• No results found

2. Een beschrijving van het huidige stelsel

2.3. Efficiency-aspecten van het huidige stelsel

In deze paragraaf wordt een aantal punten van het huidige belastingstelsel belicht die leiden tot economische verstoringen en daarmee tot efficiencyverlies.

2.3.1. Belastingmix

Het OESO-rapport ‘Tax and Economic Growth’ geeft inzicht in de invloed van de belastingstructuur of belastingmix op het BBP per hoofd van de bevolking. Daarbij blijkt de vennootschapsbelasting het meest verstorend, gevolgd door de inkomstenbelasting en de indirecte belastingen. Belastingen op vermogen, met name op onroerende zaken zijn het minst verstorend. In tabel 2.3.1 is

weergeven welke landen de hoogste aandelen van de verschillende belastingen in de opbrengst hebben en wat de positie van Nederland in die lijsten is.

De Nederlandse belastingmix wijkt niet veel af van het gemiddelde in de 30 OESO-landen of in de ‘oude’ vijftien leden van de EU. Landen met een echt van het gemiddelde afwijkende samenstelling bevinden zich buiten de Europese Unie. Zo heeft Turkije een laag aandeel belastingen op arbeid en een hoog aandeel op consumptie en heeft Korea een hoog aandeel belasting op eigendom en laag op arbeid. Opvallend is het hoge aandeel van de Vpb-opbrengst in Noorwegen en het hoge aandeel belastingen op eigendom in het Verenigd Koninkrijk.

tabel 2.3.1: Rangschikking OESO-landen naar aandeel van verschillende belastingen in de belastingmix, 2005 soort belasting Vpb Inkomstenbelasting + sociale premies totale belastingen op consumptie belastingen op vermogen19

aandeel aandeel aandeel aandeel

hoogste Noorwegen 27% Duitsland 63% Turkije 47% VK 12%

één na hoogste Australië 19% België 61% Portugal 39% Korea 12%

positie Nederland 13e plaats 10% 13e plaats 52% 15e plaats 29% 13e plaats 5%

één na laagste Duitsland 5% Turkije 37% Japan 17% Oostenrijk 1%

laagste IJsland 5% Korea 34% VS 15% Tsjechië 1%

OESO-gemiddelde 10% 50% 30% 6%

EU-15 9% 53% 29% 5%

bron: OESO-database

2.3.2. Verstoring van de arbeidsmarkt: de marginale druk op inkomsten uit arbeid

Een belangrijke veroorzaker van economische verstoringen in het belastingstelsel is de marginale druk van de belastingen op arbeid. Deze verlaagt de opbrengst van extra arbeidsinspanningen en daarmee het arbeidsaanbod. Dit heeft uiteindelijk een negatief effect op de economische groei. Het CPB heeft onderzoek gedaan naar de marginale druk. Daaruit blijkt dat gemiddeld genomen de marginale druk boven het minimumloon rond de 50% zweeft en onder het minimum rond de 30%. In grafiek 2.3.1 wordt de marginale druk weergegeven door de getrokken lijn. De belangrijkste verklaring van dit verschil is de arbeidskorting die tot een inkomen van ca. € 20.000 toeneemt met ongeveer 12 % van het inkomen. De invloed van de arbeidskorting wordt in de grafiek

weergegeven door de staven onder de horizontale as.

19 Onder deze categorie vallen in Nederland onder andere de OZB, de overdrachtsbelasting, de schenk- en

Grafiek 2.3.1: Decompositie marginale druk naar brutoloon, 201120

De marginale druk van het schijventarief is zichtbaar als het onderste deel van de staven boven de horizontale as. Deze loopt op met het inkomen. De marginale druk wordt echter ook door

regelingen buiten het belastingstelsel beïnvloed, zoals de toeslagen en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet. De toeslagen, de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget, ondersteunen huishoudens met een laag inkomen en worden bij oplopend huishoudinkomen afgebouwd. Deze afbouw van de toeslagen verhoogt de marginale druk en zorgt ervoor dat deze bij een inkomen tussen de € 20.000 en € 40.000 bijna even hoog is als boven de € 55.000, waar de vierde schijf begint. Daarbij moet overigens worden opgemerkt dat de grafiek een gemiddelde weergeeft. De marginale druk van de toeslagen is derhalve een gemiddelde van personen die wel en personen die geen gebruik maken van de betreffende toeslag.

Naast de in de figuur getoonde regelingen vergroten ook indirecte belastingen de marginale druk: door extra te gaan werken wordt weliswaar meer verdiend, maar met die opbrengst kan minder worden gekocht.

2.3.3. Belasting van inkomsten uit vermogen

Over de vraag hoe inkomsten uit vermogen belast moeten worden lopen de meningen in de literatuur uiteen. Sommige auteurs betogen dat inkomsten uit vermogen in het geheel niet belast moeten worden, andere nemen het standpunt in dat de feitelijke inkomsten uit vermogen, waaronder vermogenswinsten op dezelfde manier moeten worden belast als inkomen uit arbeid. Ook empirisch materiaal geeft hier niet de doorslag. Dit geldt des te meer voor de invloed op het arbeidsaanbod van wijzigingen in de belasting op inkomsten uit vermogen. Immers, als de opbrengsten van besparingen belast worden, wordt sparen onaantrekkelijker en daarmee het aanbieden van arbeid om later uit te consumeren. Bij de vormgeving van de belastingen op inkomsten uit vermogen speelt ook een rol dat vermogen als mobieler wordt gezien dan arbeid en om die reden lager moet worden belast.

20 Bron: Mirjam Gielen, Joke Goes, Marcel Lever en Rocus van Opstal: Ontwikkeling en verdeling van de

2.3.4. Verstoringen van de woningmarkt

De rente over de eigenwoningschuld is de enige rente die voor particulieren aftrekbaar is tegen het progressieve tarief van de inkomstenbelasting. Bovendien kan arbitrage tussen box 1 en box 3 optreden als het netto rendement op besparingen die zijn belast in box 3 hoger is dan de netto kosten van geldleningen in Box 1. Dit geldt nog sterker voor kapitaalverzekeringen eigen woning (KEW) en Spaarrekening en Beleggingsrecht eigen woning (SEW en BEW), die in het geheel niet belast zijn. Dit leidt tot het maximaliseren van de schuldpositie en het maximaliseren van de duur van de renteaftrek.

Hierdoor worden particulieren gestimuleerd om met vreemd vermogen te investeren in de eigen woning met als gevolg een sterk opgelopen bedrag aan eigenwoningschulden.

Eigenwoningbezitters zijn geprikkeld tot het aangaan van grotere verplichtingen dan zij zonder de huidige eigenwoningregeling zouden zijn aangegaan (bijvoorbeeld hoge leningen). Dit leidt tot hogere prijzen en, gedeeltelijk, hogere woonconsumptie21. Bovendien worden eigenwoningbezitters

slechts beperkt gestimuleerd de schuld af te lossen. Overigens hebben toegenomen financieringsmogelijkheden eveneens bijgedragen aan de toegenomen omvang van de

eigenwoningschuld. Een andere verstoring wordt veroorzaakt door de overdrachtsbelasting. Deze fungeert voor de eigenaar-bewoner als een belasting op verhuizen en beperkt aldus de verhuis- en de arbeidsmobiliteit.

2.3.5. Eigen en vreemd vermogen in de Vpb

Net als in de meeste andere landen is in Nederland betaalde rente aftrekbaar bij de bepaling van de belastbare winst voor de inkomsten- en de vennootschapsbelasting. Rente als vergoeding voor vreemd vermogen vormt (ook bedrijfseconomisch gezien) een kostenpost. Dividend als vergoeding voor eigen vermogen niet. In de sfeer van de vennootschapsbelasting worden beide vormen van geldverstrekking en hun vergoedingen in beginsel neutraal behandeld. Rente op vreemd vermogen is aftrekbaar bij de schuldenaar en belast bij de schuldeiser. Dividend stamt uit reeds belaste winst en wordt door toepassing van de deelnemingsvrijstelling bij de ontvanger niet nogmaals belast.22

Wel spelen internationaal opererende ondernemingen bij de keuze tussen en de allocatie van eigen vermogen en vreemd vermogen in op tariefverschillen. Dergelijke ondernemingen zullen hun activiteiten in hoogbelastende jurisdicties met (extern) vreemd vermogen financieren en hun eigen vermogen zoveel als mogelijk laten renderen in laagbelastende jurisdicties. Ook worden activiteiten in hoogbelastende jurisdicties gefinancierd met groepsleningen vanuit laagbelastende jurisdicties. Door dit verschil in behandeling bestaat bij ondernemingen een prikkel tot financiering met vreemd vermogen.

2.3.6. Fiscale faciliteiten

In paragraaf 2.2. is een groot aantal faciliteiten opgenoemd die tot doel hebben om bepaalde activiteiten en/of sectoren te stimuleren. Het is evident dat deze faciliteiten ook leiden tot economische verstoringen. Deze zijn soms juist bedoeld om andere doelstellingen te bereiken.

21 Zie Besseling, Bovenberg, Romijn en Vermeulen: De Nederlandse woningmarkt en overheidsbeleid: over

aanbodrestricties en vraagrestricties, in: Prof. dr. F.J.H. Don (red.): Agenda voor de woningmarkt, Preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor Staathuishoudkunde 2008.

22 Als verder wordt gekeken dan de Vpb, is bij verstrekking van EV sprake van dubbele heffing Vpb en IB. Bij de