vond ik onder ander: ‘wankelt het (evenwigt) niet nu reeds? Europa wordt sedert
lang door den onevenredigen groei van Rusland bedreigd, enz.’ en verder: ‘geheel
Europa heeft er belang bij, om aan dit half beschaafd despotismus paal en perk te
stellen, maar de groote magten Pruissen en Oostenrijk, die meer voor den voortgang
der liberale meeningen dan voor de Russische horden vreezen, zullen zich eerder
aan de zijde van Rusland scharen en met hetzelve tegen de vrije instellingen het
zwaard opnemen’. Of de brave gemoedelijke man bang was voor den Colossus die
ook zijn buurman was of geworden is
2), of voor meer liberale begrippen streed, laat
ik aan zijn plaats, maar ik wijs hier op het feit, de toenemende magt van R. Ik had
bij mijn schrijven meer het belang der menschheid dan dat van Nederland voor den
geest. Dáár waar R. zijne veroveringen uitbreid, zie ik de uitbreiding van despotisme
en van de middelen om dat staande te houden, vestingwerken en kanonnen; waar E.
zich uitbreid zie ik handel, industrie, cultuur, eene redelijke godsdienst, kortom de
gevolgen van verlichting en beschaving, toenemen, en zonder al de handelingen van
het Eng. Bestuur te verdedigen, heb ik veel
sym-1) William Ellerly Channing (1780-1842), beroemd Amerikaans unitaristisch theoloog; sinds
1803 predikant te Boston; bestrijder der slavernij en voorvechter voor hervorming van het gevangeniswezen.
2) Gedoeld wordt misschien op Afghanistan. waar de Britse en de Russische invloedssferen op
elkaar stuitten. Maar dan zou de schr. hebben vergeten, dat Channing Amerikaan en geen Engelsman was.
pathie voor het Eng. volk, dat zich eenen vrijen regeringsvorm heeft weten te
verschaffen en, zoo als ik hoop, zal weten te handhaven. Mogen de gebreken in het
Bestuur, zoo wel van den Staat als van het leger, waarop de Eng. dagbladen wat ruim
onstuimig wijzen, zonder schokken worden weggenomen of verbeterd, dan zal er
voor Engeland, ondanks al de schatten en menschenlevens die de oorlog het land
reeds gekost hebben, nog blijvend voordeel ontstaan, even als er voor de menschheid
in het algemeen reeds veel zal gewonnen zijn, al werdt heden de vrede gesloten.
Maar het is meer dan tijd dat ik van het onderwerp afstap. Ik heb dit niet geschreven
om gelijk of het laatste woord te willen hebben, maar omdat ik het als waarheid
beschouw. Maar mijn bril is misschien niet goed. Mondeling te zijner tijd nader.
-17 April - Cost Jordens, die gisteravond bij mij zat te keuvelen, verzocht mij U,
met zijne groete, te melden dat hij U eerlang dagt te schrijven. Zijn zwager (niet de
Professor)
1)is dezer dagen overleden, hij, Jordens, was wat zenuwachtig; zijne vrouw
maakte het nog al wel. Maar soortgelijke zaken verneemt gij gewis en beter van
Deventer. Ik zie in de couranten dat de Raad van Indie P. Meijer over zal komen om
Pahud te vervangen als Minister. P. zoude U vervangen, de Stuers
2)Lt. G.G. worden,
van Swieten
3)Komm. van het Leger, v.d. Hart
4)Gouv. van Sumatra, de Brauw
5)inspecteur der infanterie. Of die
1) Onbekend.
2) Jhr. François Vincent Henri Antoine ridder de Stuers, 1792 (Roermond) - 1881 (den Haag);
1815 in mil. dienst; 1820/30 naar Indië; 1829 majoor; 1833 luit.-kol.; 1836/42 naar Indië, wnd. gouv. der Molukken; 1843/53 werkzaam op het M.v.K.; 1853/58 luit.-gen., comm. N.I.L.; 1858 adjudant des konings.
3) Jan van Swieten, 1807 (Mainz) - 1888 (den Haag); 1821 in mil. dienst; 1827/30 in Indië;
1830/35 in België; 1835 op verzoek als kap. naar Indië; 1849 kol.; 1853 gen.-maj.; 1858/62 luit.-gen., comm. N.I.L.; 1873/74 uit Ned. gezonden om 2e Atjeh-expeditie te leiden.
4) Alexander van der Hart, 1808 (Rotterdam) - Mei 1855 (Makassar); 1821 bij de zeemacht;
1822 elève mil. school te Semarang; 1836 kap.; 1845 luit.-kol.; 1853 kol.; 1848 res. v. Palembang; 1853 civ. en mil. gouv. v. Celebes; door een bediende vermoord.
5) Cornelis Albert de Brauw, 1809 (Montfoort) - 1862 (Padang); 1822 elève mil. school te
Semarang; 1836 kap.; 1846 luit.-kol.; 1852 kol.; 1857 gen.-maj.; 1851/55 res. v. Palembang; 1855/57 civ. en mil. gouv. van Celebes; 1860 comm. 2e mil. afd. op Java; 1861 civ. en mil. gouv. v. Sumatra's Westkust.
tijdingen uit Indie komen, weet gij ook al beter dan ik; het schijnt wel, immers Fievez
schreef het mij onlangs voor zoo veel uw opvolger betreft. Vóór dat die Raad van
Indie de Min. Portefeuille van P. heeft overgenomen, gesteld dat de zaak waar zal
worden, en P. het bestuur van U kan overnemen, zal er nog wel een jaartje verloopen,
want men zal U toch wel niet, ik zou haast zeggen, ontijdig, ontslaan. A propos van
de Stuers, die man was vroeger zoo geweldig beleefd tegen Jan en alle man, dat ik
er bijna kwalijk van werdt; mijn prenez garde had het doel om te waarschuwen tegen
eventueele onopregtheid, die aan dergelijke individus wel eens eigen plag te zijn.
Dat gij het er goed mede hebt, verheugd mij; misschien heb ik den man ook wel
verkeerd beoordeeld. Ik dacht Uw character geheel heterogeen met het zijne; maar
daarom kunt gij wel met hem zijn, of liever, het wel met hem hebben. Dat het zoo
blijve.
Van Gibson hoort men hier niet meer, sedert men uit een New Yorks blad vernomen
heeft, dat zelfs zijne vrienden in het Congres hem lings hebben laten liggen. Indien
zijn brief aan U alhier maar eerder was bekend geweest, zoude men zich niet hebben
verontrust
1). Het schijnt dat door de
1) Begin 1852 werd de Amerikaan Walter M. Gibson te Palembang gearresteerd wegens opruiïng
van den sultan van Djambi tegen het gouvernement. In 1853 werd Gibson, die echter kans had gezien kort tevoren te ontsnappen, veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. De zaak wekte veel opzien, ook in Amerika. In Juli 1852 kwam zelfs een Amerikaans oorlogsschip ter rede van Batavia, om officieel naar de kwestie te informeren, en ook na zijn ontsnapping wendde Gibson alles aan om eerherstel te verkrijgen. Deze zaak die zich eerst wel wat dreigend had laten aanzien en minister Pahud al had doen vrezen voor maatregelen ‘à la Palmerston’ van het Amerikaanse gouvernement, nam een onverwacht eind, toen begin 1855 in Amerika een brief van Gibson aan van Twist (getekend Batavia, 25 Febr. 1852) bekend werd, die een volledige schuldbekentenis bevatte. Ten gevolge hiervan weigerde de regering der U.S.A., de eis tot schadevergoeding, die Gibson had gesteld aan het Nederlands gouvernement, te ondersteunen.
Deze kwestie had echter dit gevolg, dat Amerika, dat geen officiele inlichtingen over deze kwestie in Indië had kunnen verkrijgen omdat aldaar geen vreemde konsuls werden toegelaten, het Nederlandse gouvernement dwong, om bij overeenkomst van 22 Jan. 1855 Amerikaanse konsuls toe te laten, door te zinspelen op intrekking van het exequatur der Nederlandse konsuls in de U.S.A.