‘opspraak’ en niet door middel van volksgerichten.
Eindnoten:
1 Over de genoemde theorieën in moderne literatuur, R. Fox, Kinship and marriage. An
anthropological perspective, Harmondsworth 1976, pp. 54-62; S. van der Kwast, Over de incest. Een oriënterend onderzoek, Meppel 1963, pp. 29-44.
2 J.D. Michaëlis, Mosaīsch recht of ziel der wetten van Moses, ... Rotterdam-Amsterdam 1794, 6 dl., II, pp. 223-230.
3 T.K. van den Honert, De waaragtige wegen die Godt met den menschen houdt..., Leiden 17414
, 2 dl., I, p. 308.
4 Ph. van Limburgh, Christelyke godgeleerdheid, Amsterdam 1701-1703, 3 dl., II, p. 453; J. van Nuys Klinkenberg, Onderwys in den godsdienst, Amsterdam 1780-1794, II dl., XI, pp. 501-504; zie ook Michaëlis, Mosaïsch recht, II, pp. 236-245.
5 Nuys Klinkenberg, Onderwys godsdienst, XI, pp. 495-496; vgl. Michaëlis, Mosaīsch recht, II, pp. 221-223.
6 A.R.A., Staten van Holland na 1572, inv. nr. 1964 d.d. 4-10-1768. Voor een dergelijke redenering
Resolutiën van de... Staaten van Holland..., 's-Gravenhage c. 1750-1798, 231 dl., d.d. 18-11-1785.
Tegen het huwelijk van een oom met een nicht gold het gezagselement minder, maar om de verwarring der graden werd ook dit huwelijk afgekeurd. Zie ook P. Wittewrongel, Oeconomia
christiana ofte christelicke huyshoudinghe..., Amsterdam 1661, 2 dl., I, pp. 28-35 en Nuys
Klinkenberg, Onderwys godsdienst, XI, pp. 507-508.
7 H. Schelsky, Soziologie der Sexualität, Ueber die Beziehungen zwischen Geschlecht, Moral
und Gesellschaft, Hamburg 1955, pp. 88-93.
8 C. Hooijer, Oude kerkordeningen der Nederlandsch Hervormde gemeenten, Zaltbommel 1865, p. 219; Van den Honert, Waaragtige wegen, I, p. 308; Wittewrongel, Oeconomia christiana, I, p. 35.
9 S. van Leeuwen, Het Rooms-Hollands regt, Amsterdam 173210
, pp. 79-80.
10 Voor het verschil tussen de kanoniek- en romeinsrechtelijke telling, A.S. de Blécourt, H.F.W.D. Fischer, Kort begrip van het oud-vaderlands burgerlijk recht, Groningen 19697, p. 331-332; de figuur bij Flandrin, Familles, p. 30 geeft fraai de cirkel van het verbod tot in de 4e kanoniekrechtelijke graad met de corresponderende romeinsrechtelijke gradentelling. 11 ‘Politieke ordonnantie van Holland’, in A.S. de Blécourt, N.J. Japikse, Klein plakkaatboek,
Groningen 1919, pp. 126-134, art. 1-18.
12 ‘Politieke ordonnantie’, art. 1-11; L.J. van Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandsche
huwelijksrecht vóór de invoering van de Fransche wetgeving, Amsterdam 1925, p. 160; H. de
Groot, Inleidinge tot de Hollandsche rechts-geleerdheid, uitg. door F. Dovring, H.F.W.D. Fischer, E.M. Meijers, Leiden 1952, pp. 17-18.
13 Van Leeuwen, Rooms-Hollands regt, p. 41; G. Udemans, Practycke, dat is werckelijcke
oeffeninge van de Christlijcke hooftdeughden,... Dordrecht 1640, p. 314.
14 Van Apeldoorn, Huwelijksrecht, pp. 158-161; J. Reitsma, S.D. van Veen (uitg.), Acta der
provinciale en particuliere synoden gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, Groningen 1892-1899, 8 dl., II, p. 201 (Rotterdam 1581).
17 Zowel vóór als na de uitvaardiging van de Politieke Ordonnantie was het neef-nicht huwelijk onderwerp van gesprek in Resolutiën Holland, d.d. 10-3-1575, 9-4-1575, 20-1-1580, 18-12-1619, 18-8-1620.
18 Reitsma, Van Veen, Acta, II, p. 147 (Dordrecht 1574), I, pp. 351-352 (Edam 1604); A.R.A., Staten van Holland na 1572, inv. nr. 1894 d.d. 19-2-1712.
19 Reitsma, Van Veen, Acta, II, p. 304 (Delft 1587), III, p. 219 (Woerden 1604), III, p. 234 (Rotterdam 1605); W.P.C. Knuttel (uitg.), Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland
1621-1700, 's-Gravenhage 1908-1916 ('s Rijks geschiedkundige publicatiën, Kleine serie, nrs.
3; 5; 8; 11; 15; 16), 6 dl., II, p. 218 (Leiden 1639), II, p. 266 (Gouda 1640), IV, p. 320 (Woerden 1664).
20 G.W. van Oosten de Bruyn, ‘Jus batavorum de gradibus,...’, in Verhandelingen...Pro Excolendo
iure patrio, III, 1, 1781, p. 69, zie de verwijzingen aldaar.
21 Michaëlis, Mosaïsch recht, II, pp. 295-301; Nuys Klinkenberg, Onderwys godsdienst, XI, pp. 487-491.
22 Groot placaet-boeck..., uitg. door C. Cau e.a., 's-Gravenhage 1658-1797, 9 dl. met registerdeel,
III, p. 506; Resolutiën Holland, d.d. 27-4-1581. Vgl. Van Oosten de Bruyn, ‘Jus de gradibus’, pp. 72-73n.
23 Resolutiën Holland, d.d. 5-5-1601, 3-7-1620. Later volgden nog een paar afwijzingen.
24 W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamflettenverzameling berustende in de Koninklijke
Bibliotheek, 's-Gravenhage 1889-1920, 7 dl. in 9 bd. met suppl. en reg., III, nr. 13332; Van
Oosten de Bruyn, ‘Jus de gradibus’, pp. 39-62. Vgl. H.J. Arntzenius, Introduction to the civil
law of the Netherlands, vert. door F.P. van den Heever, Pretoria 1963 (= Institutiones juris belgici... 1783-1798), p. 81.
25 Zie in het algemeen, Arntzenius, Civil law, pp. 83-85.
26 A.R.A., Staten van Holland na 1572, inv. nr. 1879 d.d. 17-12-1698. Eenzelfde standpunt in 1678 in A.R.A., Hof, inv. nr. 284, fol. 126vo. Het plakkaat van 1736 in Groot placaet-boeck, VI, p. 541.
27 Hooijer, Kerkordeningen, p. 220 (Middelburg 1581); Reitsma, Van Veen, Acta, III, pp. 176-177 (Gouda 1601), II, p. 92 (Edam 1619), p. 114 (Alkmaar 1620); Knuttel, Acta, II p. 220 (Leiden 1639). Zie ook Rechtsgeleerde observatien..., 's-Gravenhage 1777-1778, 4 dl., IV, p. 12. 28 Resolutiën Holland, d.d. 14-7-1733 en A.R.A., Staten van Holland na 1572, inv. nr. 1915 d.d.
9-7-1733 voor de brief van de Boskoopse kerkeraad. Het betrof hier overigens een geval van derde soort aanverwantschap, n.l. met de echtgenote van iemand tot wie men in tweede soort van aanverwantschap staat. Zie ook Resolutiën Holland, d.d. 18-1-1605, Arntzenius, Civil law, p. 84 en D.G. van der Keessel, Praelectiones hodierni..., uitg. en vert. in het Zuid-Afrikaans door P. van Warmelo e.a., Amsterdam-Kaapstad 1961-1975, 6 dl., I, pp. 219-221.
29 De Staten zagen geen bezwaren in Groot placaet-boeck, VI, p. 540 en Resolutiën Holland, d.d. 16-12-1784. Van Leeuwen, Rooms-Hollands regt, p. 82. Vgl. Arntzenius, Civil law, p. 85. 30 Een voorbeeld van het afleggen van valse verklaringen inzake de verboden graden in H.M. van
den Heuvel, ‘De criminele vonnisboeken van Leiden 1533-1811’, in Rijnland, tijdschrift voor
sociale genealogie en streekgeschiedenis voor Leiden en omstreken, 14-15, 1977-1978, p. 242.
De Wassenaarse zaak in: Resolutiën Holland, d.d. 29-10-1767, het request met advies van het Hof in A.R.A., Staten van Holland na 1572, inv. nr. 1963 d.d. 28-9-1767. De sententie van het Hof wegens incest is opgenomen in A.R.A., Recht. Arch. Wassenaar, inv. nr. 152. Dat in 1766 een strenge baljuw optrad, blijkt uit E. Pelinck, ‘Joan van Gybelant. Schout en baljuw van Wassenaar en Zuidwijk’, Leids jaarboekje, 54, 1962, pp. 92-93.
31 Hooijer, Kerkordeningen, p. 281 (Den Haag 1586); Brouwer, De jure connubiorum, p. 529. 32 Zie vooral Brouwer, De jure connubiorum, p. 519; Arntzenius, Civil law, pp. 81, 83, 95. Zie
ook A.H. Huussen jr., De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht, 1795-1838, Amsterdam 1975, p. 15.
33 Zo interpreteert Van Oosten de Bruyn, ‘Jus de gradibus’, pp. 14-15 de zinsnede ‘d'overigheyt, daertoe te stellen’ in art. VII van de Politieke Ordonnantie.
39 S.J. Fockema Andreae, Bijdragen tot de Nederlandsche rechtsgeschiedenis, Haarlem 1888-1914, 5 dl., I, pp. 174-177. Zie ook Knappert, ‘Gereformeerde kerk’, pp. 254-265.
40 Men zie bijv. Resolutiën Holland, d.d. 18-11-1785; 16-2-1787 en 13-7-1787; 21-3-1787; 11-9-1787; 10-3-1789. De ‘Waarschouwing’, Groot placaet-boeck, IX, pp. 387-388 had als doel de verboden ‘door continuele dispensatien niet geheel en al te verydelen’. Zie daarover ook Resolutiën Holland, d.d. 29-7-1789.
41 Voor buitenlandse denkers, Dufour, Le mariage dans l'école allemande, pp. 236-239, 390-392 en Dufour, Le mariage dans l'école romande, pp. 75-76. Voor de Republiek: Van Oosten de Bruyn, ‘Jus de gradibus’, pp. 5-6; Nuys Klinkenberg, Onderwys godsdienst, XI, pp. 491-497; W. Schorer, Aanteekeningen over de Inleidinge tot de Hollandsche rechts-geleerdheid van
Hugo de Groot, uit het Latijn vertaald door J.E. Austen, Middelburg 1784-1786, 2 dl., I, pp.
33-34; J.A. de Chalmot, Vervolg op M. Noël Chomel, Algemeen huishoudelyk... woordenboek, Kampen-Amsterdam 1786-1793, 9 dl., V, p. 3323.
42 J.D.M. Cornelissen, R.R. Post, P. Polman (uitg.), Romeinse bronnen voor de kerkelijke toestand
der Nederlanden onder de apostolisch vicarissen 1592-1727, III: 1686-1705, ('s Rijks
geschiedkundige publicatiën. Grote serie nr. 94) 's-Gravenhage 1952, pp. 663, 744; P. Polman, (uitg.), Romeinse bescheiden voor de geschiedenis der Rooms-katholieke kerk in Nederland,
1727-1853, I: 1727-1754; II: 1754-1795, ('s Rijks geschiedkundige publicatiën, Grote serie,
nrs. 103; 110) 's-Gravenhage 1959-1963, I, p. 22; II, pp. 25, 225, 681-682, 700-701,771, 811, 814.
43 H. Noordkerk (uitg.), Handvesten ofte privilegiën ende octroyen... der stad Amstelredam, Amsterdam 1748, 3dl., II, pp. 470-472; Groot placaet-boeck, III, pp. 504-505, V, pp. 682-683. Een uitgebreid request van de Joodse Natie met adviezen daarop van het Hof van Holland en de Theologische Faculteit van de universiteit te Leiden uit 1711, in A.R.A., Staten van Holland na 1572, inv. nr. 1894 d.d. 19-2-1712.
44 Bij de Ashkenazische joden was het Leviraatshuwelijk niet toegestaan. Volgens Michaëlis,
Mosaisch recht, II, pp. 186-199, kwam het Leviraatshuwelijk onder de joden in het geheel niet
meer voor.
45 Voor de Portugese joden, A.R.A., Staten van Holland na 1572, inv. nrs. 1951 d.d. 30-7-1756, 1962 d.d. 7-2-1766, 2016 d.d. 13-2-1788 en voor de Hoogduitse joden, nrs. 1971 d.d. 30-11-1775, 1976 d.d. 3-12-1777, 2020 d.d. 25-8-1789. Zie over het verschil in aanzien van Portugese en Hoogduitse joden ook J. Huizinga, Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw in zijn
Verzamelde werken, Haarlem 1948-1953, 9 dl., II, p. 454.
46 Afwijzingen alleen in Resolutiën Holland, d.d. 24-11-1719 en 24-3-1724.
47 J.F. Martinet, Huisboek voor vaderlandsche huisgezinnen, Amsterdam 1793, pp. 75-81. 48 A.C. Carter, ‘Marriage counseling in the early seventeenth century: England and the Netherlands
compared’, in J.A. van Dorsten (red.), Ten studies in Anglo-Dutch relations, Leiden 1974, pp. 114-115.
49 Wittewrongel, Oeconomia christiana, I, p. 237, ook 1-2; Katholieken dachten hier vanuit een grotere waardering voor het celibaat anders over. J. David spreekt daarom naast gezin ook over ‘huyshouden’, Christeliicken huys-houder..., Antwerpen 1622 (= Bibliotheca catholica
neerlandica impressa 1500-1727, Den Haag 1954, nr. 5238); W. de Vos, ‘Verhandeling over
het huwlyk, ter beantwoording der vraag,...Welke is het beste huwlyk, ter verkryging eener geschikte huishouding, voor het gemeene volk, de burgerlycke en hooger staat; op dat zy nuttig voor zich zelven en voor de gansche maatschappy zyn moogen?’, in Verhandelingen van het
genootschap onder de zinspreuk Floreant liberales artes, 1, 1771, p. 112. Zie over dezelfde
opvatting bij Cats, A. Th. van Deursen, ‘De raadpensionaris Jacob Cats’, in Tijdschrift voor
geschiedenis, 92, 1979 p. 150.
50 Udemans, Practycke, pp. 285-290; C. Poudroyen, Catechesatie, dat is een grondige ende
eenvoudige onderwijsinge..., Dordrecht 16642, pp. 678-681; B. Smytegelt, Des christens eenige
troost in leven en sterven of verklaringe over den Heidelbergschen catechismus,
's-Gravenhage-Middelburg 1742, pp. 623-624; M. Bodisco, ‘Verhandeling over de verpligtingen van eenen braaven huisvader, en zulk eene huismoeder in 't gemeen burgerlijk leven...’, in
52 De Vos, ‘Verhandeling huwlyk’, pp. 281-291; Van den Honert, Waaragtige wegen, pp. 599-600. Zie ook Wittewrongel, Oeconomia christiana, I, pp. 54-59.
53 J. van Ouwerkerk de Vries, ‘Verhandeling over de verpligtingen van eenen braaven huisvader, en zulk eene huismoeder in 't gemeen burgerlijk leven...’, in Verhandelingen uitgegeeven door
de Nederlandsche Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, IV, 1795, pp. 175-176; De Vos,
‘Verhandeling huwlyk’, pp. 338-339.
54 Chalmot, Vervolg huishoudelyk... woordenboek, III, pp. 1179-1181. Zie ook J. Hartog, De
spectatoriale geschriften van 1741-1800. Bijdrage tot de kennis van het huiselijk, maatschappelijk en kerkelijk leven onder ons volk in de tweede helt van de 18de eeuw, Utrecht 1890, p. 106.
Enthousiaster over het ‘Geslachtsfeest’ is H. de Groot, Vergelijking der gemeene besten. Derde
boek: over de zeden en den inborst der Athenienseren, Romeinen en Hollanderen, uitg. door J.
Meerman, Haarlem 1801-1803, 4 dl., II, pp. 21-22.
55 Poudroyen, Catechismus, p. 618; P.J. Twisk, Een vaderlijk geschenk of testament, zijnde een
verklaring van het vyfde gebodt..., Hoorn-Amsterdam 1742, pp. 124, 128; J. Koelman, De pligten der ouders in kinderen voor Godt op te voeden, Amsterdam 17433, p. 100. Zie ook Udemans, Practycke, p. 234, A. Buurt, Daadelyke godgeleerdheid, Amsterdam 1780-1786, 4 dl., IV, pp. 119-120.
56 David, Christeliicken huys-houder, pp. 39-47; Martinet, Huisboek, pp. 80-81.
57 Brieven van Johan de Witt, uitg. door R. Fruin, G.W. Kernkamp en N. Japikse, Amsterdam
1906-1913, 4 dl., (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, derde serie, nrs. 18, 25, 31, 33). Brieven aan Johan de Witt, uitg. door R. Fruin en N. Japikse, Amsterdam 1919-1922, 2 dl., (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, derde serie, nrs. 42, 44). Aan het particuliere leven van De Witt wordt enige aandacht besteed in, N. Japikse, Johan de Witt, Amsterdam 1925, vooral pp. 120-131 en H.H. Rowen, John de Witt. Grand Pensionary of
Holland, 1625-1672, Princeton, New Jersey 1978, vooral pp. 97-111, 491-512.
58 Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes (1659-1673), uitg. door C.J. Gonnet,
Amsterdam 1899-1909, 2 dl., (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, derde serie, nrs. 10-11), zie de inleiding, I, pp. I-XXXIX.
59 C. Droste, Overblyfsels van geheugchenis..., uitg. door R. Fruin, Leiden 1879, 2 dl., zie inleiding in I, pp. III-VIII, II, pp. 267-274. Deze stukken zijn gedeeltelijk herdrukt in R. Fruin, ‘De overblijfsels van geheugchenis van Coenraet Droste’ in zijn Verspreide geschriften, 's-Gravenhage 1900-1905, 10 dl., VIII, pp. 119-126.
60 Droste, Overblyfsels, I, r. 4750, 5850, 6990, 5347.
61 Zoals gezegd bleef Droste ongehuwd. Van de broers Van der Goes huwde alleen Adriaan, maar over de familie van zijn vrouw, Margaretha van Hogendorp, schreef hij zelden.
62 Briefwisseling Van der Goes, I, p. 162 over de verre neef, II, pp. 5, 52 o.a., over diens kinderen.
Stambomen vindt men in II, pp. 481-483 en in Nederland's patriciaat, 40, 1954, pp. 150-161. 63 Brieven van De Witt, I, p. 63. Verwanten met wie De Witt de over-over-grootouders gemeen
had waren er meer; Dirk van Foreest, II, p. 420, Deliana van Lantschot, II, p. 16.
64 Briefwisseling Van der Goes, I, p. 32 en andere plaatsen. Bij De Witt gold dit ook de echtgenoten
van nog verdere verwanten: Johan van Meeuwen, Brieven van De Witt, II, p. 86, Thomas Sasburg, II, p. 2.
65 Droste, Overblyfsels, I, r. 4429.
66 Briefwisseling Van der Goes, I, p. 106, II, pp. 76-77. De betrekking wordt duidelijk in D.P.M.
Graswinckel, Graswinckel, geschiedenis van een Delfts brouwers- en regentengeslacht, Den Haag 1956, tabel VIII (ongepagineerd). Merkwaardig genoeg wordt ook Willem de Groots broer Pieter ‘neeff’ genoemd, I, p. 378.
67 Brieven van De Witt, IV, pp. 146-147.
68 Brieven van De Witt, I, p. 343. De overgrootmoeder van de vrouw van De Witt was een zuster
van de grootvader van de vrouw van Utenbogaert. In Brieven aan De Witt, I, p. 265 over de verre ‘neven’.
Linden, Leiden-Kampen-Amsterdam 1781-1783, 2 dl, I, pp. 149-150; G. van Wassenaar, Praktyk
judicieel..., Utrecht 1729, 2 dl, I, pp. 43-45. Zie ook P. Vromans, Tractaet de foro competenti,
Leiden 1722, p. 322; Van Leeuwen, Rooms-Hollands regt, p. 613.
73 Merula, Manier van procederen, I, pp. 245-248; Wassenaar, Praktyk judicieel, I, pp. 53-58; W. de Groot, Inleyding tot de practyk van den Hove van Holland, 's-Gravenhage 16672, pp. 103-104. 74 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc, I N 8/2 (H). Zie ook II A 6/2 (H). II B 59 (G), II H 66 (H). 75 Merula, Manier van procederen, pp. 162-168; Vromans, Tractaet de foro competenti, p. 337. 76 J. Schoolhouder, Oeffenschoole der notarissen..., 's-Gravenhage 17503
, pp. 220-222; A. Lybreghts, Redenerend vertoog over 't notaris ampt..., Amsterdam 17806, 2 dl., II, pp. 228-234; S. van Leeuwen, Nederlandsche praktyk, en oeffeninge der notarissen..., Rotterdam 17425, 2 dl., I, p. 240. Zie ook A. Pitlo, De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat
zij ons omtrent ons oude notariaat leeren, Haarlem 1948, pp. 271-273.
77 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., IB 78 (D) en de in het dossier ongeletterde stukken. Zie ook II A 6/2 (E1) en II A 6/2 (H). Een voorbeeld van opzettelijk verzwijgen van de verwantschap in II J 54 (D 5).
78 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II Z 17/2 (E 3); Hof, inv. nr. 5399 (1722, nr. 5). 79 Th. G.A. Bos, ‘De benaming ‘schoonvader’ en ‘schoonmoeder’ voor ‘stiefvader’ en
‘stiefmoeder’’, in Navorscher, 97, 1958, pp. 100-102.
80 Brieven van De Witt, II, pp. 28-29 en aan een andere zwager van zijn vrouw, II, p. 101, IV, p.
145. Voor ‘broer’ en ‘zuster’ t.a.v. de eigen zwager en schoonzuster bijv., II, p. 470, IV, p. 410. Zie ook A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II M 6/2 (D 5), II Z 17/2 (E 1, E 4-7).
81 Brieven van De Witt, I, p. 474.
82 Zie Woordenboek der Nederlandsche taal, 's-Gravenhage 1881-, 20 dl. verschenen, onder de trefwoorden ‘neef’ en ‘nicht’.
83 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., de dossiers II S 11, II S 77, II Z 17/1-2.
84 M.J. van Doorn-Janssen, Projekt gezin en familie, Utrecht 1971-1972, 2 dl., I, passim. 85 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., I N 1 (E 6); I N 13/1 (M); II K 49/1 (E 1).
86 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II D 34 (C); II K 24 (F 3); II K 79/1 (G 2); II K 145 (D); II S 180 (J).
87 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II K 49/2 (D 2); II L 76 (D); II P 37 (E 2), II W 19 (F); II W 86 (F); II W 104 (D 2).
88 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., I CK 35 (O); zie ook II P 10 (F 2).
89 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., I M 21/2 (D 3); II R 35/2 (E 5). Voor veraf wonenden zie ook, I T 16 (F), II K 136/1 (E).
90 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II B 102/1 (F); II G 58 (N); II O 26 (G); II G 58 (N). 91 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II K 136/1 (F).
92 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., I M 16/1 (E); II W 86/1 (F). 93 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., I CK 12 (D 2).
94 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II A 6/1 (E 1); II G 61 (D); II L 70 (C 4).
95 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II J 54 (C, D 2); zie ook II A 6/1 (D); 1 S 57/2 (C). 96 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., I S 57/2 (E); I H 24 (C); II T 27 (D).
97 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II M 6/1 (F). Overigens moet opgemerkt worden dat Mensingh zelf ook van het huwelijk af wilde. Zie verder I N 1 (E 3); I P 5 (ongeletterd); II M 55 (C 1). 98 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II M 34 (I); II S 11 (E 12). Zie ook I G 17 (C); II B 228 (D 2);
Hof, inv. nr. 5399 (1722, nr. 5).
99 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II Z 17/2 (E 1, 5); II S 11 (E 5).
100 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II B 228 (F 11); II H 66 (E 1); II H 145 (F 1); II M 34 (E); II V 64 (D 1); II Z 17/1 (F 8).
101 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II V 64 (D 3); II H 66 (E); A.R.A., Recht. Arch. Wassenaar, inv. nr. 66, fol. 46vo-49vo.
102 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., II B 28 (K 2); II B 170 (E 1); II B 174 (E); II E 16/b (C); A.R.A., Recht. Arch. Wassenaar, inv. nr. 65, fol. 259vo-260vo.
104 Noordkerk, Handvesten, II, pp. 462-463; Generale keure ende ordonnantie van Rotterdam, Rotterdam 1722-1771, 8 dl., I, ‘Ordonnantie op het wijkmeesterschap’ (ongepagineerd); Keure
op de wycken... binnen de stadt Delft, Delft 1708; Nieuwe keuren en ordonnantien van Maassluys,
Maassluis 1768, pp. 3-11.
105 M.Z. Boxhorn, Toneel ofte beschryvinge der steden van Hollandt..., Amsterdam 1632, p. 35; Van Alkemade, Nederlands displegtigheden, I, pp. 274-275, neemt deze passage over. 106 J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, Amsterdam 1879-1893, 8 dl., III, pp. 283-285, IV,
p. 98, V, pp. 129-130. H. Brugmans, Geschiedenis van Amsterdam, Utrecht-Antwerpen 1972-19732, 6 dl., herzien en bijgewerkt door I.J. Brugmans, III, p. 315.
107 Alles wat over deze drie steden hieronder gezegd wordt, berust op (A.G.A. van Rappard), ‘De 's-Gravenhaagsche buurten’, in Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der
geschiedenis van 's-Gravenhage, 1, 1863, pp. 83-198; Keuren der stadt Leyden, Leiden 1658,
pp. 102-114 en de inleiding op de inventaris ‘Bonnen en Gebuurten’, G.A. Leiden; Keuren en
ordonnantien der stad Haerlem...., Haarlem 1755, 2 dl., I, pp. 236-240. J. ter Gouw, De volksvermaken, Haarlem 1871, pp. 530-552, wijdde al een ruim opgezet hoofdstuk aan de
‘buurgilden’.
108 G.A. Leiden, Oud-Recht. Arch., inv. nr. 44 X, fol. 146.
109 Zoals bekend is de geschiedenis van de dood al evenzeer een ‘topic’ geworden als de geschiedenis van het gezin. Zie P. den Boer, ‘Naar een geschiedenis van de dood. Mogelijkheden tot onderzoek naar de houding ten opzichte van de dode en de dood ten tijde van de Republiek’, in Tijdschrift
voor geschiedenis, 89, 1976, pp. 161-201, over begrafenisgebruiken in de Republiek, pp.
182-185.
110 Den Haag telde in 1795 71 buurten, Leiden kende een wisselend aantal buurten, omstreeks de 135.
111 Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie, III, 2, p. 1044. 112 Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie, III, 2, pp. 1042-1045.
113 Het beste verslag nog steeds bij le Francq van Berkhey, Natuurlijk historie, III, 2, pp. 1110-1141. Zie verder, Van Alkemade, Nederlands displegtigheden, I, pp. 177-218; J. Scheltema,
Volksgebruiken der Nederlanders bij het vrijen en trouwen, Utrecht 1832, pp. 97-175; G.D.J.
Schotel, Het oud-Hollandsch huisgezin der zeventiende eeuw, Leiden z.j. (19032), verbeterde druk door H.C. Rogge, pp. 238-284; N. de Roever, Van vrijen en trouwen. Bijdrage tot de
geschiedenis van oud-vaderlandse zeden, Amsterdam z.j. (fotomechanische herdruk van Haarlem
1891), pp. 195-243.
114 Zie bijv. Brieven van De Witt, I, pp. 280-282.
115 A.R.A., Hof, Coll. Civ. Proc., I N 1 (E 2); I.H. van Eeghen, ‘Een Amsterdamse bruiloft in 1750’, in Jaarboek Amstelodamum, 50, 1958, pp. 154-160.
116 I.H. van Eeghen, Meniste vrijage. Jakob van Geuns (1769-1832). Gronings dokter, Amsterdams ‘kassier’, Haarlem 1969, p. 17.
117 Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie, III, 2, pp. 1126-1129; IJ. van Hamelsveld, De
zedelijke toestand der Nederlandsche natie, op het einde der achttiende eeuw, Amsterdam 1791,
pp. 276-281 (in de door mij geraadpleegde uitgave komt de paginering 278-287 tweemaal voor). Aan het begin van de 19de eeuw trok ook Scheltema ten strijde tegen deze ontwikkeling,
Volksgebruiken, pp. 175-179, maar meende toch ook dat een bruiloft als een ‘familiefeest’
gevierd moest worden.
118 Keuren Leyden, pp. 176-177; Noordkerk, Handvesten, II, p. 548; Keure Rotterdam, I,
‘Waarschouwinge tegens het buyten trouwen’ (ongepagineerd); Keuren Haerlem, I, pp. 91-92. 119 G.A. Maassluis, Resolutiën Weth, inv. nr. 122, fol. 110-110vo
. Zie ook A.R.A., Recht. Arch. Maassluis, inv. nr. 27, fol 185, 192vo, 193vo.
120 Van Alkemade, Nederlands displegtigheden, I, pp. 191-196. De Amsterdamse keur is door Noordkerk niet in zijn Handvesten opgenomen, wel is hij afzonderlijk uitgegeven, zie Knuttel,
124 G.C.J.J. van den Bergh, W.C. van Binsbergen, ‘Volksgericht en strafrecht’, in Bijdragen en
Mededelingen der Volkskundecommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, 3, 1966, p. 5; G.C.J.J. van den Bergh (red.), Staphorst en zijn gerichten. Verslag van een juridisch-antropologisch onderzoek, Meppel-Amsterdam 1980, pp. 183-184. Van de
daar gegeven omschrijvingen is door mij gebruik gemaakt.
125 Groot placaet-boeck, III, p. 527; Corte beschryvinge mitsgaders hantvesten...van den lande van Zuyt-Hollandt, Dordrecht 1628, pp. 433-434; Ordonnantie, keuren ende statuyten...by den bailliu van Kennemerlant..., Haarlem 1651, p. 15; Keuren ende ordonnantien van den baljuschappe van Delf-land, Delft 1670, p. 22; Ordonnantien ende keuren...der stede Beverwyck,
Haarlem z.j. (1700), nr. 95 (ongepagineerd); Keuren ende ordonnantien...van Schielant, Rotterdam 1720, p. 32.
126 G.C.J.J. van den Bergh, ‘Volksgerichten in Limburg’, in Neerlands volksleven, 21 1971, pp. 90-91.
127 S. van Leeuwen, Costumen, keuren ende ordonnantien van het baljuschap ende lande van
Rijnland, Leiden-Rotterdam 1667, pp. 491-492.
128 Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie, III, 2, pp. 1121-1122. 129 G.J. Boekenoogen, ‘De dorhoed’, Volkskunde, 13, 1900-1901, pp. 65-72.
130 Voor feiten en interpretaties over de dorhoed, P.J. Meertens, ‘Ketelmuziek in de Nederlanden’, in Neerlands volksleven, 12, 1961-1962, pp. 86-87; P.W.J. van den Berg, Een goede buur.
Verzamelde opstellen over Nederlandsche volkskunde, Neerbosch 1935, pp. 57-62; Van den
Bergh, Staphorst, pp. 144-145, 193, 241. D.J. van der Ven, Van vrijen en trouwen op 't
boerenland, Amsterdam 1929, pp. 82-87, behandelt het wel als volksgericht.
131 J. de Vries, De wetenschap der volkskunde, Amsterdam 1941, p. 41. De kaart heet daar ten onrechte ‘Gebruiken bij trouwbreuk’. Het gaat ook om andere vergrijpen, zie Meertens, ‘Ketelmuziek’, pp. 79-80.
132 Van den Bergh, Staphorst, pp. 141-143, 201-202.