• No results found

Emotieherkenning en crimineel gedrag

4.1 Materiaal en methodes

4.2.3 Emotieherkenning en crimineel gedrag

In dit onderzoek werden de factoren van de vragenlijst vergeleken met de prestatie op de ERT om na te gaan of er een samenhang bestaat tussen emotieherkenningsvermogen en zelf- gerapporteerde criminaliteit.

De totaalscore van de ERT blijkt niet significant te correleren met de vermelding van criminele gedragingen. Specifiek werd de link tussen angstherkenning en boosheidsherkenning met gewelddadige delinquente gedragingen bekeken. Het aantal keer dat men fout boosheid benoemde (Mean = 7.37, Range = 1-17, SD = 4.38), kan gezien worden als overgevoeligheid voor boosheid. De herkenning van boosheid en overgevoeligheid voor boosheid vertonen in deze steekproef geen significante relaties met het

34 vermelden van diverse gewelddadige gedragingen, (respectievelijk: r = -.134 p = .422; r =

.049 p = .771), noch met het aantal gewelddadige regelovertredingen in het laatste jaar (respectievelijk: r = -.049, p = .771; r = .250 p = .130). Angstherkenning vertoont geen

significante relatie met de diversiteit van de ooit gepleegde regelovertredingen, (r = .038, p =

.822) of de diversiteit aan aangeduide regelovertredingen in het laatste jaar (r = -.177, p = .288) noch met specifieke inbreuken. Angstherkenning vertoont geen significante relatie met

het aantal regelovertredingen in het laatste jaar (r = .145, p = .386). Er is geen significante relatie gevonden tussen de angstherkenning en het aantal gewelddadige regelovertredingen in het afgelopen jaar (r = -.071, p = .671), noch tussen angstherkenning en het aantal keer dat men vermeld iets gestolen te hebben in het afgelopen jaar (r = -.133, p = .427). Het aantal keer dat men foutief een andere emotie als angst benoemt vertoont wel een significante samenhang met het aantal vermelde regelovertredingen in het laatste jaar, r = .410, p = .011.

Personen die vermelden dat ze in het laatste jaar (a) geweld gepleegd hebben of (b) gestolen hebben, verschillen niet significant van personen die dit niet vermelden op volgende kenmerken: leeftijd, geslacht, moraliteitszin, schaamtegevoel, emotieherkenningsvermogen. Respondenten die aangaven ooit illegale drugs gebruikt te hebben verschillen niet significant van de anderen in hun emotieherkenningsvermogen. Druggebruik vertoont geen relatie met prestaties op de ERT.

Het aantal keer dat men in het afgelopen jaar een fiets had gestolen correleert significant negatief met de score op de herkenning van verdriet, r = -.363 p = .025. De respondenten die aangaven het laatste jaar vaker een fiets gestolen te hebben vertonen een trend om lager te scoren op de herkenning van verdriet.

Het aantal keer dat men aangaf uit een winkel te stelen in het laatste jaar correleert significant negatief met de herkenning van blijdschap, r = -.383 p = .017. Deze relatie wordt enkel significant bevonden indien de score rekening houdt met het aantal keer dat de respondenten foutief blijdschap aanduidde. Zonder rekening te houden met het aantal vals positieven heeft het herkenningsvermogen van blijdschap niet deze significante relatie (r = .-307, p = .061). De respondenten die aangeven het laatste jaar vaker iets uit de winkel gestolen te hebben vertoonden een trend om lager te scoren op de herkenning van blijdschap wanneer er rekening gehouden wordt met hoe vaak ze andere emoties foutief als blijdschap hebben benoemd.

35 Er wordt nagegaan of de personen die de regels overtreden verschillen van de personen die dit niet deden in hun emotieherkenningsvermogen. De steekproef werd opgesplitst in twee groepen. De eerste groep vermeldt geen crimineel feit gepleegd te hebben anders dan illegaal downloaden het afgelopen jaar (n = 26). De tweede groep vermeldt een crimineel feit gedaan te hebben in het laatste jaar, ongeacht welke soort inbreuk en ongeacht de frequentie (n = 12). De eerst groep wordt ‘de niet-overtreders’ genoemd en de tweede groep ‘de recente regelovertreders’. De totaalscore op de ERT is normaal verdeeld (Saphiro Wilk test: p =

.526). Levene’s test voor homogeniteit is niet significant, F(1,36) = 3.624, p = .065. One-way

ANOVA toont dat er een significant verschil is tussen de groep van niet-overtreders en de groep van recente regelovertreders op hun totaal score op de ERT, F(1,36) = 7.87, p = .008,

n2p= .179. De niet-overtreders hebben een hogere gemiddelde score op de ERT test (Mean = 60.8, SD = 10.3) tegenover de recente regelovertreders (Mean = 51.8, SD = 5.9), F(1,36) = 7.87, p = .008, n2p= .179. Van de variabiliteit in de ERT-score is 17,9% verklaard door de

groep waarin de persoon zich bevindt.

Er wordt nagegaan of er verschillen zijn tussen de groepen in de herkenning van specifieke emoties. Omdat de herkenning van sommige specifieke emoties niet normaal verdeeld zijn, wordt de Mann-Whitney U-test gebruikt voor de niet normaal verdeelde variabelen. Op basis van de Shapiro Wilk test wordt er gekeken welke emotie-herkennings-variabelen niet normaal verdeeld zijn. De niet normaal verdeelde variabelen zijn: herkenning boosheid (p <.001), herkenning blijdschap (p <.001), herkenning angst (p = .013). De normaal verdeelde variabelen zijn: herkenning walging (p = .397), herkenning droevig: (p = .326), herkenning verbazing (p = .297).

Een Mann-Whitney U Test toont dat herkenning van angst significant groter is bij de niet- overtreders (Mean = .341, SD = .209) in vergelijking met de recente regelovertreders (Mean

= .141, SD = .149), U = 68.00, z =-2.778 p = .005. n2p = .199. Van de variabiliteit in de

ERT-score op angst is 19,9% verklaard door de groep waarin de persoon zich bevindt.

Wanneer de variabele rekening houdt met het aantal vals positieven op de herkenning van angst wordt dit verschil groter. De Mann-Whitney U Test toont dan dat de herkenning van angst nog groter is bij de niet-overtreders (Mean = .533, SD = .147) in vergelijking met de recente regelovertreders (Mean = .389, SD = .103), U = 59.00, z = -3.047, p = .002, n2p =

36 Een Mann-Whitney U test toont dat de herkenning van boosheid niet significant verschilt tussen de groepen (U = 128.5, z = -.898, p = .369). Het aantal keer dat men verkeerd boosheid geantwoord heeft, is normaal verdeeld (Saphiro-Wilk: p= .111). Levene’s van homogeniteit is niet significant F(1,36)=1.092 p = .303.

Op basis van one-way ANOVA is er geen significant verschil in het gemiddelde percentage van stimuli waar men verkeerd boosheid antwoordde tussen de niet-regelovertreders (Mean =

.087, SD = .058) en de recente regelovertreders (Mean = .107, SD = .051) F(1,36)=1.083, p=.305.

Levene’s test van homogeniteit is niet significant voor de herkenning van verbazing,

F(1,36)=2.065, p = .159. Er is een significant verschil tussen de herkenning van verbazing

tussen beide groepen. One-way ANOVA toont dat de herkenning van verbazing groter is bij niet-regelovertreders (Mean = .572, SD = .152) dan bij recente regelovertreders (Mean =

.458, SD = .123) F(1.36) = 5.155, p = .029. n2p = .125. Van de variabiliteit in de ERT-score

op verbazing is 12,5% verklaard door de groep waarin de persoon zich bevindt.

De herkenning van de andere emoties vertonen geen significante verschillen tussen beide groepen. De groepen verschillen niet significant in prosociale waarden (U = 155.0, z = -.032,

p = .974), schaamtegevoel bij betrapping (U = 110.0, z = -1.458, p = .145) zelfcontrole (U = 119.5, z = -1,161, p = .246), alcoholconsumptie of illegaal druggebruik. De recente

regelovertreders hebben 1.53 meer kans om in contact gekomen te zijn met de politie dan de niet-overtreders.

4.3 Limitaties

Dit onderzoek heeft een aantal belangrijke beperkingen. De ERT gebruikt enkel Caucasische gezichten. De gelaatsimpulsen zijn gecreëerd door personen die de betrokken emotie nabootsen en niet per se die emotie ervaren. Het is mogelijk dat het nabootsen van emoties een minder goede weergave is van die emotie dan het weergeven van een gezicht dat die de bepaalde emotie ervaart. In de studie van Aviezer et al. (2008) tonen ze dat de perceptie van gelaatsexpressies sterk beïnvloed wordt door de context en lichaamshouding waarin dat gelaat getoond wordt. De verwijdering van context zorgt voor een goede experimentele controle, desondanks stellen sommige auteurs (bijvoorbeeld Elfenbein & Ambady, 2002) dat het toevoegen van context, lichaamsbeweging en vocale expressie mogelijk een waarheidsgetrouwere variabele voor het perceptievermogen van emoties zou creëren.

37 De vragenlijst heeft zoals alle andere zelf-rapportage instrumenten een aantal potentiële nadelen. Ondanks dat meermaals vermeld stond dat alles volledig anoniem is, kan de respondent geneigd zijn sociaal wenselijk te antwoorden. De interpretatie van de vragen kunnen verschillen van persoon tot persoon.

De bevragingen naar kenmerken van de sociale kring, het sociale leven en de buurt van de persoon zijn niet opgenomen in de huidige vragenlijst. Geen enkele vraag peilt naar de sociaaleconomische status. Dit werd gedaan om afnametijd van de survey te verminderen. Dit is theoretisch verantwoord omwille van de geringe bijdrage aan de centrale onderzoeksvraag. Buurtkenmerken en het sociale leven van de respondent spelen echter een belangrijke rol in de analyse van crimineel gedrag. Deze vormen bijvoorbeeld in de Situationele Actietheorie (SAT) de criminele blootstelling. Volgens de SAT moeten zowel de criminele blootstelling als de criminele geneigdheid samenkomen in tijd en ruimte om tot een criminele handeling te komen. Hierdoor is een belangrijke controle variabele en de mogelijke modererende rol van sociale aspecten van de respondent niet meegenomen in de analyse.

De survey heeft geen specifiek deel dat ongevoeligheid-/onverschilligheidstrekken in kaart brengt. Terwijl het zelfcontrole-aspect een klein aantal overlappende vraagstellingen heeft met bijvoorbeeld de “self-report Inventory of Callous Unemotional Traits”, kan het waardevol zijn om een construct toe te voegen dat specifiek ongevoeligheid- onverschilligheidstrekken meet. Bijkomend werd er niet gevraagd naar het gepercipieerd schuldgevoel van de persoon, enkel naar de ingebeelde schaamte bij betrapping. Mogelijk zijn hierdoor belangrijke inzichten in de samenhang tussen criminaliteit en emotieherkenning verloren gegaan.

Om de verspreiding van het coronavirus (COVID-19) te voorkomen, werden diverse maatregelen genomen. Gedurende de ingeplande periode voor afname van de survey sloten de universiteiten en hogescholen. Dit maakte de verdere surveyafname onmogelijk en deontologisch onverantwoord. Hierdoor heeft dit onderzoek een laag aantal respondenten. De grootte van de steekproef heeft belangrijke gevolgen voor de interpretatie van de resultaten, dit ondanks dat de gemiddelden emotieherkenning gelijkaardig zijn met die van de normatieve steekproef van Roy Kessels et al. (2013). Hierdoor is het uiterst onwaarschijnlijk dat deze steekproef een correcte weerspiegeling geeft van de onderzoekspopulatie. Doordat er getracht wordt verbindingen te onderzoeken tussen delinquente gedragingen en emotieherkenningsvermogen zijn mogelijke belangrijke resultaten onbetrouwbaar door het lage aantal vermeldingen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat gewelddadig gedragingen niet

38 significant correleren met verminderde angstherkenning omdat er een te laag aantal respondenten is die gewelddadig gedrag vermelden.

4.4 Discussie

Moraliteit blijkt in dit onderzoek een belangrijke samenhangende factor te zijn voor het aangeven van criminele gedragingen. De morele emotie schaamte vertoont een belangrijke samenhang met prosociale waarden van de respondent. Specifieke opinies over gedragingen kunnen samenhangen met de frequenties van de betrokken gedraging. Het construct van het uitvoeringsvermogen van zelfcontrole vertoont een onafhankelijke relatie tegenover alle andere constructen en vertoont geen samenhang met zelf-gerapporteerde criminaliteit, druggebruik en het emotieherkenningsvermogen.

De steekproef vertoont gelijkaardige trends in emotieherkenning in vergelijking met gelijkaardige onderzoeken. Mensen herkennen gemiddeld het beste blijdschap gevolgd door respectievelijk boosheid, walging, verbazing, verdriet en angst. De gemiddelde prestatie op de ERT van deze steekproef is gelijkaardig aan de normatieve steekproef van Roy Kessels et al. (2013).

Het aantal regelovertredende gedragingen was onafhankelijk van het emotieherkenningsvermogen. De emotieherkenning toonde geen samenhang met het aantal soorten vermelde inbreuken. Er wordt wel gezien dat het aantal keren dat men foutief angst antwoordde, samenhing met het aantal keer dat men in het laatste jaar regelovertredend gedrag stelde. De personen die aangaven gewelddadige inbreuken gepleegd te hebben het afgelopen jaar en de personen die gestolen hebben, vertonen geen significant verschil met de personen die dit niet vermelden in de herkenning van emoties, ook niet in de herkenning van angst of boosheid. Wanneer recente regelovertreders vergeleken worden met niet- regelovertreders wordt er gezien dat de groep van recente regelovertreders significante verschillen vertonen in hun gemiddelde prestatie op de ERT. De recente regelovertreders scoren gemiddeld lager op emotieherkenning in het algemeen en specifiek lager voor angst en verbazing. De herkenning van angst heeft hierbij de grootste effectgrootte. Ze vertonen geen slechtere, noch betere herkenning van boosheid, en ze vertonen niet de neiging om meer boosheid toe te schrijven aan gezichten die dit niet vertonen. Ze vertonen geen significante verschillen in prosociale waarden, schaamte bij betrapping, zelfcontrole of druggebruik.

39 Dit onderzoek toonde significante relaties tussen het aantal keren fietsdiefstal gepleegd en diefstal uit de winkel en respectievelijk verminderde verdrietherkenning en blijdschapherkenning. Gelet de kleine steekproef moet deze trend uiterst voorzichtig geïnterpreteerd worden. Deze resultaten suggereren dat emotieherkenning mogelijk een complexe rol heeft in het tot stand komen van criminaliteit. Persoonlijke verschillen in het herkenningsvermogen van de verschillende emoties kunnen mogelijk bijdragen aan de individuele neiging tot deviant en crimineel gedrag. Deze verschillen zijn mogelijk niet beperkt tot de herkenning van angst. De werkingsmechanismen voor de invloed van emotieherkenning op criminaliteit zijn momenteel nog onduidelijk. De huidige visies zijn dat emotieherkenning bijdraagt aan socialisering, ‘theory of mind’, empathisch inlevingsvermogen en/of emotionele intelligentie. Deze constructies zouden kunnen bijdragen aan de persoonlijke moraliteit en een persoon zijn schaamtegevoel. In dit onderzoek vertoonde emotieherkenningsvermogen geen significante relatie met moraliteitszin of de morele emotie schaamte. Mogelijk wordt het effect van emotieherkenning op moraliteitszin gemodereerd door een andere factor, kan de steekproef te klein zijn om bescheiden relaties te ontdekken of heeft het emotieherkenningsvermogen geen effect op moraliteitszin. Andere verklaringen zijn niet uitgesloten.

De ERT-test ontwikkeld door Roy Kessels et al. (2013) blijkt in staat te zijn om genuanceerde persoonlijke verschillen waar te nemen in emotieherkenningsvermogen. Door het gebruik van dynamische gelaatsimpulsen met verschillende intensiteiten is de ERT een waarheidsgetrouwe test die uiterst gevoelig is. In combinatie met de aangepaste versie van de ISRD3-vragenlijst blijken deze in staat te zijn om relaties te ontdekken tussen zelf- gerapporteerde criminaliteit, delinquent gedrag en emotieherkenning bij meerderjarige studenten. Gelet de kleine steekproef moeten de resultaten van dit onderzoek uiterst voorzichtig geïnterpreteerd worden. Een replicatiestudie met een grotere scope wordt daarom aangeraden.

40

5 Conclusie

Dit onderzoek is op basis van de literatuurstudie het eerste onderzoek dat de samenhang van emotieherkenning en zelf-gerapporteerde criminaliteit onderzoekt via een gerandomiseerd design bij meerderjarige studenten. Dit onderzoek gebruikt een gevoelige emotieherkenningstest die bewezen heeft effectief persoonlijke verschillen in het emotieherkenningsvermogen in kaart te kunnen brengen. Het gebruik van zelf-rapportage schalen zorgt dat regelovertredingen die anders verborgen bleven, bevraagd kunnen worden. Dit empirisch onderzoek samen met de systematische literatuurstudie kan de onderzoeksvraag: “hangt emotieherkenning samen met criminaliteit?” een voorlopig antwoord bieden.

Emotieherkenning wordt geacht gedrag te beïnvloeden door zijn rol in de socialisering, het empathisch vermogen, de ‘theory of mind’ (bijvoorbeeld Brüne, 2005) en de persoon zijn inzicht in sociale interactie. Men verwacht dat deze zaken op verschillende mate bijdragen aan antisociaal en crimineel gedrag. Er wordt gezien dat klinische onderzoeken aangeven dat antisociale steekproeven een verminderde emotieherkenning vertonen in vergelijking met een controlegroep (Marsh & Blair, 2008). Psychopaten vertonen hierbij vaak een gebrekkige emotieherkenning van angst. Deze gebrekkige angstherkenning is gelinkt met de ongevoeligheidsfactoren van primaire psychopathie. De gebrekkige emotieherkenning is echter niet beperkt tot psychopathie in klinische context. Buiten klinische context vertoont de studie van Prado et al. (2015) gelijkaardige effecten voor psychopathietrekken en emotieherkenning. Emotieherkenning vertoont ook een link met gedragsproblemen en ongevoeligheidstrekken, zelfs bij zeer jonge kinderen. Personen die veroordeeld waren voor een agressie delict vertonen verminderde emotieherkenning. Personen met een periodieke explosieve stoornis vertonen een overgevoeligheid voor boosheid. Deze verschillen in emotieherkenningsvermogen kunnen verbonden zijn met een verschillend neurologisch functioneren met gedragsmatige gevolgen. De besproken breinregio’s spelen een rol in zowel emotieherkenning als sociaal gedrag en hun interactie. Door belangrijke (o.a. neuro- farmacologische) verschillen denken sommige onderzoekers dat dit een belangrijk genetische predispositie kan zijn voor ongevoeligheidstrekken en antisociaal gedrag. Gebrekkige emotieherkenning kan ook het gevolg zijn van diverse omgevingsinvloeden o.a. mishandeling en druggebruik. Omgevingsinvloeden modereren mogelijk de neurologisch

41 functionering die belangrijk is voor de emotieherkenning. Sommige omgevingsinvloeden die gerelateerd zijn aan een verslechterde emotieherkenning zijn ook gerelateerd aan criminaliteit. De besproken modellen die emotieherkenning en antisociaal gedrag in acht nemen: emotionele intelligentie, empathie, “Violence Inhibiton Mechanism” model (Blair, 1995; 2003) en “Hostile Attribution Bias model” (bijv. de Castro, 2002), trachten verschillende fenomenen te verklaren en hun verklaringskracht beperkt zich mogelijk tot bepaalde subpopulaties. Bij de “Hostile Attribution Bias” verwacht men dat de overgevoeligheid voor boosheid en de neiging om bij anderen sneller een vijandige intentie te zien, samenhangt met agressief gedrag. Deze zienswijze geniet enkel empirische steun in agressieve subpopulaties, bijv. personen met een periodieke explosieve stoornis (Best et al., 2002). In dit onderzoek is er ook geen significante samenhang tussen overgevoeligheid voor boosheid met regelovertredend gedrag in het algemeen, noch met gewelddadige criminaliteit in het specifiek.

Volgens het “Violence Inhibition Mechanism” model zou de gebrekkige herkenning van angst ervoor zorgen dat het angstige gezicht van de uitbeelder zijn inhibitie-effect mist bij de waarnemer. Hierdoor zou gebrekkige angstherkenning bijdragen aan gewelddadig gedrag. De gebrekkige en vertraagde angstherkenning blijft echter niet beperkt tot personen die gewelddadig gedrag vertonen. Regel overtredende personen (Bowen et al., 2013), niet agressieve regelovertredende personen (Schönenberg, 2016) en personen die verkeersovertredingen begingen (Trepáčová et al., 2019) vertoonden een significante slechtere of tragere herkenning van angst in vergelijking met niet overtredende personen. Deze studie bij meerderjarige studenten (n = 38) toont dat de groep van recente regelovertreders significant slechter scoort op angst in vergelijking met de niet recente regelovertreders. Deze resultaten suggereren dat verminderde angstherkenning niet enkel gerelateerd is met gewelddadig gedrag, noch enkel met antisociaal gedrag, maar met criminaliteit, als strafrechtelijke regelovertreding, in het algemeen. Daarom zou het waardevol zijn om het effect van emotieherkenning te bekijken in het licht van een globale theorie voor regelovertredend gedrag. De Situationele Actietheorie (SAT) van Wikström (Wikström & Treiber, 2007, Wikström, 2009) is een algemene theorie van moreel handelen die tracht alle vormen van regelovertredend gedrag te verklaren. In het kader van deze theorie werd de samenhang tussen emotieherkenning met prosociale waarden en de morele emotie schaamte onderzocht. Deze constructies van moraliteit vertonen geen significante samenhang met de emotieherkenning. Prosociale waarden hangt enkel samen met het aantal aangeduide soorten criminele handelingen en de gepercipieerde schaamte bij betrapping. Personen die lagere

42 prosociale waarden hebben, vermelden dus een grotere diversiteit aan regelovertredende gedragingen. De frequentie van de inbreuken in het laatste jaar blijkt onafhankelijk te zijn van de meeste zaken. Het aantal recente regelovertredingen toont enkel een correlatie met illegaal druggebruik en het aantal keer men foutief angst had aangeduid bij niet angstige gelaatsimpulsen. Dit onderzoek ziet een significante negatieve correlatie tussen de frequentie van fietsdiefstal en de correcte herkenning van verdriet, en de frequentie van winkeldiefstal en de herkenning van blijdschap. Dit suggereert dat persoonlijke verschillen in emotieherkenning mogelijk kunnen bijdragen aan de mate waarin men specifieke regelovertredende handelingen stelt.

De groep die in het laatste jaar gewelddadig gedrag stelde en de groep die vermelde iets gestolen te hebben in het laatste jaar verschillen niet significant van de groep die dit niet deden op geen enkele van onze variabelen. Mogelijk is dit te wijten aan een te laag aantal respondenten die recent gewelddadig gedrag vermelden. De respondenten werden opgesplitst naargelang ze het afgelopen jaar één van de regelovertredingen vermelden anders dan illegaal downloaden: diefstal, geweld, vandalisme, wapendracht etc. De vergelijking van deze recente regelovertreders met de niet-recente regelovertreders toont dat er een significant verschil is tussen beiden in hun emotieherkenning. Op basis van de ERT vertonen de recente regelovertreders een lagere gemiddelde score voor emotieherkenning in het algemeen, en een lagere gemiddelde score op de correcte herkenning van angst en een lagere gemiddelde score op de correcte herkenning van verbazing. Deze groepen vertonen geen significante verschillen in prosociale waarden, schaamtegevoel, zelfcontrole of druggebruik. Al deze resultaten suggereren dat emotieherkenning en criminaliteit samenhangen via een complexe relatie. Deze relatie is mogelijk onafhankelijk van moraliteit. Gelet de kleine steekproef van dit onderzoek en het onderzoeksopzet is het aangewezen om een replicatiestudie te doen met een grotere steekproef, waarbij ook demografische en sociale interactie factoren in rekening gebracht worden. Aanvullend kan het waardevol zijn om na te gaan hoe verbeteringen in emotieherkenning kunnen aangebracht worden ten voordele van de behandeling van regelovertreders en ter preventie van regelovertredend gedrag.