• No results found

Effectiviteit van interventies

5 Resultaten inventarisatie jeugdinterventies

5.5 Effectiviteit van interventies

Zoals eerder vermeld, zijn er 50 interventies voor preventie en vroeghulp erkend als ‘theoretisch goed onderbouwd’. Van deze interventies hebben er 30 aanpassingen aangebracht om migranten

te bedienen. Een interventie is ‘theoretisch goed onderbouwd’ wanneer de beredenering van de aanpak het aannemelijk maakt dat de gestelde doelen bij de vastgestelde doelgroep bereikt kunnen worden.

Binnen de 20 interventies bedoeld voor een algemene doelgroep zonder specifieke aanpassingen voor migranten (A-interventies) wordt in geen enkel geval melding gemaakt van de mogelijke werking bij migrantengroepen.

Binnen de 30 interventies die in enige mate aanpassingen kennen voor migranten (B- en C-inter-venties) wordt in een enkel geval theoretisch aannemelijk gemaakt dat de interventie werkt bij migranten. In veel gevallen zijn de betreffende interventies bedoeld voor gezinnen in achterstands-situaties (waaronder migranten) en is de theoretische onderbouwing gericht op de werking van de interventie bij gezinnen met een lage sociaaleconomische status (SES). Het project Marokkaanse buurtvaders is, zoals eerder vermeld, wel specifiek gericht op een specifieke migrantengroep en bevat ook een theoretische onderbouwing waaruit blijkt dat de interventie bij deze groep werkt.

Effectonderzoek waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de effectiviteit van de interventie bij verschillende doelgroepen is alleen aanwezig voor een aantal programma’s gericht op ontwik-kelingsstimulering. De kwaliteit van deze onderzoeken laat in sommige gevallen te wensen over.

Bijvoorbeeld door het ontbreken van een voormeting en een follow-upmeting zijn harde uitspraken over de effectiviteit van de interventies niet mogelijk. Hier volgt een beschrijving van de onder-zoeken die melding maken van effecten bij allochtone kinderen.

Centrumgerichte VVE-programma’s Kaleidoscoop

Uit een Nederlandse effectstudie (geen veranderings- of (quasi)-experimenteel onderzoek) blijkt dat kinderen die Kaleidoscoop vanaf de peuterspeelzaal hebben doorlopen, betere resultaten halen op cognitieve en taaltoetsen dan kinderen die niet aan het programma hebben deelgenomen. De effecten zijn volgens de onderzoekers bescheiden en wisselend: op de afgenomen toetsen zijn er zowel zwakke, middelgrote als sterke effecten gevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat Turkse en Marokkaanse kinderen meer of minder profiteren van Kaleidoscoop dan Nederlandse kinderen.

Piramide

Twee Nederlandse onderzoeken naar de effecten van Piramide, waarvan één met een

quasi-experimentele opzet, laten positieve resultaten zien. Bij de ene studie zijn de effecten bescheiden en wisselend, waarbij er geen aanwijzingen zijn dat Turkse en Marokkaanse kinderen meer of minder profiteren van het programma dan Nederlandse kinderen. Bij het andere onderzoek zijn de effecten duidelijker.

Startblokken en Basisontwikkeling

Effectonderzoek (geen veranderings- of (quasi-)experimenteel onderzoek) van het SCO-Kohn-stamm Instituut laat positieve effecten zien op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen die het programma hebben gevolgd. Ten aanzien van de cognitieve en taalontwikkeling zijn geen effecten gevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat het programma meer of minder effectief is bij allochtone kinderen.

Taallijn

Het SCO-Kohnstamm Instituut heeft een inhoudsanalyse uitgevoerd van de materialen en onder-zoek verricht naar de gepercipieerde effecten van drie trainingsmodulen op leidsters en kinderen.

Uit het onderzoek blijkt dat peuterleidsters die werken met de aanpak van de Taallijn merken dat hun kinderen meer woorden leren, beter verhaaltjes begrijpen en meer gaan praten.

Gezinsgerichte programma’s voor ontwikkelingsstimulering Instapje

Het onderzoek naar de effecten van Instapje was gericht op Surinaamse ouders met een kind van 1 tot 2 jaar. Uit deze studie zonder voormeting blijkt het volgende: de Instapje-kinderen scoorden hoger op een ontwikkelingsschaal dan de controlegroep. De moeders boden het kind betere onder-steuning, gaven meer ruimte aan autonomie, gaven beter structuur en emotionele ondersteuning.

Er was geen effect op de kwaliteit van de ouder-kindrelatie en de ervaren opvoedercompetentie.

Opstap

(Quasi-)experimenteel onderzoek in de praktijk en met een serie follow-upmetingen toont posi-tieve effecten. Het onderzoek vond plaats onder Turkse en Marokkaanse kinderen. De studie laat positieve effecten zien op met name de doorstroming van zowel de Turkse als de Marokkaanse kinderen in het basisonderwijs (minder doublures). Ten aanzien van de rapportcijfers, Cito-scores en adviezen voor het vervolgonderwijs zijn weinig effecten geconstateerd.

Overstap

Een (quasi-)experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-upmetingen toont aan dat allochtone en autochtone kinderen die hebben meegedaan aan Overstap beter presteren op de Cito-toets voor begrijpend lezen, het technisch lezen en de passieve woordenschat dan kinderen die het programma niet hebben doorlopen.

Interventies gericht op seksualiteit van jongeren Girls’ talk

De effectiviteit van Girls’ talk is onderzocht met een quasi-experimenteel onderzoek met een langetermijnnameting. In de testgroep waren Nederlandse, Turkse, Marokkaanse en Caraïbische meisjes evenredig vertegenwoordigd. De controlegroep bestond echter grotendeels uit Nederlandse meisjes, waardoor een vergelijking binnen de bevolkingsgroepen tussen test- en controlegroep niet mogelijk was. Bij de berekening van de effecten is gecontroleerd op etniciteit.

Significante positieve effecten zijn niet gevonden. Op twee aspecten scoren de meisjes uit de test-groep trendmatig beter dan de controletest-groep:

• hun intentie tot pilgebruik is toegenomen, terwijl dit bij de controlegroep niet het geval is;

• terwijl bij de controlegroep de intentie tot condoomgebruik afneemt, is dit bij de meisjes uit de testgroep nauwelijks het geval.

Bij vergelijking tussen de verschillende subgroepen van de testgroep naar etniciteit bleek dat de meisjes met een Turkse en Marokkaanse achtergrond de meeste veranderingen op de uitkomst-maten vertoonden, gevolgd door Nederlandse meisjes, terwijl de effecten bij Surinaamse en Antil-liaanse meisjes beperkt bleven.