• No results found

Ende men cant oock singhen op de wijse: Vanden 130. Psalm

In document Eenighe gheestelijcke liedekens (pagina 85-97)

luc.12,53. Die mensche teghen sijnen vaer,+

+

Ier.9,4. Het huysghesin teghen malcaer,+

+

mich.7,60 Twistich verweckt te leven,+

Oock van noode te zijn gheseyt,

+

mat.18,7. Erghernis ende seckten beydt,+

+

1.co.11,18 Beproefde t'openbaren,+

+

joh.20,19 Iuwe ghemeynte, juwe vreed,+

Hebt ghy ghegheven wilt ons meed Daer in eeuwich bewaren.

[Ghy Hemelen weest verbaest]

Ghemaeckt op de wijse: Wilhelmus van Nassouwen,

Ende men cant oock singhen op de wijse: Vanden 130. Psalm.

1.

+

Iere.2,9. GHy Hemelen weest verbaest,+

Verschrickt u ende beeft,

+

Psa.46,4. Ghy Zee die wonderlijck raest,+

+

Ps.107,26 V baren hooch verheeft,+

+

Deu.32,1 En aerde wilt aenmercken,+

+

Esa.1,2. Wat eysselijcker daedt,+

+

mich.1,2. Datter nu gaet te wercken,+

+

Iere.6,19 Ick weet gheen goeden raedt.+

2.

Hoort Sonne ende Mane, Na onsen grooten noot,

+

ios.10 v 13

+

Ghy die eens stil bleeft stane,

+

eccli.46,6.

+

Om dattet een man gheboodt,

+ Esa.13,10 + En sterren al te samen, + Psa.147,4 +

Hoort ons ellendich saeck,

+

Esa.40,26

+

Al die God noemt met name,

+

eccli.43,23

+

En u met moed en waeck. 3.

Recht u op om te hooren

+

Ier.6,19.

+

Ghy fondamenten breyt,

+

Ier.19,10

+

En wat God heeft vercooren, Door sijn voorsienicheyt,

+

Psa.50,4.

+

Ghy elementen crachtich,

+

rom.8,22.

+

En creatueren voort, En wat die Heer almachtich,

+

deut.32,1.

+

Geschapen heeft doch hoort. 4.

+

Ier.6,18

+

Ia menschen luystert mede Ick roep u minst en meest, Besonder die alreede

+

1.co.12,11

+

Begaeft zijt met Gods gheest,

+

Ier.9,1.

+

Mijn jammerlijcke claghen,

+

Esa.22,4.

+

Mijn rou uyt s'hertsen gront,

+

Eze.21,16

+

Hoe seer ick ben verslaghen,

+

tren.2,13.

+

Ick can't niet al doen condt. 5.

En nochtans zijn mijn schaden, Noch gout, noch parel, noch pant, Noch costelijck ghewaden, Noch oock mijn Vaders landt, Noch Vader en de moeder,

Die men beweenen sou, Noch suster ende broeder,

+

2.cor.7,10 Maer 't is een ander rou.+

6.

+

heb.11,26 Daer Moyses om versmade+

+

exo.12,37. Het gantsche Egyptische rijck,+

+

Phi.3,7. En Paulus acht al schade+

+

mt.13,44. Te zijn het tijdelijck,+

+

Pro.3,15. en 8,11. Salomon conde noemen,+

Gheen dinck so exelent, Hier teghen meer te roemen,

+

Psa.74,6. T'wort nu deerlijck gheschendt.+

7.

+

Ier.9,16. Tot claech-wijven sendt boeden,+

+

tren.1,12. Die ons beclaghen seer,+

+

Ier.9,1. Op dat ghelijck als vloeden,+

+

tren.2,10. Ons tranen vloeyen neer,+

+

ecli.35,25. En leert malcanderen weenen+

Haestich sonder verbey, Op datmen hoort ghemeenen,

+

Ier.9,18. Een claghelijck gheschrey.+

8.

Iammer ja groot jamer Eylaes is ons ghebeurt,

+

Ier.23,29 Daer Gods woort als een hamer,+

Het hert hadde te scheurt,

+

luc.12,49. Dat als een vyer nu brande+

+

Eph.4,3. In liefd' en eenicheyt,+

+

Ier.3,20. Is vol lasters en schande,+

+

Ier.18,13. O Heer hoe deerlijck seyt.+

9.

+

Ier.11,16

+

Als een schoon groen olijfboom,

+

Esai.5,2.

+

Hadde by God ghebout,

+

Psa.80,11

+

Dat ghy vruchtbarich sijn roem

+

Ier.2,18.

+

Altijt vertellen soudt, Maer nu heeft hy gaen maken

+

Ier.11,16

+

Met een groot moort ghecreysch,

+

Tren.2,3.

+

Een vyer dat al u taken,

+

tren.4,11.

+

Verteeren sal t'een reys. 10.

+

tren.3,46.

+

Claechelijck is te hooren, Dit gruwelijcke werck,

+

Psa.55.15

+

Dat die gheen die behooren

+

1.Ti.3,14

+

T'huys Gods te maken sterck,

+

Act.20,27

+

Met raedt, daedt, hert en sielen,

+

1.Cor.4,2

+

Als trouwe Herders fijn,

+

Act.20,30

+

Dat diet nu selfs vernielen,

+

Col.2,32.

+

Onder een heylich schijn. 11.

+

rom.1,28.

+

Och wat is hier af comen, Onder t'vrome ghetal,

Stoutmoedich en hooch te romen, Wie weet wat gruwels al,

D'een gaet d'ander bedrieghen, En t'is haer hert verdriet, Dat met verraet en lieghen,

+

Ier.9,5.

+

Niet erghers en gheschiet. 12.

+

Ier.9,7.

+

Proeven en purgieren Wil ick seyt die Heer coen,

+

Ier.4,30. Die haer also vercieren,+

+

Esa.5,4. Wat soud ickse anders doen,+

+

Ier.9,8. Want moordelijcke pijlen,+

Zijn hare tonghen loos,

+

Psa.28,3. Vriendelijck zijnse somwijlen,+

+

Psa.37,32 Int hart loerens altoos.+

13.

+

Ier.6,26. Sacken doet aen wilt wasschen+

+

Esa.1,16. V gantsche lichaem schoon,+

+

Iere.4,8. Draecht rou sit in der asschen,+

+

Ier.6,26. Als over d'eenich Soon,+

+

amo.8.10 En treurt als die bedroefde,+

Want de verderver coomt, En hoewel ick behoefde,

+

Iere.9,7. Een smelter, het niet en vroomt.+

14.

+

Ier.6,29. Den blaesbalck die verbrande,+

Het loot verdwijnt als caf, Het smelten is groot schande, Het quaet en wilder niet af, Daerom wil ick u noemen,

+

Ier.6,30. Verworpen silver quaet,+

+

Eze.20.38 En van my gantsch verdoemen+

+

Ier.15,7. Door u gheveynsden raet.+

15.

Of ghy u nu veel roemen, Ick leef en ghy zijt doot, En u saecke verbloemen,

+

Apoc.5.17 Als rijck en zijt doch bloot,+

+

Heb.4.13. Ick sie doch t'allen ure,+

+

Ier.17,10.

+

Herten en nieren deur,

+ ecli.15,23. + En alle creaturen + ecli.23,28. +

Staen my naeckt en bloot veur. 16.

+

Psa.33,13

+

Can hem yemant versteecken,

+

Pro.15,3.

+

En hanghen my wat veur,

+

Ezec.8,8.

+

Ic laet door die wandt breken, En toon een open deur,

+

ecli.23,27.

+

En dat schand is te segghen, T'is claer voor mijn aenschijn, Hier condt ghyt noch ontlegghen,

+

Ier.23,20

+

Hier na salt anders zijn. 17.

+

Ier.8.17.

+

Heyd'oogst is wech gheweken, Die somer is oock verby,

Ons is gheen hulp ghebleken, Och och hoe bang is my,

+

Ier.8,19.

+

Isser gheen meester vonden, Noch salve in Giliad, Waerom zijn dan die wonden Niet heelt van mijn volck mat.

18.

+

Ier.13,15

+

Tortet niet spreeckt die Heere, Merckt eens aen met bescheyt, Gheeft uwe God die eere,

+

Ier.13,16.

+

Eer comt de duyst'rheyt,

+

Iob 5,14.

+

Hoe ghyt dan keert oft wenden,

+

esai.59,10

+

Na 'tlicht wenschende claer,

+

deu.28.28

+

So sal u God toe senden,

+

rom.1,28.

+

Crachtighe dwalinghen swaer.

19.

+

Ier.13,17 Elck merck nu aen mijn schade,+

+

Ier.14.17 Die my maeckt lijden swaer,+

+

2.Cor.6,1 Dat is dat Gods ghenade,+

+

Heb.12,15 Niet wort ghenomen waer,+

Gods Wet sy niet begrijpen, Maer 'tis haer nu verdriet,

+

Sap.5,2. Hier na als dooghen sijpen,+

+

mat.7,23. Sal God haer hooren niet.+

20.

+

Psa.55,17 Roept tot God alle daghen+

+

Psa.69.11 Wt gantscher herten gront,+

+

Ioel 2,12 Met vasten weenen en claghen,+

+

judit.8,13 V zy lect al u sondt,+

+

Ione 3,9 Wie weet het mocht hem rouwen,+

+

Psal.68.5 Door sijn goetheyt bekent,+

+

psal.51,22 ende 102.15. Ierusalem weer bouwen,+

Dit claechliedt neem een endt.

[Ghy Kinderen alle ghelijcke]

Ghemaeckt op de wijse: Wilhelmus van Nassouwen,

Ende men cant oock singhen op de wijse: Van den 130.Psalm.

1.

+

Eph.6,1. GHy Kinderen alle ghelijcke+

+

eccli.15,24 Besonder die God vreest,+

Ionck out arm ende rijcke, Die s'Heeren woort doorleest,

Willet doch wel betrachten, En grondelijck verstaen,

+

deu.10,12

+

Na alle uwe crachten,

+

mt.22,36.

+

Of t'is om niet ghedaen. 2.

+

Iaco.4,8

+

Reynicht door u ghelooven,

+

mt.12,36.

+

V herten ende mont,

+

Lu.24,48

+

Gods gheest al van hier boven,

+

ioa.14,26

+

Salt u alle doen condt,

+

Ioh.7,17

+

So ghy u stelt ghelaten, Om Godt te dienen jent, So niet ghy wert verlaten,

+

Eph.4,18

+

En gantschelijck verblent. 3.

In veel donckere sproken,

+ 2.Pe.3,16 + Swaerlijck om te verstaen, + Psa.25,21 +

Laet u sin onghebroken, Dat is wel mijn vermaen,

+

2.cor.8,12

+

Maer comtet na te deghen, Dat ghy nu wel verstaet, So suldy Godes weghen,

+

psa.25,14

+

Wel weten en sijn raet. 4.

Een exempel gheschreven,

+

mat.15,3.

+

In Matheo staet, Die Phariseen leven

+

Pro.28.24

+

Na haren eyghen raedt, Sy dooden Gods gheboden,

+

mar.7,11.

+

Met haer eyghen corbam, Maer Christus salse uyt rooden,

+

mat.15,7 Siet hoe hy't haer af nam.+

5.

+

mat.15,4 Tot haer sprack ons behoeder,+

+

exo.20,12 Dit heeft God gheboden,+

+

Deu.5,16 Eert vader ende moeder,+

+

Eph.6,2. Ende wy moetent doen,+

+

exo.21,17. Die Wet ghebiedt te dooden,+

+

Lev.20,9. Wie vaer oft moer hier vloeck,+

Maer door fmenschen gheboden,

+

mar.7,12. Segdy verandert cloeck.+

6.

+

mat.15,5. Een yeder soude segghen,+

Tot sijn ouders beydt, Dat ick u soud by legghen, Is Gode toe gheseyt, En dit isser af comen,

+

mat.15,6 Niemant sijn ouders eert,+

Om u verstant te romen,

+

Mar.7,9 Gods ghebodt ghy verneert.+

7.

+

esa.29,13. Neemt waer die prophecy,+

Die Esaias spreckt, Dit volck ghenaket tot my, Met haren mont perfeckt,

+

mat.15,8 Haer herte dat is veere,+

+

2.cor.11,25 Haer dienst is gheheel niet,+

+

Col.2,22. Want het is menschen leere,+

+

Tit.1,14. Eyghen wijsheyts bediedt.+

8.

+

mt.15,13. Die plantinghe die mijn Vader,+

Niet en heeft gheplant

+

Ioh.15,2.

+

Wort uytghroyt te gader, Hoe schoon ofte playsant,

+

mt.15,14.

+

Laet varen sy zijn blinden,

+

mt.23,15.

+

En leyders van die blindt,

+

1.tim.3,7.

+

Sy connen den wegh niet vinden,

+

Luc.6,39.

+

Maer die put haer verslindt. 9.

Exodus eenentwintich Dit beschreven staet,

+

exo.21,15.

+

Alle die onpacientich Is ende obstinaet,

+

Ier.4,30.

+

Sijn wijsheyt sal niet ghelden,

+

Ier.2,19.

+

Hoe heerlijck dattet schijnt, Hy salt selve wel melden, Tot dattet heel verdwijnt.

10.

+

Tob.1,10

+

Inden jonghen Tobia,

+ Tobi.5,1. + So spieghelt u gheheel, + Tob.5,17 +

En van den Asaria,

+

Tobi.6,8.

+

Laet u doch leeren veel,

+

Tob.5,22

+

Te zijn uws Vaders leene,

+

Tob.10,5

+

In sijn swackheyt hem sticht,

+

Eccli.3,6

+

Troost hem in sijnen weene,

+

tob.11,14

+

En salft so zijn ghesicht. 11.

+

Tob.3,15

+

Also dochters, oock Sare

+

tobi.10,12

+

Laet zijn uwe voorbeelt,

+

Psal.26,4

+

Met die lichtveerdighe schare,

+

Eph.5,11

+

Oock nimmermeer en speelt,

+

ephe.5,26. Maer u siel reyn bevonden+

+

apo.13,11 ende 14,12 Besit met lijdtsaemheyt,+

Met bidden t'allen stonden

+

Eph.6,18 Van God ghena verbeyt.+

12.

+

eccli.7,29. Eert oprecht en vreedsame+

+

Col.3,20. V ouders alle beyt,+

+

Luc.2,50. Met woorden onderdane,+

+

eccli.3,8. En met verduldicheyt,+

Op dat ghy mocht gheraken, Aen s'Heeren zeghen recht, Die soude u groot maken,

+

Eccli.3,9. Haer vloeck u neder lecht.+

13.

+

exo.21,15. Perijckel sal hem naken,+

+

deu.21,18 Die eyghen willigh is,+

+

mat.15,6. Die Schrift ghetuychtet vaken+

+

esa.34,16. Daerom het is ghewis,+

+

exo.20,12. Dus wilt u ouders eeren,+

+

deut.5,16 Op dat ghy langhe leeft,+

+

Eph.6,2. T'is t'eerste ghebodt des Heeren,+

14.

+

eccli.3,13. Iou Vader wilt bedroeven,+

Nu nochte nimmermeer,

+

tob.14,15 Vervult al sijn behoeven,+

+

mar.7,10 Doet hem alle tijt eer,+

+

eccli.3,15 Want by sulcke weldaden,+

Aen den Vader ghedaen, Belooft God sijn ghenaden,

Na luyt Sierachs vermaen. 15.

+

Ecli.3,7.

+

En al die recht God vreesen, Eeret den Vader ghereen, Sijn eyghen eer door desen, Wast suyver ende ree,

+

Ecli.7,30

+

Ghy condt doch niet verghelden, Al die groote weldaedt,

Die u ouders bestelden, Aen u met werck en raedt.

16.

+

Ecli.3,14

+

Neemtet haer doch ten besten, Ist dat ghy wijser zijt,

Worden sy kints ten lesten, Maeckt haer altijt verblijt,

+

Ecli.3,16.

+

So sal u vreucht ghebooren, Al van u eyghen zaedt, En God sal u verhooren Als ghy roept om ghenaedt.

17.

+

heb.13,22

+

Susters neemt dit ten goeden,

+

Ro.12,10.

+

Wt liefden ist ghedaen,

+

2.Pe.1,10

+

Wilt u in deuchden spoeden,

+

Ioh.7,17

+

So suldy wel verstaen,

+

mat.3,18.

+

Die Schrift en het beerven,

+

ecle.12,12

+

Aller menschen ghelijck,

+

dan.12,12

+

Den boosen het verderven,

+

Ioh.5,29.

+

Den vroomen het eewighe rijck.

[Ghy Herder Israels wilt hooren]

In document Eenighe gheestelijcke liedekens (pagina 85-97)