• No results found

Emotieherkenning en zelf-gerapporteerde criminaliteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emotieherkenning en zelf-gerapporteerde criminaliteit"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EMOTIEHERKENNING EN ZELF-GERAPPORTEERDE

CRIMINALITEIT

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad master in de Criminologische Wetenschappen

door 01309736 Becue Sander Academiejaar 2019-2020

Promotor: Commissaris:

Tom Vander Beken De Buck Ann

(2)
(3)

1 ABSTRACT:

Emotion recognition is deemed to play an important role for socialization and social interaction. Studies exploring the link between emotion recognition and behavior showed that antisocial behavior coincides with reduced performance in emotion recognition. Clinical studies show reduced fear recognition among individuals with psychopathy and individuals with a history of violence. Both callous-unemotional traits and conduct disorders are linked with reduced emotion recognition. Certain studies suggest that differences in emotion recognition promote differences in antisocial behavior. It remains unclear whether emotion recognition correlates with criminality, defined as rule-breaking behavior, in general. Using a non-clinical randomized sample (n = 38), this study explores the relationship between self-reported criminality, morality, self-control and facial emotion recognition. This was achieved by combining two instruments: a self-report survey based on the “International Self-Report Delinquency Study 3” (ISRD3) and the Emotion Recognition Task (ERT) by Roy Kessels et al. (2013). The study was conducted in a small, randomized sample of adult students (aged 18-26, n = 38). While prosocial values were related to the diversity of criminal behaviors, self-control showed no significant relation to criminal behaviors. When recent rule-breakers (n = 12) were compared to non-rule-breakers (n = 26) they showed only significant differences in emotion recognition. The recent rule-breakers showed significant lower means for emotion recognition in general, the recognition of fear and the recognition of surprise. These results in addition with other studies suggest a complex, possible stand-alone relationship between emotion recognition and criminality.

Keywords: facial emotion recognition, anti-social behavior, self-report, criminality, randomized sample

(4)

2

1 Woord vooraf

Deze masterproef kwam tot stand in het kader van de opleiding “Master of Science in de Criminologische Wetenschappen” aan de Universiteit van Gent.

Het ontwikkelen van deze masterproef was een zware beproeving. Ik ben desondanks dankbaar de kans te krijgen om dit onderzoek te doen. Niettegenstaande ernstige globale tegenslagen ben ik tevreden met het resultaat. Deze masterproef is tot stand gekomen met een aanzienlijke steun uit verschillende hoeken. Deze personen verdienen mijn oprechte dank.

Als eerste wil ik graag Universiteit Gent bedanken voor de mooie jaren die ik hier ervaren heb en de interessante inzichten en vaardigheden die ik gedurende mijn opleiding meegekregen heb.

Vervolgens wil ik mijn promotor, professor Tom Vander Beken (UGent), bedanken voor zijn steun gedurende de hele ontwikkeling van mijn masterproef en voor zijn constructieve kritische noot.

Graag wil ik professor Roy Kessels (Radboud Universiteit) bedanken voor het kosteloos vrijstellen van de ‘Emotion Recognition Task’ van Roy Kessels et al. (2013).

Mijn dank gaat ook naar professor Lieven Pauwels (UGent) voor zijn interesse in mijn project en het vrijgeven van de Nederlandse vertaling van de ISRD3.

Graag wil ik ook dr. Sabine De Moor (UGent) bedanken voor haar ondersteuning en waardevolle input bij praktische kernpunten.

Vervolgens wil ik Sieben Vanhemelryck bedanken voor zijn steun als opzichter gedurende de afname van de survey. Graag wil ik Charlotte Devroe, Lise Surmont, Amaury d’Haene en Tom Wullus bedanken voor hun feedback.

De personen die deelnamen aan mijn onderzoek ben ik ook uiterst dankbaar.

Tot slot bedank ik mijn ouders, familie, vrienden en partner voor hun steun.

(5)

3 Inhoudsopgave 1 Woord vooraf ... 2 2 Inleiding ... 4 2.1 Probleemstelling ... 4 2.2 Onderzoeksvraag ... 5 2.3 Doelstelling ... 5 3 Literatuurstudie ... 6 3.1 Methodologie ... 6 3.2 Emotieherkenning en gedrag ... 6 3.2.1 Evolutie en functie van emoties ... 6 3.2.2 Modellen ... 7 3.2.2.1 Emotionele Intelligentie ... 8 3.2.2.2 Empathie ... 8 3.2.2.3 Violence inhibition mechanism model (VIM) ... 9 3.2.2.4 Hostile attribution bias (HAB) ... 9 3.2.2.5 Situationele Actietheorie ... 10 3.3 Verschillen in emotieherkenning op basis van neurologisch functioneren ... 12 3.3.1 Amygdala ... 12 3.3.2 Anterior Insular Cortex ... 13 3.3.3 Orbitofrontale en prefrontale cortex ... 14 3.3.4 Mogelijk een genetische component ... 16 3.4 Emotieherkenning bij bepaalde groepen ... 16 3.4.1 Emotieherkenning bij personen met psychopathie ... 17 3.4.1.1 Gebrekkige emotieherkenning. ... 17 3.4.1.2 Emotieherkenning en onverschilligheidstrekken ... 18 3.4.2 Emotieherkenning bij jonge kinderen met gedragsproblemen ... 19 3.4.3 Emotieherkenning bij regelovertreders ... 20 3.4.4 Gekende mediërende factoren ... 21 3.4.4.1 Comorbiditeit. ... 21 3.4.4.2 Omgevingsinvloed op emotieherkenning ... 21 3.4.5 Bevorderen van emotieherkenning als behandelingsoptie ... 22 4 De survey ... 23 4.1 Materiaal en methodes ... 24 4.1.1 Deelnemers ... 24 4.1.2 Meeteenheden ... 24 4.1.2.1 De vragenlijst ... 24 4.1.2.2 Emotion Recognition Task (ERT) ... 27 4.2 Resultaten ... 29 4.2.1 Vragenlijst ... 29 4.2.1.1 Beschrijving van het delinquent gedrag in deze steekproef ... 29 4.2.1.2 Onderlinge relaties in de vragenlijst ... 30 4.2.2 Emotieherkenning ... 31 4.2.3 Emotieherkenning en crimineel gedrag ... 33 4.3 Limitaties ... 36 4.4 Discussie ... 38 5 Conclusie ... 40 6 Literatuurlijst ... 43 7 Bijlage 1: Vragenlijst en informed consent ... 61 8 Bijlage 2: Populairwetenschappelijk persbericht. ... 70 9 Bijlage 3: Data Management Plan ... 71

(6)

4

2 Inleiding

2.1 Probleemstelling

Criminaliteit is een fenomeen dat veel mensen angst aanjaagt. Veel slachtoffers en naasten ervaren verdriet en angst als gevolg van de regelovertredende handelingen van anderen. Emoties zijn onlosmakelijk verbonden met veel vormen van criminaliteit. Onze emoties spelen een prominente rol in ons dagelijks leven. De perceptie van emoties van jezelf en anderen kan een leidraad zijn voor onze sociale interactie (deel 2.2.2). Personen kunnen verschillen in de mate waarin ze correct emoties van anderen kunnen herkennen en inschatten. Dit emotieherkenningsvermogen kan belangrijke implicaties hebben voor hoe personen zich gedragen. Perceptuele verschillen zoals gebreken in emotieherkenning kunnen mogelijk leiden tot ernstige antisociale gedragingen. Zo wordt er bijvoorbeeld aangetoond dat verschillende klinische constructies zoals psychopathie en ongevoeligheidstrekken samenhangen met een verminderde herkenning van emoties (deel 2.4). Mede daarom krijgen gewelddadige antisociale personen en veroordeelde criminelen in institutionele context behandelingen die geacht zijn hun emotieherkenning te verbeteren, als onderdeel van hun resocialisering (deel 2.4.5). Het is echter onduidelijk of criminaliteit, als verborgen regelovertredend gedrag, samenhangt met het emotieherkenningsvermogen van individuen. Er zijn slechts weinig studies die buiten de geïnstutionaliseerde context emotieherkenning bestuderen in het kader van antisociaal en regelovertredend gedrag. Deze studies bestudeerden de samenhang tussen emotieherkenning met psychopathietrekken (Prado et al., 2015), gedragsproblemen (Halsz et al., 2013) en overtredingen van verkeersregels (Trepáčová et al., 2019). Bijkomend is er een gebrek aan uniforme inzichten die de link tussen emotieherkenning en regelovertreding trachten te verklaren. Hierdoor kunnen er belangrijke etiologische inzichten in criminaliteit ontbreken. Bij het aanhouden van deze lacunes kunnen mogelijk relevante aanknopingspunten voor de behandeling en preventie van regelovertreding gemist worden.

(7)

5

2.2 Onderzoeksvraag

Deze masterproef streeft ernaar een antwoord te bieden op de centrale onderzoeksvraag: hangt emotieherkenning samen met criminaliteit? Deze onderzoeksvraag is opgedeeld in een aantal deelvragen: welke rol speelt emotieherkenning bij gedrag? Welke rol speelt emotieherkenning bij antisociaal gedrag? Welke theoretische kaders zijn er mogelijk voor emotieherkenning en regelovertredend gedrag? Waarom zouden verschillen in emotieherkenning bestaan en hoe beïnvloeden die gedrag? Wat vertellen empirische onderzoeken ons in verband met emotieherkenning en antisociaal of regelovertredend gedrag? Hangt emotieherkenning samen met verborgen regelovertredend gedrag in een niet-klinische populatie? Vertoont emotieherkenning een correlatie met morele waarden en normen, morele emoties en verborgen criminele gedragingen?

2.3 Doelstelling

Deze masterproef beoogt een voorlopig antwoord te bieden op deze onderzoeksvragen. Dit gebeurt aan de hand van een uitvoerige literatuurstudie en een kwantitatief onderzoek. De literatuurstudie zal de huidige kennis in verband met emotieherkenning en criminaliteit in kaart brengen. Dit deel verkent eerst de basisassumpties van hoe emotieherkenning gedrag kan beïnvloeden. Daarna volgt een bespreking van de theoretische modellen waarbij emotieherkenning gelinkt wordt met antisociaal en crimineel gedrag. Dit wordt gevolgd door een bespreking van een aantal neurologische inzichten die een belangrijke rol kunnen spelen bij het verklaren van persoonlijke verschillen in emotieherkenning en de link met antisociaal en crimineel gedrag. Hierna wordt gekeken naar wat empirische onderzoeken tonen in het kader van emotieherkenning en crimineel gedrag. Hierin worden studies besproken die emotieherkenning onderzochten bij o.a. psychopaten, veroordeelde criminelen, regelovertreders en kinderen met gedragsproblemen. Daarna volgt de bespreking van het praktische gedeelte. Het praktische gedeelte wil ontdekken of er samenhang bestaat tussen zelf-gerapporteerde criminaliteit en het emotieherkenningsvermogen. Om dit te verwezenlijken werd een kwantitatief onderzoek bedacht dat een koppeling inhoudt van een emotieherkenningstest met een zelf-rapportagetest van criminaliteit. Het methodologisch luik van het kwantitatief onderzoek bespreekt deze testen. Vervolgens worden de resultaten en limitaties van dit empirisch onderzoek besproken. Daarop volgt het discussiegedeelte, waar de implicaties van de resultaten besproken worden. Daarna eindigt deze studie met een algemene conclusie.

(8)

6

3 Literatuurstudie

3.1 Methodologie

De methodologie van deze masterproef is tweeledig. Eerst wordt een systematische literatuurstudie uitgevoerd, gevolgd door een kwantitatief onderzoek gebaseerd op de status quaestionis van de huidige literatuur.

De systematische literatuurstudie bestond uit 3 zoekopdrachten; de eerste zoekopdracht trachtte de meest invloedrijke literatuur met betrekking tot emotieherkenning en gedrag in kaart te brengen. Alle opzoekingen werden uitgevoerd in de database van “Web Of Knowledge” beperkt tot de ‘web of science core collection’. De zoektermen waren: “emotion” “recognition” “behavio*”, Resultaat: 3,951. Inclusiecriteria: hoog geciteerd: meer dan 200 keer geciteerd. Resultaat: 19.

De tweede zoekopdracht poogde alle onderzoeken in verband met emotieherkenning en antisociaal gedrag in kaart te brengen. De zoektermen waren “emotion recognition” AND “antisocial behavio*”. Resultaat: 66. Binnen deze zoekopdrachten werd er verfijnd gezocht naar studies die gebruik maken van zelfrapportage, (“self-report”) Resultaat: 8.

De methodologie van het empirisch luik wordt later besproken (deel 3.1).

3.2 Emotieherkenning en gedrag

3.2.1 Evolutie en functie van emoties

Emoties spelen een belangrijke rol in ons dagelijkse leven. Evolutiepsychologen trachten de reden te achterhalen waarom de mens emoties heeft. Volgens evolutiepsychologen zoals Ekman (1973), Nesse (2009) en Fredrickson (2006; 2013) zijn er eigen functies verbonden aan specifieke emotionele toestanden. Deze emotionele gesteldheid zou de mens de fysieke en psychologische toestand verschaffen om potentieel gepast te reageren op bepaalde omstandigheden of stimuli. Zo zouden negatieve emoties zoals woede, walging en angst ons lichaam en psyché voorbereiden om met aversieve situaties om te gaan. Fredrickson (2006; 2013) en Nesse (2009) suggereren dat positieve emoties, zoals bijv. blijdschap, de functie hebben om ons in de gepaste psychologische toestand te brengen die ons zou helpen om sociale relaties op te bouwen en te onderhouden (Workman & Reader, 2014).

(9)

7 Emoties spelen een belangrijke rol bij het tot stand komen van handelingen, door onder meer het effect ervan op het creëren van intenties. De socialiteit van de mens heeft volgens evolutiepsychologen als gevolg dat de mens emoties van elkaar kan herkennen (Workman & Reader, 2014). Dit stelt een persoon deels in staat een ander zijn beleving, intentie en mogelijke handeling in te schatten. De mogelijkheid om de cues van anderen te herkennen om zich deze mentaal voor te stellen noemen evolutiepsychologen de ‘Theory of mind’ of ‘mind-reading’. Het herkennen van emoties stelt de persoon ook in staat om een idee te krijgen van het gevolg van de acties van zichzelf. De perceptie van de gevolgen van een bepaalde actie die iemand onderneemt, wordt deels bepaald door de reacties die men verkrijgt van anderen. Hierdoor kan de mate waarin men in staat is om emoties van anderen te herkennen een belangrijke rol spelen in het afstemmen van een individu zijn gedrag (Ekman, 1973; Dyer, 1983; Workman & Reader, 2014; Mayer, Salovey & Caruso, 2008). De correcte herkenning van een emotie kan afhangen van welke soort emotie. Indien de emotie, of de uitbeelding ervan, cultuurspecifiek is, kan deze moeilijker worden herkend door personen uit een andere cultuur. Cultuuroverstijgende emoties kunnen herkend worden door alle personen, wellicht in verschillende mate. Volgens Ekman (1973) zijn er zes universele menselijke emoties namelijk: angst, boosheid, walging, verdriet, blijdschap en verbazing. Deze emoties blijken in alle culturen voor te komen en worden cross-cultureel herkend.

3.2.2 Modellen

Emotieherkenning wordt dus geacht een rol te spelen bij gedrag. Emotieherkenning kan daardoor potentieel bijdragen aan de verklaring van antisociaal, agressief gedrag en criminaliteit. Er bestaan hiervoor een aantal theoretische raamwerken. De onderstaande modellen trachten de link tussen emotieherkenning en gedrag te verklaren. De focus van elke theorie kan verschillend zijn. Sommige trachten de link tussen emotieherkenning en antisociaal gedrag, agressie, of criminaliteit te verklaren.

Volgens voorstanders van emotionele intelligentie (bijv. Mayer, Salovey & Caruso, 2008) is emotieherkenning een deelaspect van een overkoepelend cognitief construct. Emotieherkenning is hierbij een aparte vaardigheid die deel uitmaakt van emotionele intelligentie.

Emotieherkenning kan een belangrijke rol spelen bij het tot stand komen van empathie. Volgens Marshall & Marshall (2011) kan emotieherkenning gezien worden als een stadium van het empathie proces. Hierbij is emotieherkenning noodzakelijk om inlevingsvermogen te kunnen vertonen en empathisch te kunnen handelen.

(10)

8 Volgens Crick & Dodge (1996) kan agressief gedrag een gevolg zijn van gebreken en

biases gedurende sociale informatieverwerking. Er zijn hierbij twee eerder rivaliserende

theoretische raamwerken. De “Violence Inhibition Mechanism” (Blair, 1995) en de “Hostile Attribution Bias” (bijv. de Castro et al., 2002). Deze VIM en HAB raamwerken blijven beperkt tot de verklaring van de link tussen psychopathie, agressiviteit, geweld en emotieherkenning.

In het kader van dit onderzoek wordt de Situationele Actietheorie (Wikström, 2009) voorgesteld als theoretisch kader. De Situationele Actietheorie is een algemene theorie van regelovertredend en crimineel gedrag. Deze theoretische kaders worden kort besproken.

3.2.2.1 Emotionele Intelligentie

Terwijl er oneensheid is over de precieze definiëring en zelfs het bestaan van emotionele intelligentie, (Mayer, Salovey & Caruso, 2008) blijkt dat de perceptie van andere personen hun emoties een belangrijk deelaspect is van emotionele intelligentie (en/of van sociale intelligentie). Het model van Emotionele Intelligentie van Mayer & Salovey (1997) deelt Emotionele Intelligentie (EI) op in vier takken die elk een skillset vertegenwoordigen: (a) accurate emotie perceptie van zichzelf en anderen, (b) gebruik van emoties om denkprocessen te faciliteren, (m.a.w. de mogelijkheid om emotionele informatie te integreren in het denkproces) (c) begrijpen van emoties, emotionele taal en de signalen uitgedrukt door emoties, (d) het aansturen van emoties om specifieke doelen en interpersoonlijke groei te bekomen. In elk van deze processen kunnen individuele verschillen bestaan (Mayer, Salovey & Caruso 2008).

Hogere emotionele intelligentie (EI) hangt samen met hogere sociale competenties en betere relaties. Lagere EI voorspelt interpersoonlijk conflict en slechte sociale aanpassing. Lagere EI is ook al in verband gebracht met agressie, conflicterend gedrag (Mayer, Perkins, Caruso & Salovey, 2001; Rubin 1999; 2005), druggebruik (Brackett, Mayer & Warner 2004) en roken (Trinidad & Johnson 2002).

3.2.2.2 Empathie

Volgens het model van Marshall & Marshall (2011) verloopt empathie in vier stadia: emotieherkenning, perspectief aannemen, emotionele respons en herstellende actie. Hierbij is emotieherkenning het eerste stadium van het empathieproces (Marshall & Marshall, 2011). De correcte herkenning van sociale signalen van ongemak, bijvoorbeeld angst en verdriet, wordt als een cruciale schakel gezien voor het socialisatieproces, de ontwikkeling van moreel begrip en normale sociale interactie (Corden et al., 2006; Marsh & Blair, 2008).

(11)

9 Ongemakssignalen worden geacht, bij mensen die de ongemakssignalen zien, empathie op te wekken (Marsh & Ambady, 2007: Nichols, 2001; Preston & De Waal, 2002). In het model van Marshall & Marshall (2011) zouden ongemakssignalen slechts empathie uitlokken wanneer de persoon een verzorgende of goedaardige relatie met de persoon in kwestie heeft. Empathie zou volgens hen niet vertoond worden wanneer de observator afkeer, weerzin of vijandige gevoelens heeft tegenover de geobserveerde persoon. Overdreven ongemak bij de observator als gevolg van de ongemaksignalen, met een ontsnapping uit de omgeving als gevolg, wordt in hun model niet gezien als empathie (Marshall & Marshall, 2011). Ongemak- en noodsignalen zoals angst en verdriet kunnen mogelijk een inhibitie effect hebben op ongepast en aversief gedrag (Blair, 2003; Marsh & Ambady, 2007; Marsh & Blair, 2008). Binnen de primatenwereld zijn er gelijkaardige agressie-remmende effecten van ongemakssignalen als bij de mens (Preuschoft, 2000). Er wordt gespeculeerd dat deze ongemak- of noodsignalen geëvolueerd zijn voor deze agressie-remmende effecten (Preuschoft, 2000). Dit laatste uitgangspunt vormt de basis voor het “Violence Inhibiton Mechanism”.

3.2.2.3 Violence inhibition mechanism model (VIM)

Volgens het “Violence inhibition mechanism” model (VIM) (Blair, 1995; 2003) zou de gebrekkige verwerking van de gelaatsuitdrukking een belangrijke etiologische factor zijn in de ontwikkeling van agressief gedrag. Volgens de evolutionaire psychologie zou het uiten van angst en verdriet de personen tegenhouden om bepaalde handelingen te stellen (zie hierboven). Het inhibitie effect van deze emoties wordt hierbij tenietgedaan door de slechte herkenning van de getoonde emoties. Het “Violence Inhibition Mechanism” model geniet veel empirische steun (bijv. Marsh & Blair, 2008; Jusyte & Schönenberg, 2017).

3.2.2.4 Hostile attribution bias (HAB)

Het “Hostile Attribution Bias” (HAB) model (bijv. de Castro et al., 2002; Dodge, 2006) vertrekt vanuit de assumptie dat er een link bestaat tussen agressief gedrag en de neiging om een vijandige intentie toe te schrijven aan anderen. Sommige onderzoekers suggereren dat agressie gerelateerd kan zijn aan een verhoogde gevoeligheid voor boze gezichtsuitdrukkingen. Dit wordt gesteund door onderzoeken die tonen dat agressieve individuen geneigd zijn om: andere gezichtsuitdrukkingen verkeerd te interpreteren als boosheid, boosheid te interpreteren bij een lagere intensiteit, en de neiging om ambigue emotievermenging als boosheid te benoemen. Terwijl dit model minder empirische steun krijgt, worden in specifieke klinische subpopulaties deze voorspelde verhoogde gevoeligheid

(12)

10 voor boze gelaatsimpulsen waargenomen (bijv. Bowen et al., 2014; Coccaro et al., 2007, de Castro et al., 2002). De HAB blijkt hierbij uniek geassocieerd met reactieve agressie subtypes (Burt et al., 2009).

3.2.2.5 Situationele Actietheorie

Het kan waardevol zijn om de samenhang van emotieherkenning en criminaliteit te bekijken vanuit een generalistische theorie van regelovertredend gedrag. Voor dit onderzoek wordt hiervoor de Situationele Actietheorie voorgesteld. De Situationele Actietheorie is een algemene theorie van moreel handelen. Regelovertredend gedrag komt volgens de Situationele Actietheorie tot stand door de criminele geneigdheid van een persoon, de blootstelling aan criminogene situaties en de interactie hiertussen (Pauwels, 2015; Wikström, 2009; Wikström, Oberwittler, Treiber, & Hardie, 2012; Wikström, Tseloni, & Karlis, 2011; Wikström et al., 2018). De ‘geneigdheid tot criminaliteit’ refereert naar een persoon zijn moraliteit, morele waarden, morele emoties en een persoon zijn vermogen tot zelfcontrole. Deze zelfcontrole is slechts belangrijk in situaties waarbij de persoon zijn waarden conflicteren met de gepercipieerde waarden van diens omgeving. Personen met een hoge mate van moraliteit en van zelfcontrole worden geacht zich beter te kunnen onthouden van regelovertredend gedrag wanneer ze blootgesteld worden aan criminogene settings. De ‘criminogene blootstelling’ hangt af van de plaats die een persoon bezoekt en met wie hij of zij dat doet. Deze blootstelling hangt af van de karakteristieken van de peergroep, onder andere hun moraliteit, en de eigenschappen van de plaats. De eigenschappen van de plaats zijn de ‘collective efficacy’ (wederzijds vertrouwen en bereidheid om te handelen in voordeel van de gemeenschap), informele controle en sociale cohesie. Criminaliteit is volgens de SAT “acts of moral rule breaking defined in law” (Wikström, 2009). Wikström en Treiber stellen: “Betrokkenheid bij criminaliteit is fundamenteel een kwestie van moraliteit” (Wikström & Treiber, 2007). Een individu zijn morele perceptie van een setting hangt af van de overeenkomst van de moraliteit van de individu en de morele regels van die setting, alsook de sterkte van een individu zijn morele overtuigingen en morele gewoontes. De intensiteit van de morele emoties bevindt zich op een continuüm gaande van schuld en schaamte voor het breken van een morele regel tot het gevoel van satisfactie voor het opvolgen van morele regels (Wikström et al., 2012; Wikström & Treiber, 2007).

Binnen het kader van de Situationele Actietheorie kan emotieherkenning slechts een indirecte rol spelen. Gebrekkige emotieherkenning kan ten hoogste een oorzaak van de oorzaak zijn.

(13)

11 Gebrekkige emotieherkenning is dus mogelijk een risicofactor voor criminaliteit. Emotieherkenning kan op diverse manieren mogelijk regelovertredend gedrag beïnvloeden, deze manieren sluiten elkaar niet uit. Emotieherkenning kan een factor zijn die regelovertredend gedrag beïnvloedt door zijn indirecte werking op empathie, morele emoties (Eisenberg, 2000) en de ontwikkeling van moraliteit. Zoals hierboven vermeld, wordt empathie vaak gezien als een belangrijke beschermingsfactor voor antisociaal gedrag. Antisociaal gedrag is echter niet per sé gelinkt aan gebreken in het affectief inlevingsvermogen (Durrant & Ward, 2015). Desondanks kunnen personen zich mogelijk de gevolgen van hun acties als minder ernstig inbeelden door een lager inlevingsvermogen met de betrokken emotie.

Binnen een situatie kan gebrekkige emotieherkenning echter ook bijdragen aan een verkeerde perceptie van de geldende regels. De gebrekkige emotieherkenning kan een belemmering zijn van de perceptie van remmende invloeden zoals bijvoorbeeld angstige of verdrietige gezichten. Het verkeerd toeschrijven van vijandige intentie kan gezien worden als een temptatie of provocatie en kan ook een invloed hebben op het perceptie-keuze proces. Zonder voldoende afschrikking of zelfcontrole kan dit bijvoorbeeld leiden tot agressieve gedragingen.

Bijkomend kan variatie in emotieherkenning wijzen op neurologische verschillen in breinstructuren die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van moraliteit, de perceptie van de keuze, gewoontevorming en zelfcontrole, bijvoorbeeld de orbitofrontale cortex (OFC), de amygdala en de anterior insular cortex (AIC),.. (voor meer informatie zie; Wikström & Treiber, 2007; Becue, 2018). De samenhang tussen emotieherkenning en criminaliteit zou dan potentieel wijzen op een schijnverband om wille van een gemeenschappelijke oorzaak. Individuele verschillen in neurologisch functioneren kunnen samenhangen met emotieherkenningsvermogen en gedrag. Zo kan bijvoorbeeld gebrekkige functionering van de amygdala bij personen met primaire psychopathie de oorzaak zijn van de samenhang tussen emotieherkenningsvermogen en antisociaal gedrag. Individuele verschillen in emotieherkenning zouden op de hierboven vermelde manieren indirect kunnen bijdragen aan de totstandkoming van criminaliteit.

(14)

12

3.3 Verschillen in emotieherkenning op basis van neurologisch

functioneren

Een aantal basisemoties worden geacht universeel te zijn. Verschillen in de herkenning van deze emoties kunnen belangrijk zijn voor gedrag, interpersoonlijke relaties en de perceptie van een situatie. Terwijl er culturele verschillen zijn binnen de expressie van emoties, en personen beter in staat zijn emoties te herkennen wanneer die geuit worden in een gelijkaardige stijl als de observator (Elfenbein & Ambady, 2003), kunnen de individuele verschillen in de herkenning van emoties mogelijk deels te wijten zijn aan de neurologische werking van bepaalde breincentra. Deze worden hier kort besproken omwille van de prominente rol die ze kunnen spelen in de verklaring van de verschillen in emotieherkenning. De neurologische werking heeft ook implicaties voor regelovertredend gedrag (Roberts et al. 2018) en kan een verklarende factor zijn voor de samenhang tussen emotieherkenning en criminaliteit. Er worden hier drie breinstructuren besproken die een belangrijke rol spelen bij zowel emotieherkenning als gedrag; amygdala, anterieur insulaire cortex (AIC) en prefrontale cortex (PFC). Belangrijke bijdragen van andere breinstructuren en interacties worden niet uitgesloten.

3.3.1 Amygdala

De amygdala heeft een cruciale rol bij emotionele en sociale gedragingen (Kling et al., 1992). De neuronen van de amygdala reageren zowel op beloning en bestraffingsprikkels als op de gepercipieerde voorspeller van beloning en bestraffing. De amygdala speelt daardoor een belangrijke rol bij klassieke conditionering (Adolphs, 2010). Blair (2005) stelt; “Because the

amygdala is involved in het formation of stimulus-reinforcement associations, it is theorized that amygdala dysfunction impairs the learning that typically results following distress cues.”

De amygdala heeft een belangrijke functie bij de herkenning van emoties van anderen. Terwijl de amygdala verhoogde activiteit vertoont bij de perceptie van verschillende expressies blijkt de amygdala meer geactiveerd te worden bij angstige expressies dan bij andere expressies (Morris et al., 1996; Marsh & Blair, 2008). Ondanks dat het negatief affect een hogere activatietoestand veroorzaakt in de amygdala, is deze niet gespecialiseerd tot enkel het negatief affect. De amygdala wordt eerder gezien als de motor en opvolger van emotionele opwinding in het algemeen (Adolphs, 2010). Schade in de amygdala is gelinkt aan verslechterde herkenning van angst (Adolphs et al., 1994; Marsh & Blair, 2008; Fitzgerald et al., 2006, Adolphs, 2010) en een verslechte angstconditionering (Becharra et al., 1995; Labar

(15)

13 et al. 1995; …). Amygdala disfuncties zijn gelinkt aan antisociale populaties in het algemeen en specifiek aan psychopathie (bijv. Aggleton, Kling & Brother, 1993; Blair & James, 2003; Adolphs 2010; Ewbank, 2018).

Volgens Adolphs (2002; 2010) zijn er verschillende studies die tonen dat er individuele verschillen zijn in de reactie van de amygdala ten opzichte van gezichten. Deze verschillen zijn o.a. verbonden met geslacht, gemoedstoestand, persoonlijkheid en (neurobiologisch) genotype.

De amygdala heeft een interactie-effect met andere breinstructuren voor de verwerking van beloning. Belangrijke structuren zijn o.a. de prefrontale cortex, het striatum en de nucleus accumbens. Studies van letsels die de structuren van elkaar loskoppelen blijken het belang van deze interactie te bevestigen (Adolphs, 2010). Zo blijkt de disconnectie van de amygdala met de orbitofrontale cortex even ernstige gebrekkige werking van het belonings-gerelateerd leren te veroorzaken als letsels in één van de twee structuren (Adolphs, 2010; Baxter et al., 2000). Volgens neurowetenschappelijk onderzoek verkrijgt de amygdala de associatie van de (huidige) beloningswaarde van een prikkel en gebruikt de orbitale cortex dit signaal om de keuze van het wezen te gidsen (Adolphs, 2010; Hampton et al., 2007; Schoenbaum et al., 2003). De amygdala blijkt echter, op basis van een letselstudie, niet noodzakelijk te zijn het ervaren van angst (Adolphs, 2010).

3.3.2 Anterior Insular Cortex

De anterior insular cortex (AIC) speelt een rol bij de koppeling tussen lichamelijke reacties op emotionele stimuli en de subjectieve gevoelstoestand (Sterzer, 2007; Craig, 2002; Critchley, 2005; Paulus & Stein, 2006; Allman et al., 2006). De anterieur insular cortex (AIC) heeft een belangrijke functie voor gewaarwording. De AIC wordt bijvoorbeeld geactiveerd wanneer men zich bewust wordt dat men iets herkent, dit gebeurt ook bij de herkenning van emoties (Craig, 2009). Men speculeert dat de neurale structuren die noodzakelijk zijn voor het ervaren van de eigen gevoelens, ook noodzakelijk zijn voor het inleven in de gevoelens van anderen (o.a.: Critchely, 2005; Singer et al., 2004; Sterzer, 2007). De anterior insula heeft hoogstwaarschijnlijk een cruciale rol bij het ervaren van empathie (Carr et al., 2003: Jackson et al., 2005; 2006; Singer et al., 2004; 2006; Sterzer 2007; Wicker et al., 2003). In de studie van Sterzer (2007) zien ze abnormaliteiten, namelijk verminderde grijze materie, in de anterior insula en de amygdala bij patiënten met gedragsproblemen in vergelijking met een controlegroep.

(16)

14 In de studie van Brito et al. (2009) vergelijken ze specifieke breinregio’s van ongevoelige adolescente jongens geteisterd door gedragsproblemen met een controlegroep. Hier zien ze verhoogde grijze massa concentraties in de anterior insula cortex en orbitale prefrontale cortex bij de jongeren met gedragsproblemen en ongevoeligheidstrekken. Dit is in tegenstelling tot onderzoeken bij volwassen psychopaten. Bij volwassen psychopaten wordt er vaak verlaagde grijze massa concentraties en verminderde volume van de orbitale prefrontale cortex waargenomen. Brito et al. (2009) suggereert dat structurele verschillen in de orbitofrontale cortex geassocieerd kunnen zijn met gebrekkige morele redenering bij volwassenen met psychopathie (zie ook: Del Casale, 2015) en kinderen met ongevoeligheidstrekken en gedragsproblemen.

3.3.3 Orbitofrontale en prefrontale cortex

Letsels en disfuncties in de prefrontale-cortex regio kunnen leiden tot o.a. verminderde controle over het gedrag en emoties en verminderd leervermogen bij bestraffing. (zie: Wikström & Treiber 2007, Becue 2018). Schade aan de orbitofrontale cortex (OFC), een onderdeel van de prefrontale cortex, is geassocieerd met impulsief en agressief gedrag (Damasio et al. 1994; Izquierdo et al. 2005). Personen met schade aan de OFC vertonen verminderde controle over hun emoties en een gebrekkig bewustzijn van de morele implicaties van hun acties.

Bij het verwerken van boze gezichten wordt de amygdala, de ventromediale prefrontale cortex (vMPFC) en de OFC geactiveerd (Nomura et al., 2004). Hornak et al. (1996) rapporteren dat mensen met schade aan de OFC een gebrekkige algemene expressie herkenning vertonen. Een veelzeggende casestudy die de link tussen emotieherkenning antisociaal gedrag en de OFC suggereert, is die van Blair & Cipolotti (2000). In de casestudy van Blair & Cipolotti (2000) onderzochten ze een persoon met verkregen sociopathie. Deze persoon had een letsel aan beide frontale kwabben verbonden met de OFC. De persoon vertoonde een slechte herkenning van blijdschap, woede, walging en verdriet, maar niet van verrassing en angstigheid. De generale gelaatsuitdrukkingsverwerking bleef intact. De persoon toonde geen gebrekkige uitvoering op de testen van ‘Theory of mind’, noch op de “reversal learning task”. Blair & Cipolotti (2000) suggereren dat de proefpersoon de ongepastheid van zijn gedrag niet kon beseffen. Dit kwam volgens hen doordat de proefpersoon niet meer in staat was om de weergave van situaties geassocieerd met boze reacties van anderen te activeren of in te beelden, of dat deze representatie zijn gedrag niet meer kon aanpassen.

(17)

15 Emotieherkenning-gebreken kunnen naargelang de eigenheid van de persoon gerelateerd zijn aan verschillende breinstructuren of differentieel neurologisch functioneren. Een voorbeeld hiervan is het verschil tussen emotieherkenning-gerelateerd neurologisch functioneren van jongeren met autisme spectrum stoornis en jongeren met gedragsproblemen (bijvoorbeeld Bons et al., 2012; Klapwijk et al., 2015). Jongeren met autisme spectrum stoornis (ASD) vertonen onverschilligheid/ ongevoeligheidstrekken. Deze zijn niet sterk gecorreleerd met gedragsproblemen. Gebrekkige angstherkenning wijst op gelijkaardige affectieve problemen bij ASD zoals gezien bij CU (Leno et al., 2015). In de studie van Klapwijk et al. (2015) vergeleken ze adolescente jongens met ASD en jongens met gedragsproblemen en ongevoeligheidstrekken. Ze scanden hun brein via een fMRI gedurende de uitvoering van een emotieherkenningstest en een emotieresonantie-test. Ze concluderen dat verminderde amygdala responsiviteit mogelijk wijst op een gebrekkige emotieverwerking in beide stoornissen. Gebrekkige ventromediale prefrontale cortex reactiviteit suggereert problemen in cognitieve aspecten van empathie voor personen met autisme spectrum stoornis, terwijl verminderde inferior frontale gyrus en de anterior insula verminderde emotieresonantie suggereren bij personen met een gedragsstoornis en ongevoeligheidstrekken (Klapwijk et al., 2015). In de studie Ewbank et al. (2018) vertonen jongeren met een gedragsstoornis verminderde amygdala reactiviteit bij het verwerken van boze en verdrietige gezichten in vergelijking met een controlegroep (Ewbank et al., 2018). In deze studie correleren kenmerken van psychopatie met amygdala en ACC connectiviteit maar zijn deze kenmerken niet gerelateerd met amygdala reactiviteit (Ewbank et al., 2018).

Neurobiologische verschillen tussen personen kunnen mogelijk belangrijke differentiële etiologische paden van wangedrag en gedragsstoornissen blootleggen. De studie van Coccaro et al. (2007) is hier een voorbeeld van. Personen met een periodieke explosieve stoornis vertonen een verminderde herkenning van “woede”, “walging” en “verassing”. In sommige studies zijn ze geneigd om “walging” en “angst” toe te schrijven aan neutrale gezichten (Best et al., 2002). Personen met een periodieke explosieve stoornis vertoonden overdreven verhoogde amygdala reactiviteit en verminderde OFC activatie bij gezichten die boosheid tentoonstellen. Deze personen met een verleden van agressieve uitbarstingen vertonen geen koppeling tussen de amygdala en de OFC gedurende hun reacties op boze gezichten (Coccaro et al., 2007). Deze amygdala hyperactiviteit komt enkel voor bij woede gelaatsimpulsen, terwijl bijvoorbeeld bij borderlinepersoonlijkheidsstoornissen deze amygdala hyperactiviteit voorkomt bij zowel negatieve, positieve en neutrale gelaatsexpressies (Coccaro et al., 2007; Donegan et al., 2003). Dit suggereert dat bij de personen met een periodieke explosieve

(18)

16 stoornis hun agressief gedrag te wijten kan zijn aan hyperactiviteit van de amygdala en gebrekkige tussenkomst van de OFC. Zoals voorspeld wordt in het “Hostile Attribution Bias” model.

3.3.4 Mogelijk een genetische component

Zoals hierboven vermeld, doet emotieherkenning beroep op een aantal breinregio’s (zie deel 2.5.). Deze kunnen genetische en omgeving-gebonden invloeden hebben. Emotieherkenning kan hierbij een belangrijke genetische component vertonen, die een risicofactor kan zijn voor de ontwikkeling van antisociaal gedrag. Sully et al. (2015) stellen dat gebrekkige emotieherkenning mogelijk een endofenotype kan zijn voor de ontwikkeling van gedragsstoornissen en bijgevolg antisociaal gedrag. Volgens Sully et al. (2015) vertoont gebrekkige emotieherkenning bij adolescenten een vergroot risico op de ontwikkeling van antisociaal gedrag voor zowel personen die al reeds een gedragsstoornis hebben als hun aanverwante familieleden. Volgens Petitclerc et al. (2019) is er een significante genetische correlatie tussen slechte angstherkenning en onverschillig/ongevoelig gedrag. Hun studie suggereert dat beiden een gemeenschappelijke genetische etiologie hebben (Petitclerc et al., 2019).

3.4 Emotieherkenning bij bepaalde groepen

Emotieherkenning wordt geacht een belangrijke rol te spelen bij socialisering. Wegens de belangrijke modulerende rol van emotionele expressies op interpersoonlijk gedrag, acht men dat agressiviteit en andere onaangepaste gedragingen het gevolg kunnen zijn van het falen om gepast begeleid te worden door sociale signalen van anderen (Blair, 2003; Marsh & Blair, 2008). Mede daarom zijn er een aantal onderzoeken uitgevoerd waarbij men keek naar het emotieherkenningsvermogen bij personen met een voorgeschiedenis van antisociaal, agressief of crimineel gedrag en personen met antisociale gedragstrekken en gedragsproblemen. De meeste onderzoeken hanteren hierbij een klinisch experimenteel onderzoeksontwerp. Bij zulke onderzoeken vergelijken ze het emotieherkenningsvermogen tussen een bepaalde antisociale groep en een controlegroep.

Volgens de meta-analyse van Marsh & Blair (2008) vertonen antisociale steekproeven consistent gebreken in de herkenning van angst, verdriet en verrassing. De gebrekkige angst herkenning is significant groter dan de gebrekkige herkenning van de andere basisemoties.

(19)

17 Angst blijkt moeilijker herkenbaar te zijn voor alle mensen dan andere emoties zoals blijdschap of verdriet (Elfenbein & Ambady, 2002), maar de slechte herkenning van angst is echter groter bij antisociale populaties dan in een vergelijkingspopulatie. De afwezigheid van emotionaliteit, het ongevoeligheids-aspect van primaire psychopathie, is gelinkt aan gebrekkige angstverwerking. Zo blijkt bijvoorbeeld in de studie van Jusyte & Mayer (2015) dat enkel antisociale individuen met onverschillige, ongevoelige trekken benadeeld zijn in het verwerken van emotionele cues van angst. Volgens de meta-analyse van Marsh & Blair (2008) kan de gebrekkige angstherkenning niet worden toegeschreven aan de moeilijkheid van de taak. Doordat specifiek angst slechter wordt herkend, suggereert dit dat de gebrekkige herkenning niet louter te wijten is aan factoren die instaan voor de algemene verwerking van gezichtsuitdrukkingen; zoals (algemene) intelligentie, aandacht, taak-specifieke motivatie of gebrekkige perceptuele verwerkingsmechanismen. Volgens Marsh & Blair (2008) suggereert dit dat antisociaal gedrag geassocieerd kan zijn met neurocognitieve mechanismen die specifiek verantwoordelijk zijn voor de verwerking van angstige expressies.

3.4.1 Emotieherkenning bij personen met psychopathie

3.4.1.1 Gebrekkige emotieherkenning.

Psychopathie is een persoonlijkheidsstoornis bij volwassenen gekenmerkt door ongevoeligheid, kilheid, impulsiviteit, sensatiezoekend gedrag en narcisme. Psychopathie blijkt samen te hangen met gebrekkige herkenning van emotionele gelaatsuitdrukking (Cigna et al. 2019; Dawel, 2012;). Wetenschappelijke onderzoeken tonen zowel een gebrekkige globale emotieherkenning als een gebrekkige specifieke emotieherkenning, voornamelijk de gebrekkige herkenning van angst (bijvoorbeeld Montagne et al., 2005). Deze resultaten zijn echter inconsequent, soms vertonen ze beiden, soms vertonen ze enkel één van de twee. De gebrekkige herkenning kan o.a. het gevolg zijn van gebrekkige aandacht of emotiecategorisatie of een interactie hiertussen (Jusyte et al., 2015; 2017; 2019).

Psychopathie is geassocieerd met gebrekkige herkenning van andere personen hun emotionele gelaatsexpressies. Bij Blair & Cipolotti (2000) blijken psychopaten in de gevangenis geen gebrekkige generale expressieherkenningsvermogen te vertonen. Hierbij tonen de psychopaten enkel een selectief gebrekkig vermogen om autonome reacties te hebben bij verdrietige of angstige expressies. Bij Blair et al. (2001; 2004) en Stevens et al. (2001) blijkt dat hoge scores op psychopathische trekken geassocieerd zijn met een verminderde herkenning van angst. Bij Woodworth & Waschbusch (2008) blijkt dit echter niet zo. Het

(20)

18 ongevoeligheidsaspect van psychopathie is gerelateerd met verminderde herkenning van angstige gezichten (Gillespie et al., 2019; Brislin & Patrick, 2019). Gevangenen met psychopathie vertonen minder goede accuraatheid bij de herkenning van angstigheid en walging (Igoumenou et al., 2017). Psychopathische gevangenen tonen in de studie van Gillespie et al. (2019) een verminderde pupildilatatie op emotionele gezichten in vergelijking met een controlegroep. Dit resultaat wijst mogelijk op een attentie emotie interactie-effect. In de studie van Jusyte et al. (2019) blijkt echter dat antisociale, gewelddadige overtreders een intact attentieproces behouden. In hun studie kan de gebrekkige angstherkenning worden toegeschreven aan gebrekkige emotiecategorisatie.

Ondanks dat er duidelijk een gebrekkige emotieherkenning is bij populaties met psychopathie en ernstig antisociaal gedrag (Cigna et al., 2009;), is het volgens Marsden et al. (2019) onzeker of de emotieherkenning-deficit gezien bij psychopathie ook voorkomt bij personen met enkel een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is namelijk te hoge comorbiditeit in de betrokken studies (Marsden et al. 2019).

3.4.1.2 Emotieherkenning en onverschilligheidstrekken

Het ongevoeligheidsaspect van psychopathie en de antisociale persoonlijkheidsstoornis blijkt een link te vertonen met emotieherkenningsvermogen. Onverschilligheid/-ongevoeligheidstrekken, in het Engels “Callous/Unemotional”’ genoemd, kunnen gemeten worden zonder dat er sprake hoeft te zijn van psychopathie of een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze trekken kunnen ook gemeten worden bij kinderen. Deze onverschilligheid/ongevoeligheidstrekken zijn geassocieerd met verminderde cognitieve en affectieve empathie, (Gillespie et al., 2015; Lui et al., 2016; Dadds et al., 2012; 2017; Moul et al., 2018). Dit is mogelijk te wijten aan een verminderde emotieherkenning en een verminderde mogelijkheid om een affectief perspectief in te nemen (Lui et al., 2016). Ongevoeligheid bij volwassenen is geassocieerd met zowel gedragsmatige als fysiologische gebrekkige verwerking van angstige gezichten (Brislin et al., 2018). Personen met hoge scores op kilheid vertonen ook een gebrekkige herkenning van pijn (Wolf & Centifanti, 2014). Ongevoeligheidstrekken vertonen dus een samenhang met gebrekkige emotieherkenning en/of gebrekkige angstherkenning in populaties van psychopaten en antisociale personen maar ook in andere groepen. In de studie van Prado et al. (2015) zien ze verminderde emotieherkenning bij personen met primaire en secundaire psychopathietrekken in een niet klinische steekproef.

(21)

19 3.4.2 Emotieherkenning bij jonge kinderen met gedragsproblemen

Bij kinderen wordt een gelijkaardige trend vastgesteld als bij volwassen. Zo wordt gebrekkige angstherkenning ook al bij zeer jonge kinderen (mean; 4.8) geassocieerd met verminderde bezorgdheid voor anderen (White et al., 2016). De correlatie tussen onverschillig/ongevoeligheids-trekken en emotieherkenning wordt echter niet in elke studie even sterk bevonden (bijvoorbeeld: Ciucci et al., 2014).

In de studie van Van Zonneveld et al. (2019) onderzoeken ze kinderen tussen acht en twaalf jaar oud. De kinderen die volgens deze studie een hoog risico hebben op het ontwikkelen van crimineel gedrag, herkennen significant slechter gelaatsuitdrukkingen dan de controlegroep. Ze tonen hierbij een specifiek gebrekkige herkenning van angst en verdriet (Van Zonneveld et al., 2019). Kinderen met gedragsproblemen vertonen verzwakte emotie en intentie herkenning (Wells et al., 2019). In de studie van Wells et al. (2019) zijn deze omgekeerd correlerend. In de studie van Halász et al. (2013) zijn de gedragsproblemen omgekeerd gecorreleerd met de herkenning van angst bij adolescente jongens, maar niet bij meisjes. Hoe zwakker de emotie en intentie herkenning, hoe ernstiger de gedragsproblemen. De studie van Pozzoli et al. (2017) ziet een ander effect. In die studie bekijken ze emotieherkenning in het licht van pestgedrag bij kinderen. Bij jongens blijkt dat een betere angstherkenning samenhangt met meer pestgedrag. Ze suggereren dat de betere angstherkenning het mogelijk maakt om beter slachtoffers uit te kiezen. Bij meisjes zien ze dat een betere angstherkenning samenhangt met verdedigend gedrag. Slachtofferschap van pesten is gelinkt met een verminderde herkenning van emoties (Woods et al., 2009; Pozzoli et al., 2017).

Volgens Bedford et al. (2015) voorspelt de aandacht voor sociale aspecten gedurende kindsheid hogere ongevoeligheidstrekken. De aandacht voor sociale aspecten gedurende kindsheid werd in Bedford et al. (2015) geoperationaliseerd als het optisch meevolgen (gezichtstracking) van het gelaat van de moeder door het kind. Het effect van deze aandacht op ongevoeligheidstrekken wordt niet gemedieerd door emotieherkenning. Gebrekkige emotieherkenning en verminderde aandacht voor sociale aspecten blijken als onafhankelijke voorspellers te functioneren voor de ontwikkeling van onverschilligheidstrekken en gedrag (Bedford et al., 2017). Dit suggereert dat zowel gebrekkige sociale aandacht als slechtere emotionele categorisering beiden bijdragen aan de ontwikkeling van ongevoeligheidstrekken. In de studie van Aspan et al. (2013) bleken zelf-gerapporteerde gedragsproblemen omgekeerd te correleren met algemene emotieherkenning, herkenning van woede, angst en verdriet.

(22)

20 Personen die een hogere mate van gedragsproblemen rapporteerden vertoonden een slechtere emotieherkenning in vergelijking met de controlegroep.

3.4.3 Emotieherkenning bij regelovertreders

Hierboven werd vermeld dat een aantal groepen een verminderd emotieherkennings-vermogen vertonen: personen met psychopathie, veroordeelde agressieve personen (Chapman et al., 2008), personen met hoge ongevoeligheidstrekken en kinderen met gedragsproblemen. De hierboven vermelde studies maken vaak gebruik van populaties uit klinische en/of forensische context en vergeleken deze met populaties buiten deze context. Zo gebruiken ze data verkregen van bijvoorbeeld personen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis uit forensisch psychiatrische instituten, veroordeelde psychopaten uit gevangenissen, kinderen uit de bijzondere jeugdzorg, etc. Deze studies suggereren een belangrijke invloed van emotieherkenning op regelovertredend gedrag. Sommige onderzoeken bekeken daarom de persoon zijn emotieherkenningsvermogen in het licht van regelovertredend gedrag.

Zo bleek in de studie van Schönenberg et al. (2016) dat zowel niet-agressieve als agressieve overtreders een vertraagde perceptie van angstige gezichten vertonen, in vergelijking met niet-overtreders (Schönenberg et al., 2016). Overtreders zijn significant slechter in het identificeren van verdriet, lage intensiteit van walging en hoge intensiteit van angst (Bowen et al., 2013). In de studie van Bowen et al. (2013) vertoonden overtreders verminderde herkenning van lage intensiteit van boosheid en verhoogde herkenning bij hoge intensiteit gelaatsimpulsen van boosheid. Hierbij verklaarde de mate van gedragsproblemen en psychopathietrekken de variatie in de herkenning van angst en walging. De hevigheid van de overtreding verklaarde de variatie in herkenning van boosheid (Bowen et al., 2013). In de studie van Trepáčová et al. (2019) bleek dat niet-overtredende bestuurders sneller emoties herkenden bij de ‘Pictures Of Facial Affect’- test dan overtredende bestuurders. Deze resultaten suggereren dat vertraagde angstherkenning niet enkel verbonden is met agressief gedrag maar met antisociaal en regelovertredend gedrag in het algemeen.

Sommige onderzoeken zien samenhang tussen gebrekkige emotieherkenning, psychopathieschalen en antisociaal gedrag buiten klinische context (Prado et al., 2015; Trepáčová et al., 2019). In het onderzoek van Jusyte & Schönenberg (2017) is deze link echter beperkt tot een bepaalde populatie. Bij Jusyte & Schönenberg (2017) vertonen gewelddadige overtreders een gelijkaardige perceptuele sensitiviteit voor emoties als de controlegroep. Verschillen in emotieherkenning zijn hier dus niet te wijten aan gebrekkige

(23)

21 aandacht voor emoties. In deze studie vertonen de veroordeelde gewelddadige overtreders een gelijkaardige prestatie van de categorisering van boze expressies in vergelijking met de controlegroep. De gewelddadige overtreders tonen enkel gebrekige categorisering van ambigue angstige expressies. Deze gebrekige categorisering van ambigue angstige expressies is geassocieerd met zelf-gerapporteerde agressie en psychopathieschalen. In de controlegroep waren geen gelijkaardige patronen (Jusyte & Schönenberg, 2017).

3.4.4 Gekende mediërende factoren

3.4.4.1 Comorbiditeit.

Een antisociale persoonlijkheidsstoornis impliceert niet per sé een gebrekkige emotieherkenning. De emotieherkenning kan ook gemodereerd worden door andere factoren. Bij antisociale personen kan bijvoorbeeld de veelvoorkomende comorbiditeit van andere psychologische stoornissen een persoon zijn emotieherkenningsvermogen beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan is het samengaan van een angststoornis met een antisociale gedragsstoornis. Personen met een angststoornis vertonen verhoogde gevoeligheid voor bepaalde, voornamelijk negatieve, emoties. De angststoornis is gerelateerd aan een verhoogde herkenning van lage-intensiteit gelaatsimpulsen van blijdschap, walging en verdriet (Short et al., 2016). Personen met antisociale gedragsstoornis en een angststoornis vertoonden niet de typische gebrekkige emotieherkenning die gezien werd bij personen met enkel een antisociale gedragsstoornis. Angststoornis en comorbiditeit van angststoornis en antisociale gedragsstoornis zijn geassocieerd met een normaal en verhoogd emotieherkenningsvermogen (Short et al., 2016).

3.4.4.2 Omgevingsinvloed op emotieherkenning

Een mishandelende opvoedingsomgeving blijkt nadelig te zijn voor het vermogen van kinderen om bepaalde gezichtsexpressies te herkennen en te onderscheiden (Leist & Dadd, 2009), terwijl het hun bewustzijn voor andere emoties vergroot. In de studie van Pollak et al. (2000) bleek dat verwaarloosde en mishandelde kinderen minder goed emotionele expressies herkenden. Mishandelde kinderen waren in het algemeen slechter in emotionele expressies herkennen maar waren even goed als een controlegroep in het herkennen van boosheid. Ze blijken ook eerder grote waakzaamheid tegenover boosheid en bedreigende cues te vertonen. Verwaarloosde kinderen zagen meer gelijkheid in de blije en verdrietige gezichten dan de andere groepen. Fysiek mishandelde kinderen en fysiek verwaarloosde kinderen bleken boosheid en verdriet sneller toe te schrijven aan een neutraal gezicht.

(24)

22 Kindermishandeling (Curtis et al., 2019) en slechte emotieherkenning worden geïmpliceerd als risicofactoren van psychopathie. Onderzoek toont aan dat deze met elkaar kunnen interageren. De studie van Waller et al. (2018) toont dat een interactie-effect opdook. In deze studie was mishandeling gerelateerd aan hogere antisociale factoren bij personen met een slechte herkenning van positieve emoties (Waller et al., 2018).

Het toedienen van middelen kan een persoon zijn emotieherkenning mogelijk aanpassen. De studie van Hauger et al. (2019) is hier een voorbeeld van. Zij zien dat personen die verslaafd zijn aan anabole steroïden een verminderde emotieherkenning vertonen, voornamelijk gebrekkige angstherkenning. Zij onderzochten dit verschil op basis van lichaamsbeweging en niet enkel op basis van gelaatstimuli. Deze verminderde emotieherkenning draagt volgens de auteurs mogelijk bij tot de hogere mate van interpersoonlijk conflict en antisociaal gedrag bij anabole steroïde verslaafden.

In de studie van Chang en Baskin-Sommers (2020) bleek dat leven in een benadeelde buurt een effect vertoont op het neurologisch verwerken van de betrouwbaarheid van gezichten. De gepercipieerde betrouwbaarheid was hierbij gebaseerd op de fysiologische aspecten van het gelaat. Hun onderzoek toonde dat personen die in een benadeelde buurt leven een verhoogde waakzaamheid vertonen tegenover betrouwbare gezichten. Iets wat volgens hen als een adaptatie kan gezien worden tegen deviant gedrag en contact met de politie. Dit onderzoek heeft ook als algemene implicatie dat buurtfactoren mogelijk een verschillende neurologisch verwerking van gelaatsimpulsen kan inhouden, zonder noodzakelijk een verschil in uitkomst.

Omgevingsinvloeden kunnen dus zowel de uitvoering van de emotieherkenning beïnvloeden als de verwerking van gelaatsimpulsen modereren. Zo zijn bijvoorbeeld mishandeling en verwaarlozing gerelateerd met gebrekkige emotieherkenning. Druggebruik kan mogelijk emotieherkenning beïnvloeden. Buurtfactoren kunnen samenhangen met een verschillende neurologisch verwerking van gelaatsimpulsen. Al deze factoren vertonen ook een samenhang met criminaliteit.

3.4.5 Bevorderen van emotieherkenning als behandelingsoptie

Hierboven werd besproken dat emotieherkenning een samenhang vertoont met antisociaal gedrag in bepaalde populaties. Ongeacht de theoretische grondslag blijkt een goede emotieherkenning een meerwaarde te zijn voor het sociaal functioneren van een persoon.

(25)

23 Het is daarom ook niet verwonderlijk dat het bevorderen van emotieherkenning gezien wordt als een potentieel succesvolle behandelingsoptie bij deviante en antisociale jeugd (bijv. Hunnikin et al., 2019; Lui et al., 2017; Hubble et al., 2015) en bij gewelddadige overtreders (Schönenberg et al., 2013). Bijkomend toont Umbach et al. (2018) dat gevangenisopsluiting zonder cognitieve gedragstherapie of mindfullness training een negatief effect vertoont op de gevangene zijn cognitief functioneren, waaronder de cognitieve controle, emotie regulatie en emotieherkenning (Umbach et al., 2018). Veroordeelde en opgesloten criminelen kunnen waarschijnlijk gebaat zijn met behandelingen die hun emotieherkenning bevorderen of op z’n minst hun huidige vaardigheid onderhouden.

4 De survey

Emotieherkenning vertoont dus een samenhang met criminaliteit, gewelddadig en antisociaal gedrag en ongevoeligheidstrekken bij verschillende populaties. Het merendeel van de hierboven vermelde studies zijn uitgevoerd met klinische steekproeven. Bij deze studies worden geïnstutionaliseerde personen met ernstige gedragsproblemen vergeleken met een controlegroep. Binnen deze studie wordt er nagaan of er gelijkaardige fenomenen kunnen ontdekt worden voor emotieherkenning en crimineel gedrag wanneer er gebruik gemaakt wordt van zelf-rapportage van criminaliteit in een gerandomiseerde niet-klinische steekproef. Dit onderzoeksopzet tracht een antwoord te bieden op: bestaat er een link tussen crimineel gedrag en het emotieherkenningsvermogen? Om deze cruciale onderzoeksvraag te beantwoorden gebruikt dit onderzoek een zelfrapportage survey, gemaakt voor het in kaart brengen van criminaliteit, en een state-of-the-art emotieherkenningstest. In het kader van de Situationele Actietheorie trachten we de mogelijke samenhang van emotieherkenning met een aantal dingen te onderzoeken. Deze studie zal nagaan of emotieherkenning verschilt tussen regelovertredende personen en niet-regelovertredende personen. Bijkomend bekijkt deze studie of emotieherkenning samenhangt met specifieke criminele handelingen en of constructies van moraliteit, prosociale waarden, schaamtegevoel, zelfcontrole en druggebruik correleren met emotieherkenning.

(26)

24

4.1 Materiaal en methodes

4.1.1 Deelnemers

Er werd besloten om meerderjarige hogeschool- en universiteitsstudenten van verschillende opleidingen en campussen te bevragen. Er waren drie voorwaarden om te kunnen deelnemen: de studenten moesten een leeftijd hebben tussen 18 en 26 jaar, op dat moment een opleiding volgen en Vlaams als moedertaal hebben. De leeftijd en het opleidingsniveau zijn belangrijk om de onderlinge vergelijkbaarheid hoog te houden en de vergelijkbaarheid met de normatieve steekproef van Roy Kessels et al. (2013). Erasmusstudenten en andere anderstalige studenten werden geweerd om twee redenen: mogelijk cultureel effect op emotieherkenning en moeilijk begrijpen van de Vlaamse vragenlijst of andere nuances bij de bewoording van de emoties. De studenten werden spontaan aangesproken op een plek in hun campus. Hierbij werd een gerandomiseerde procedure gebruikt waarbij telkens de derde persoon aangesproken werd. Indien deze zich in een groepje bevond werd de hele groep aangesproken. Groepen en zelfselectie werden niet geweerd. Zelfselectie kwam niet voor. Er werden 56 personen aangesproken. Vijf personen waren anderstalig en 13 personen weigerden deel te nemen. In totaal deden 38 personen mee, waarvan 50% mannen (n= 19). De gemiddelde leeftijd was 22,32 (SD= 1.757, range: 19-26 jaar).

4.1.2 Meeteenheden

4.1.2.1 De vragenlijst

Criminaliteit wordt in kaart gebracht door het gebruik van een aangepaste versie van de vragenlijst gebruikt in de “International Self-Report Delinquency Study” (ISRD3) (Northeastern University, 2019). De ISRD3 is een internationale enquête-afname bij scholieren. De ISRD3 focust op de empirische integratie van de Situationele Actie Theorie (SAT), Institutionele Anomie Theorie en de Procedurele Gerechtigheidstheorie.

Binnen de ISRD3 zijn er drie interessegebieden die belangrijk zijn voor dit onderzoek: moraliteit, zelfcontrole en zelf-gerapporteerde criminaliteit. Deze zijn o.a. direct verbonden met de SAT (deel 3.2.2.5). In dit onderzoeksopzet kan bekeken worden of zelf-gerapporteerde criminaliteit samenhangt met het emotieherkenningsvermogen. Binnen onze test kan ook gekeken worden of de prosociale waarden en de morele emotie, schaamte, samenhangen met het perceptievermogen van gezichtsstimuli. Deze vragenlijst, die gebaseerd is op de ISRD3, wordt beperkt tot geslacht, leeftijd, prosociale waarden, morele emoties, zelf-gerapporteerde

(27)

25 criminaliteit en druggebruik. Dit is voornamelijk om de werklast en afnametijd te verminderen. De huidige opzet zou onder normale omstandigheden in minder dan een kwartier afgelegd kunnen worden.

Het gebruik van een aangepaste ISRD3 blijkt gerechtvaardigd door potentiële integratiemogelijkheden met bestaande theoretische zienswijzen van etiologie van criminaliteit. In dit geval wordt gefocust op de SAT. Deze test heeft niet de bedoeling om een replicatiestudie van de ISRD3 te zijn, noch een bevestiging van de SAT. De ISDR3 bevat een grote reeks aan variabelen waaronder verschillende demografische gegevens, religie, sociale verbindingen, slachtofferschap, de peergroep, gegevens in verband met de gemeenschap, de buurt en de respondent zijn relatie hiermee, etc. (zie: Northeastern University, 2019). Binnen de opzet van deze studie worden enkel de vragen gebruikt van de ISRD3 die direct criminaliteit, delinquent gedrag of indirect moraliteit bevragen. Doordat enkel deze variabelen meegenomen zijn in deze studie, zijn er veel controlevariabelen afwezig die volgens de SAT, en aanverwante situationele criminaliteitstheorieën, belangrijk zijn voor het tot stand komen van crimineel gedrag. Hierdoor beperkt dit onderzoek zich tot de exploratie van de link tussen de prosociale waarden, de morele emotie schaamte, zelfcontrole, zelf-gerapporteerd delinquent gedrag en emotieherkenning.

De oorspronkelijke Nederlandse vertaling van de ISRD3 door het Belgische ISRD3 research team (Lieven Pauwels, Nicole Vettenburg, Stefaan Pleysier & Claire Gavray) werd behouden. De behouden vragen worden hieronder besproken.

4.1.2.1.1 Moraliteit: prosociale waarden en schaamte

Moraliteit wordt in deze studie bevraagd door te vragen naar de persoon zijn prosociale waarden en de verwachte ervaring van schaamte bij betrapping bij deze persoon. Prosociale waarden werden geoperationaliseerd door middel van een Likertschaal waarbij er gevraagd wordt om uitspraken te beoordelen als “helemaal verkeerd”, “verkeerd”, “niet verkeerd” of “helemaal niet verkeerd”. Hierbij wordt er gevraagd hoe verkeerd ze het vinden om te liegen, iemand te beledigen wegens religie of huidskleur, opzettelijk andermans eigendom beschadigen, illegaal te downloaden, te stelen uit een winkel, in te breken, iemand te slaan om die te verwonden, en geweld te gebruiken om iets te verkrijgen. Deze itemschaal werd onderworpen aan een betrouwbaarheidsanalyse. De “prosociale waarden” toont in deze steekproef een bruikbare betrouwbaarheid (8 items, α = .606).

(28)

26 De morele emotie: schaamte wordt geoperationaliseerd door te vragen om een aantal scenario’s in te beelden; (betrapping bij winkeldiefstal, betrapping bij iemand te pijnigen, arrestatie wegens misdrijf) en hoeveel ze zich zouden schamen indien bepaalde personen hierachter kwamen: (a) beste vriend, (b) leerkracht, professor of baas, (c) ouders. Doordat meerderjarige studenten bevraagd werden, werd er besloten om de autoriteitsfiguur (“leerkracht”) uit te bereiden naar “leerkracht, professor of baas,” omdat dit beter bij de leefwereld van de meerderjarige studenten past. Deze itemschaal, schaamtegevoel bij betrapping, toont een acceptabele betrouwbaarheid (9 items, α =.749) in deze steekproef. 4.1.2.1.2 Uitvoeringsvermogen van zelfcontrole

Het uitvoeringsvermogen van zelfcontrole werd bevraagd door te vragen in welke mate men akkoord of niet akkoord ging met een aantal uitspraken. Hierbij werd een Likertschaal gebruikt met keuzemogelijkheden: “helemaal akkoord”, “eerder akkoord” ,”eerder niet akkoord,” “helemaal niet akkoord”. De uitspraken omschreven een aantal zaken zoals: onmiddellijk handelen, toekomstgericht gedrag, lange-termijn denken, voorkeur voor gevaarlijke dingen, risico’s nemen, voorkeur voor spanning boven veiligheid, eerst mezelf dan de anderen, verantwoordelijkheidszin en impulsiviteit. Dit is een aangepaste schaal gebaseerd op Grasmick et al. (1993) (zie ook: Gibson, 2014). Daarna werd er gevraagd hoe vaak ze een ernstig ongeval gehad hebben. Bij de betrouwbaarheidsanalyses vertoont het construct van zelfcontrole een lage interne consistentie (9 items, α = .398) in deze steekproef. 4.1.2.1.3 Criminaliteit

Er werd gevraagd of de persoon ooit in zijn leven een bepaalde delinquente gedraging gesteld heeft en, indien ze hier affirmatief op reageerden, hoe vaak ze dit gesteld hebben in de afgelopen 12 maanden. In de vragenlijst werden een aantal zaken bevraagd zoals graffiti, vandalisme, iets uit een winkel stelen, inbreken, een fiets stelen, een motorfiets of auto stelen, iets uit een auto stelen, stelen van iemand zonder geweld, een wapen gebruiken om iets te verkrijgen, een wapen dragen, deelname aan groepsgevecht, iemand in elkaar slaan, met opzet een dier verwonden, illegaal downloaden en drugs verkopen of helpen verkopen. Contact met de politie, de reden en de gevolgen van dit laatste contact werden bevraagd.

4.1.2.1.4 Druggebruik

Zowel alcoholgebruik als illegaal druggebruik werden bevraagd. Alcohol: ooit gebruikt, hoe vaak in de afgelopen 30 dagen, aantal keer binge-drinking (meer dan 5 drankjes) in de afgelopen 30 dagen. Cannabis: ooit gebruikt, het aantal gelegenheden met cannabisgebruik in

(29)

27 de voorbije 30 dagen. Harddrugs: ooit gebruik van XTC, LSD, speed, amfetamines of gelijkaardige drugs en het aantal gelegenheden het afgelopen jaar, ooit gebruik van heroïne, cocaïne of crack en hoeveel gelegenheden de afgelopen 12 maanden. Er werd gevraagd of ze -in het geval ze cannabis zouden gebruikt hebben- ze dit zouden ingevuld hebben in de enquête. Het gebruik van de fictieve drug “Relevin” werd bevraagd om over-rapportage bij druggebruik te kunnen opsporen.

4.1.2.2 Emotion Recognition Task (ERT)

In dit onderzoek werd besloten om de Emotion Recognition Task (ERT) van Roy Kessels et al. (2013) te gebruiken. De Emotion Recognition Task is een test om de perceptie van emotionele gelaatsuitdrukkingen te meten. De ERT gebruikt veranderende (“morphed”) gelaatsuitdrukkingen. Hierbij veranderen gezichten van een neutrale gelaatsuitdrukking geleidelijk naar een emotionele expressie. Deze dynamische verandering wordt geacht een betere weergave te zijn van de dagelijkse realiteit (Kamachiet et al., 2001). De test bevat de zes basisemoties: boos, walgend, blij, droevig, verbaasd, angstig, weergegeven door twee blanke mannen en twee blanke vrouwen in verschillende intensiteiten; 0-40%, 0-60%, 0,80%, 0-100%. Waarbij 0% de neutrale weergave is en 100% de “full-blown” gezichtsstimuli. De ERT test levert hierbij 96 verschillende gelaatsuitdrukking-stimuli. De gelaatsuitdrukkingen staan in een vaste volgorde waarbij de intensiteit steeds wordt verhoogd naarmate de test vordert (Roy Kessels et al. 2013). Het gebruik van verschillende intensiteiten maakt het waarschijnlijk mogelijk om meer subtiele verschillen in uitvoeringsvermogenswaar te nemen (Elfenbein & Ambady, 2002). De ERT is beschikbaar in verschillende talen, waaronder ook Nederlands. De gezichtsstimuli werden in kleur aangeboden op een computerscherm. De aangezichten waren ongeveer 7 op 9 cm. De test houdt geen rekening met de tijd waarin de personen antwoorden.

4.1.2.2.1 Rekening houden met vals positieven

Er werd besloten om een score te ontwikkelen die rekening houdt met het aantal vals positieven (het aantal keer dat men verkeerdelijk een bepaalde emotie benoemd heeft). Bijvoorbeeld twee personen hebben eenzelfde correct aantal keer “blij” geantwoord. Eén van de twee heeft echter vaak andere emoties foutief als “blij” benoemt. Deze zal dan een lagere score krijgen. Dit zorgt ervoor dat er individuele verschillen waargenomen kunnen worden zelfs als alle personen eenzelfde score hebben of het maximaal aantal correcte antwoorden hebben gegeven voor een bepaalde emotie. Dit is waardevol voor het in kaart brengen van individuele verschillen op variabelen waarin personen vaak de maximale score halen. Dit is

(30)

28 voornamelijk van toepassing voor de vergelijking van individuele verschillen op de herkenning van blijdschap omdat hier vaak de plafondscore behaald wordt.

Hiervoor werd een formule gebruikt die een 2D Vector datatype creëert die de vals positieven en vals negatieven bevat. De genormaliseerde vector lengte is hierbij de mate van incorrectheid van de herkenning van die bepaalde emotie. De omkering hiervan is de mate van correctheid, met formule:

x = 1 −

!!!"!!! !! !

!"!! !

!

Waarbij: a = true positive: het aantal keer dat de respondent de specifieke emotie correct herkent, b = false positive: het aantal keer dat de respondent de betrokken emotie foutief aanklikt.

De emotieherkenningsscore varieert dan van 0 tot 1, waarbij 0 = de persoon heeft alles behalve de specifieke emotie als die emotie benoemt, en 1 = de persoon heeft alle gelaatsimpulsen van die emotie correct benoemd en heeft nergens anders deze emotie aangeklikt. Men kan argumenteren dat men ook gewoon alle fouten die de persoon maakt kan optellen. De grootste voordelen van het gebruik van deze formule is dat er altijd een positief getal bekomen wordt, het effect van de vals positieven gematigder zijn en dat er later mogelijkheid is tot het toevoegen van een weging.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In cultures that survived 48 hours of hypoxia, strength of persisting connections tended to remain around baseline values, but the number of remaining connections was

This distinction is related to various other dichotomous epistemological distinctions, like that between objective and subjective knowledge, primary and secondary qualities,

of 141 162.. coherentie tomografie op zowel het donoroppervlak als het ontvangende oppervlak. Daarna werden de biofilms gedispergeerd en het aantal bacteriën werd geteld

The availability of data in patient electronic health records that are essential for guideline-based recommendations as well as reporting of possible treatment alternatives of the

Beyond recovery, attention will turn to future preparedness. For the land sector, this will involve: i) assessing the effectiveness of spatial information flows in contributing

Clinical health psychology focuses also on the study of the psychological determinants in pain patients such as the role of depression, anxiety, pain-related disability,

The refinements of the HT-XRD patterns for CMF and CMTF (see Fig. 2c and d, respectively) show an orthorhombic - tetragonal - cubic sequence of transitions occurring upon heating