• No results found

Ergotherapie en attitude, kennis en implementatie van EBP

1 Inleiding

1.5 Ergotherapie en attitude, kennis en implementatie van EBP

Ergotherapeuten omschrijven evidence-based occupational therapy als volgt:

“the client-centered enablement of occupation, based on client information and a critical review of relevant research, expert consensus, and experience”

(Canadian Association of Occupational Therapists, 1999).

In tabel 1 wordt op basis van literatuurstudie beschreven wat reeds gekend is aangaande EBP en ergotherapie.

Tabel 1: Ergotherapie en attitude, kennis en implementatie van EBP Wat was reeds gekend omtrent dit onderwerp?

 Ergotherapeuten doen beroep op postgraduaten, cursussen of bijscholingen voor het bepalen van interventies of om nieuwe inzichten te bekomen (Sweetland &

Craik, 2001)

 Toename in werkervaring resulteert in het verminderend gebruik van of zoeken naar onderzoek in de praktijk (McCluskey et al., 2003).

 Attitude en gedrag aangaande EBP in de praktijk hebben geen oorzakelijk verband (Upton et al., 2014)

 Educatie rond EBP kan bevorderend zijn (Brown et al., 2009).

 Educatieve mogelijkheden moeten altijd optioneel zijn tijdens de carrière van een zorgverlener (Bennett & Bennett, 2000)

 Leren omtrent EBP is geassocieerd met het bevorderen van de persoonlijke identiteit en zelfzekerheid (Kristensen et al., 2011).

 Database heeft het potentieel om de kennis en praktijk van ergotherapeuten te beïnvloeden (McKenna et al., 2002).

 Stakeholders een belangrijke en participerende rol moeten spelen in het ontwikkelen en implementeren van nieuwe evidentie (RNAO, 2012)

 Tal van barrières aangaande de implementatie van EBP (Upton et al., 2014): tijd, innerlijke motivatie, organisatorische ondersteuning, onvoldoende vaardigheden,

Ondersteuning vanuit management en werkcollega’s is geassocieerd met een verhoogde capaciteiten naar gebruik in en van EBP (Döpp et al., 2012; Sweetland

& Craik, 2001).

 Stafrolls ontwikkelen kan mogelijk een verbetering naar disseminaties van onderzoek inhouden (Upton et al., 2014).

18 1.5.1 Attitude

Meerdere studies tonen aan dat ergotherapeuten over een positieve attitude beschikken aangaande EBP. Bovendien zien ergotherapeuten EBP als een meerwaarde naar geloofwaardigheid van het beroep en van hun eigen professionaliteit (Fänge & Ivanoff, 2009; Swedlove & Etcheverry, 2012). Wanneer ergotherapeuten een klinische beslissing nemen, gebruiken deze twee verschillende bronnen van evidentie namelijk, EBP en praktijkgerichte kennis (Copley & Allen, 2009). Hoofdzakelijk doen ergotherapeuten beroep op postgraduaten of andere cursussen voor het bepalen van hun interventies (Sweetland & Craik, 2001).Toch heeft onderzoek ook een aanzienlijk deel van ergotherapeuten geïdentificeerd die EBP bekritiseren. Sommigen vinden EBP te complex en beschouwen de transitie van onderzoek naar praktijk als moeizaam (Döpp, Steultjens, & Radal, 2012). Ondanks de waardering ten aanzien van EBP en onderzoek, is het verzekeren van up-to-date kennis belangrijker dan prioritair gebruik maken van onderzoek in hun praktijk. Deze ergotherapeuten gaan ook minder snel veranderingen of bedenkingen rapporteren die mogelijk relevant zijn aangaande praktijkonderzoek (Caldwell, 2007). Verder zouden pas afgestudeerden of ergotherapeuten die recent een training rond EBP volgden een positievere attitude hebben, dit in vergelijking met meer ervaren ergotherapeuten (Bennett et al., 2003; Kristensen et al., 2011). Ook hoe meer ervaring ergotherapeuten heeft in verscheidende werkdisciplines, hoe actiever deze opzoek gaan naar onderzoek. Tot slot werd gevonden dat, indien de werkervaring van de ergotherapeut toeneemt, de drang om onderzoek te implementeren daalt (McCluskey, 2003). Dit verwijst naar inconsistentie tussen de attitude en het gedrag van de ergotherapeuten aangaande EBP.

Upton et al. (2014) concluderen dat de attitude en het gedrag in de praktijk niet zozeer een oorzakelijk verband vertonen. Indien men het gebruik van EBP wilt verhogen, moet men zich dus niet enkel op deze aspecten focussen. Volgens deze systematische review is het essentieel om eerst een zicht te krijgen op mogelijke faciliterende en belemmerende factoren om EBP te implementeren alvorens men gaat inzetten op EBP-trainingen (Upton et al., 2014).

19 1.5.2 Kennis

Educatie rond EBP kan bevorderend zijn (Brown et al., 2009). Een continue EBP-educatie leidt tot een blijvende professionele ontwikkeling. Er wordt gesuggereerd dat educatieve mogelijkheden de gehele carrière beschikbaar moeten zijn voor zorgverleners om hun EBP-competenties te verbeteren

(

Bennett & Bennett, 2000). Bovendien resulteert het leren over EBP en geassocieerde vaardigheden in meerdere voordelen, waaronder ontwikkelen van een persoonlijke identiteit en het bevorderen van zelfzekerheid (Kristensen et al., 2011). Verder wordt reflecterend leren gevonden als een methode om het gebruik van onderzoek te verhogen (Vachon, Durand, & Leblanc, 2010).

Internationaal werd in 2003 een ‘online database’ ontwikkeld ter ondersteuning van de implementatie van EBP namelijk, OTseeker (www.otseeker.com). Deze databank heeft tot doel om ergotherapeuten gemakkelijker toegang te geven tot relevante evidentie. In een onderzoek naar de bruikbaarheid van OTseeker wordt gesteld dat de toegang naar onderzoeksliteratuur, door deze database, potentieel heeft om de kennis en praktijk van ergotherapeuten positief te beïnvloeden (McKenna et al., 2005). Verder blijkt uit een studie van Gosling &

Westbrook (2004) dat 86% van de ergotherapeuten op de hoogte is van een online EBP-resource en dat 79% van deze groep deze ook gebruikt.

1.5.3 Implementatie

Ergotherapeuten worden met een aantal beperkingen en barrières geconfronteerd bij de implementatie van EBP. Een eerste en cruciale belemmering is de toegankelijkheid van evidentie in termen van toegang tot databanken en wetenschappelijke artikelen. Gebrek aan tijd werd ook aanschouwd als een belangrijke hindernis. Zelfs bij gebruik van een online EBP- resource, ontwikkelt om dit obstakel te voorkomen (Upton et al., 2014; McKenna et al., 2005). Daarnaast delen ergotherapeuten de mening dat ze beschikken over een beperkt aanbod van evidentie relevant voor hun werkveld. Verder ondervinden ze tal van problemen om onderzoek gerelateerde evidentie te transfereren naar de klinische praktijk.

20 Hierbij worden moeilijkheden geïdentificeerd naar kennis en vaardigheden voor het beoefenen van EBP zoals het onbegrip van statische analyses en academische taal van artikels (Döpp et al. 2012). Tot slot erkennen ergotherapeuten het gebrek aan ondersteuning vanuit organisatorische eenheden. Pollock et al., (2000) vonden dat ondanks 92% van hun respondenten EBP als zeer belangrijk benoemen in hun praktijk, enkel 58% vond dat hun departement acties ondernam of EBP als prioritair beschouwden. Bijvoorbeeld het gebrek aan ondersteuning naar gebruik en toepassing van een nieuw ontwikkelde online EBP-resource, zorgde voor ondermaats gebruik ervan (Gosling & Westbrook, 2004).

De grootste belemmering aangaande de implementatie van EBP wordt geassocieerd met organisatorische factoren (upton et al., 2014). Dit is een barrière voor implementatie aangezien er wordt gesuggereerd dat ondersteuning vanuit management en werkcollega’s geassocieerd is met een verhoogde capaciteiten naar gebruik in en van EBP (Döpp et al., 2012; Sweetland & Craik, 2001).

Het is wenselijk om een strategie te hebben om onderzoekers en clinici te ondersteunen in de ontwikkeling van en zoektocht naar de beste evidentie.

McQueen et al (2006) en Lizarondo et al. (2012) geven aan dat journal clubs geïntegreerd kunnen worden in andere strategieën om de implementatie van EBP te bevorderen. Andere adviezen of faciliterende factoren zijn: (1) zoeken van fora voor het delen van kennis, (2) gebruik maken van educatie voor het bijschaven van vaardigheden inzake zoeken en evalueren van onderzoek, (3) pleiten voor tijd op de werkplaats voor het doorzoeken en toepassen van onderzoek, (4) overwegen van participeren aan onderzoek, (5) connectie maken met een onderzoeksgroep of universiteit en (6) een actieplan gebruiken om te reflecteren en evalueren (Metzler & Metz, 2010).

21 Er is dus nog steeds een aanzienlijke ruimte om de implementatie van EBP in de klinische praktijk te verbeteren. Deze verbetering schuilt volgens Upton et al.

(2014) binnen goede en kwaliteitsvolle educatie. Hierbij is toegang tot voortdurende professionele ontwikkelingsprogramma’s en organisatorische ondersteuning voor praktijkbeoefenaars essentieel. Daarnaast moet ingespeeld worden op de motivatie van de ergotherapeuten en in de toekomst methoden exploreren zodanig dat de individuele en organisatorische motivatie verhogen.

Eveneens moet een betere samenwerking gecreëerd worden tussen onderzoek en praktijk, bijvoorbeeld peerreview met praktijkbeoefenaars biedt hier een mogelijkheid toe. Ontwikkeling van bepaalde staffrolls kan mogelijk een verbetering naar disseminatie van onderzoek. Daarnaast zou een open database de barrière naar toegankelijkheid kunnen overbruggen. Tot slot moeten methodes ontwikkeld worden om de klinische expertise van ergotherapeuten te betrekken in wetenschappelijk onderzoek. Omdat ergotherapeuten hoofdzakelijk beroep doen op hun persoonlijke expertise (Upton et al., 2014).

1.5.4 Gedragsverandering en motivatie, een bijkomende factor?

Er is een duidelijk contrast tussen de kennis, de attitude en het gedrag van ergotherapeuten wat betreft EBP. Een integratie van de aangeleerde kennis is noodzakelijk om een duurzame verandering te bekomen. Een bepaalde attitude creëren gaat bovendien samen met het aanpassen van het huidige gedrag.

Modellen van gedragsverandering geven aan dat er verschillende stappen moeten doorlopen worden om te komen tot een duurzame gedragsverandering;

Een voorbeeld van een dergelijk model is het gedragsveranderingsmodel van Balm (GVMB). Dit model beschrijft zes aspecten (zie figuur 2), namelijk openstaan, begrijpen, willen, kunnen, doen en volhouden.

22 Het openstaan is de fase waarin een persoon zelf iets wil veranderen of doen.

Het begrijpen waarin een persoon moet beschikken over de nodige kennis en het inzicht in de wenselijke veranderingen en dat zelfwerkzaamheid hierin belangrijk is.

Het willen waarbij de motivatie een belangrijke rol speelt.

Het kunnen is het aspect waarin de persoon in staat is om het nieuwe gedrag uit te voeren en vertrouwen heeft in zichzelf.

Het doen refereert naar het werkelijk uitvoeren van het nieuwe gedrag in zijn dagelijks leven.

Tot slot het volhouden waarin het nieuwe gedrag een gewoonte of routine is geworden (Poelgeest A. et al., 2010).

Bij volhouden schuilt het gevaar van een verminderde motivatie en terugval.

Motivatie is een combinatie van willen (= de bereidheid om te veranderen), kunnen (= het vermogen om daadwerkelijk te veranderen) en klaar zijn (=

gereedheid, het is het juiste tijdstip om te veranderen) (van der Veen & Goijarts, 2012).

De zes aspecten worden beschouwd als processen die zich gelijktijdig kunnen afspelen bij een persoon waardoor ze niet chronologisch hoeven te verlopen (Poelgeest A. et al., 2010). Om na te gaan in welke fase de eerstelijnsergotherapeuten zich bevinden en om de ondersteuning en adviezen hier optimaal op af te stemmen, is het essentieel om zicht te hebben op de kennis, attitude, vaardigheden van de eerstelijnsergotherapeuten en op welke manier zij vandaag EBP toepassen in hun klinische praktijk.

Figuur 2: Het gedragsveranderingsmodel van Balm (Poelgeest A. et al., 2010)

23