• No results found

Eerste aanbeveling van de Agenda

In document Innoverende Hoven (pagina 103-106)

de appelr echtspr a ak 2020

2 Eerste aanbeveling van de Agenda

Na deze opmerkingen wil ik de aandacht richten op enkele aanbevelingen die zijn opgenomen in de Agenda. Met deze aanbevelingen worden processuele bijzonder-heden voor het hoger beroep gecreëerd, dan wel worden bestaande voorzieningen uitgebreid. Het een en het ander komt tot uitdrukking in de eerste aanbeveling:

“Het appel in strafzaken wordt een aangescherpt voortbouwend appel met een aangepast rechterlijk beslissingsmodel waarin de bezwaren

3 Die oneigenlijke redenen hebben betrekking op het bekostigingsstelsel van de hoven. Lees: het te grote verschil tussen de vergoedingen die worden betaald voor enkelvoudig en meervoudig gewezen arresten.

J. Simmelink

tegen het vonnis van de rechtbank centraal staan. Het uitgangspunt voor het hoger beroep is dan ook de beoordeling van het vonnis van de rechtbank, waarvan de appelrechter onder omstandigheden ambts-halve kan afwijken.”

Deze aanbeveling bevat een drietal elementen. Het eerste betreft de aanscherping van het voortbouwend appel. De aanbeveling en de daarop gegeven toelichting maken niet echt duidelijk waaruit die aanscherping zou moeten bestaan. Die duidelijk-heid wordt voor een deel geboden door de vijfde aanbeveling. Hierin is aangegeven dat niet alleen voor het OM, maar ook voor de verdediging de plicht moet gelden om tijdig voorafgaande aan de behandeling van de zaak ter zitting de bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank kenbaar te maken. Die opgave moet aan zekere kwaliteitseisen voldoen. De opgave van bezwaren moet volgens de toelichting bij de aanbeveling zodanig expliciet zijn, dat duidelijk wordt over welke kwesties een oordeel van het hof wordt verlangd. Als geen bezwaren worden ingediend, of als de bezwaren klaarblijkelijk ongegrond zijn, zou het hoger beroep zonder inhoudelijke behandeling niet ontvankelijk moeten kunnen worden verklaard. Met de nieuwe verplichting voor de verdediging moet kennelijk worden bewerkstelligd dat de behandeling van de zaak in appel sterker wordt toegespitst op de bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank. Het is op goede gronden verdedigbaar dat ook van de verdediging wordt verlangd tijdig de bezwaren tegen het vonnis van eerste aanleg op te geven. Het is evenwel de vraag of deze verplichting geen gevolgen moet hebben voor het stelsel betreffende de toevoeging van rechtsbijstand in strafzaken. Het valt te betwijfelen of een verdachte die niet is voorzien van rechtsbijstand in staat is om op juiste wijze en met de vereiste graad van precisie de bezwaren tegen de beslissing van eerste aanleg te formuleren. Als deze inschatting juist is, zou invoering van een verplichting overeenkomstig de vijfde aanbeveling gepaard moeten gaan met uit-breiding van de mogelijkheden tot toevoeging van een raadsman aan de verdachte.

Vervolgens het tweede en derde element uit de eerste aanbeveling: de aanpassing van het rechterlijk beslissingsmodel in appel en de beoordeling van het vonnis van de rechtbank. Deze onderdelen kunnen niet los van elkaar worden bezien en hebben betrekking op het karakter van het hoger beroep in strafzaken. Met de Wet Stroom-lijnen hoger beroep4 heeft de wetgever het hoger beroep vormgegeven als een ‘voort-bouwend appel’. Met deze wet heeft de wetgever niet gebroken met het zogenaamde

‘middenstelsel’, zoals dit in 1926 in het Wetboek van Strafvordering is neergelegd.5

4 Wet van 5 oktober 2006, Stb. 470.

5 Zie hierover J. de Hullu en M.S. Groenhuijsen, ´Het hoger beroep´, in: M.S. Groenhuijsen en G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen, derde interimrapport Onderzoeksproject Strafvordering 2001, Kluwer:

Deventer 2002, p. 337-343; 384-387.

11 Strafprocesrecht voor de appelfase in de Agenda voor de appelrechtspraak 2020

Het model inzake het voortbouwend appel is in de kern ook een ‘middenstelsel’ en is gebaseerd op twee uitgangspunten: 1. de behandeling van de zaak ter zitting mag worden toegespitst op de bezwaren van de procesdeelnemers tegen de beslissingen van eerste aanleg, en 2. de appelrechter blijft zelfstandig verantwoordelijk voor de juiste uitkomst van de zaak, doordat in het te wijzen arrest antwoord moet worden gegeven op alle vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De aanbeveling lijkt te willen breken met deze uitgangspunten. Uit de bewoordingen van de aanbeveling leid ik namelijk af dat de bezwaren tegen het vonnis van eerste aanleg niet alleen leidend moeten zijn voor de behandeling van de zaak op de zitting in hoger beroep, maar dat die bezwaren ook bepalend zouden moeten zijn voor de door de appelrechter te nemen beslissingen. Bij die beslissingen moet volgens de aanbeveling het vonnis van de rechtbank als uitgangspunt worden genomen. Dit lijkt te impliceren dat de inzet van het appel niet meer is gericht op een nieuwe behandeling van de zaak (zij het toegespitst op de bezwaren van de procesdeelnemers tegen het vonnis van de rechtbank), maar op een toetsing van de juistheid van de door de rechtbank gegeven beslissingen. De aanpassing van het rechterlijk beslissingsschema betekent dan dat bij ongegrondbevinding van de aangevoerde bezwaren, het hof het hoger beroep ongegrond verklaart, of, bij gegrondheid van een bezwaar, een onderdeel van het vonnis van de rechtbank corrigeert. Als het hoger beroep in deze zin zou worden veranderd, is dat geen aanscherping van het model van het voortbouwend appel, maar een toch tamelijk principiële bijstelling van het model van het hoger beroep. Het appel is dan niet meer gericht op een nieuwe behandeling van de zaak, maar wordt een correctief appel. Deze verandering brengt niet alleen mee dat in het stelsel van rechtsmiddelen het vonnis van eerste aanleg centraal komt te staan, maar heeft bovendien grote gevolgen voor de inrichting van het hoger beroep en het beroep in cassatie. Ik houd een dergelijke koerswijziging betreffende de inzet van het hoger beroep in strafzaken voor onwenselijk. Naar mijn oordeel wordt de rechtspleging in hoger beroep dan in te grote mate afhankelijk gemaakt van de door procesdeelnemers ingebrachte bezwaren tegen het vonnis van eerste aanleg en wordt afbreuk gedaan aan de zelfstandige verantwoordelijkheid van het hof voor de juiste uitkomst van het strafgeding. Deze eigen verantwoordelijkheid van de appelrechter weegt voor mij zo zwaar, dat een potentieel geheel nieuwe behandeling van de zaak uitgangspunt behoort te zijn voor de inrichting van het hoger beroep.

Dit uitgangspunt zie ik als een belangrijke waarborg voor de materiële waarheids-vinding en dus voor een juiste uitkomst van het strafgeding.

J. Simmelink

In document Innoverende Hoven (pagina 103-106)