentenstrafrecht | DSP-groep

Deze samenvatting is vooral gemaakt voor de eerste screening maar wordt ook door cross-over medewerkers gebruikt voor het advies. De gedragsdeskundigen van de RvdK in Groningen gebruiken wel de uitgebreide beschrijving die door Van Montfoort zelf is gemaakt.

Het belangrijkste verschil tussen de samenvatting van de criteria en de beschrijving die door Van Montfoort is gemaakt, is een opsplitsing van de criteria in criteria voor 18- en 18+ adolescenten.

Daardoor lijkt het dat bij 18-'ers alleen twee overwegingen (de ernst van het delict en een afwijzende niet-gemotiveerde houding) een rol spelen bij het adviseren van volwassenstrafrecht, terwijl volgens de oorspronkelijke beschrijving alle criteria bij alle adolescenten moeten worden toegepast. In de samenvatting is door middel van een noot toegevoegd dat kwetsbaarheid van de adolescent en ontwikkelingsachterstand contra-indicaties zijn voor het toepassen van het

volwassenstrafrecht. Omdat slechts enkele adolescenten onder de 18 jaar in cross-over onderzoek zijn onderzocht, kunnen we niet goed beoordelen hoe in de praktijk gebruik is gemaakt van de criteria binnen deze doelgroep voor de adviesrapportage. Bij de screening op andere

beslismomenten in het adviestraject wordt in Groningen vooral gekeken naar de ernst van het delict, lopende begeleiding door jeugdreclassering of gezinsvoogdij en ontwikkelingsproblematiek en/of problematiek en zorgen op andere gebieden. In Almelo wordt vooral aangegeven dat de adolescent wat betreft ontwikkeling nog bij de doelgroep van de RvdK hoort.

Nauwelijks gebruik van verwijzing naar risicotaxatie-instrumenten

In de beschrijving van de criteria door Van Montfoort is een duidelijke verwijzing gemaakt tussen de criteria en uitkomsten op specifieke scores van de risicotaxatie-instrumenten (bijvoorbeeld ernst delict: voorblad LIJ; deel 1 van de Quickscan en schaal 1 en 2 van de RISc). Uit de interviews, de observaties tijdens de casuïstiekbespreking en de werkplaats blijkt dat bij de beoordeling van de criteria door de uitvoerende medewerkers niet of nauwelijks gebruik gemaakt wordt van deze scores.

De instrumenten RISc en het LIJ vormen wel in meer algemene zin de basis voor het professioneel oordeel van de reclassering en raadsmedewerkers en de uitkomsten worden meegewogen in het oordeel. Er wordt niet per criterium gekeken naar wat de uitkomst is op het risicotaxatie-instrument.

In de monitor hebben de pilotmedewerkers voor de uitgebrachte adviezen per criterium

aangegeven of het professioneel oordeel overeenkomt met de scores op het betreffende criterium in de bron. Dit blijkt zowel voor de ingevoerde adviezen van Almelo als van Groningen voor het merendeel het geval (zie 6.3.1).

6.3 Gebruik van de criteria voor onderbouwing (atypisch) advies

Het gebruik van de criteria in de uitgebrachte adviezen