• No results found

VAN RELIGIE

9.2. Een structuurmodel van de moderniteit

Als de moderniteit anders dan agrarische civilisaties functioneert, moeten we haar basisstructuren ook opnieuw definiëren. Met behulp van dit maatschappijmodel kunnen we vervolgens de religieuze ver-anderingen in de moderniteit weer analyseren. In algemene zin zie ik moderne samenlevingen als gekarakteriseerd door drie basiskenmer-ken: functionele differentiatie op macroniveau, de vele verenigingen en organisaties op mesoniveau en de doorgedreven individualisering op microniveau. Ik stel ze kort één voor één voor.

Waar agrarische civilisaties gestructureerd zijn vanuit de hiërar-chische scheiding tussen bovenlokaal optredende militair-politieke en klerikale elites en de in kleine, lokale gemeenschappen levende boeren met de steden als verbindende centra, treedt in moderne samenlevingen op macroniveau de functionele differentiatie tussen verschillende subsystemen op de voorgrond. Vanaf het begin heb-ben sociologen – zoals Spencer en Durkheim – moderniteit gedefini-eerd vanuit differentiatieprocessen. Ik leun vooral aan bij het werk van Niklas Luhmann (Luhmann, 1982 en 1997 overzien de hele theo-rie, Luhmann, 1977, 1989a en 2000 vormen zijn voornaamste gods-dienstsociologische geschriften). Functionele differentiatie houdt in dat domeinen als economie, politiek, wetenschap, onderwijs, kunst, gezin, religie, enzovoort als functioneel gespecialiseerde domeinen met een eigen logica en met eigen rollen en organisaties gaan functio-neren en dus een – uiteraard steeds beperkte – autonomie ten opzichte van andere domeinen verwerven. Zo wordt de moderne geldecono-mie gekenmerkt door haar logica van economische efficiëntie, door bedrijven en banken, door vele beroepsrollen en door haar – veel beklaagde – blindheid voor niet-economische waarden en samen-hangen. In dezelfde zin komen in de wetenschap wetenschappelijke theorieën en waarheden voorop te staan, ook al botst dat met eer-biedwaardige tradities en religies. In de kunstwereld wordt het credo ‘kunst om de kunst’ sinds de Romantiek ingezet om de buitenwereld op afstand te houden en de kunstenaar zijn eigen artistieke gang te

laten gaan. In het politieke systeem wordt met de democratische revo-luties vóór en na 1800 de directe band met de (feodale) economie en met de staatsreligies doorgeknipt. Modernisering betekent dus op macroniveau dat een deel van de maatschappelijke communicatie en interactie zich gaat verdichten in functioneel gedifferentieerde syste-men. De onderscheidingen tussen gezin, economie, politiek, religie, enzovoort krijgen daarmee scherpere contouren.

De autonomie van deze functioneel gedifferentieerde communica-tie en interaccommunica-tie is echter, anders dan bij gesegmenteerde differentia-tie, erg relatief. Geen enkel veld kan zonder de andere functioneren. Met elke onderscheiding worden dan ook tegelijk nieuwe verbindin-gen gelegd met de andere velden (omwille van het overzicht worden in het onderstaande schema enkel de verbindende pijlen voor religie weergegeven). Belastingen op de economie vormen de inkomsten van de overheid die op haar beurt via infrastructuur, recht en allerhande voorzieningen de werking van de economie ondersteunt – en soms hindert. Van die belastingen en politieke organisatie en steun – en van het onderwijs – is ook de wetenschap afhankelijk, die omgekeerd zorgt voor technologische innovaties, voor wetenschappelijke data en beleidsrapporten, voor de wetenschappelijke basis voor hoge scho-ling. Functionele differentiatie is dus een verhaal van onderscheidin-gen én verbindinonderscheidin-gen – op nieuwe grondslag.

De moderniteit is ten tweede gekenmerkt door de hoge vlucht die ‘formele’ verenigingen en organisaties nemen. Kenmerkend voor organisaties en verenigingen – de kleine broertjes van organisaties –

Schema 3: functionele differentiatie in de moderniteit

kunst gezin economie wetenschap politiek onderwijs religie

is dat leden kunnen toetreden en uittreden en dat de organisatie zich-zelf stuurt, wat betekent dat ze zich-zelf haar structuur, activiteiten en doelen bepaalt. Ook de voormoderne agrarische civilisaties kenden reeds voorvormen van organisaties, zoals de gemeenschappen van het vroege christendom in het oude Rome, geheime genootschap-pen in het oude China of de ambachten en gilden en de religieuze broederschappen in de middeleeuwse steden. Maar de ruimte voor organisatievorming was er al te zeer beperkt om toen al van centrale maatschappelijke betekenis te zijn. Het aantal verenigingen en orga-nisaties was klein. Afstanden waren uiterst moeilijk overbrugbaar en stonden bovenlokale verspreiding in de weg. Vele verenigingen waren meer voorgegeven dan optie – zoals nu nog de familie – en omvatten het gehele leven veeleer dan een deel ervan.

Met de moderniteit kregen verenigingen en organisaties pas volop mogelijkheden tot ontplooiing. Zij zijn nu alomtegenwoordig (bedrij-ven, banken, ziekenhuizen, scholen, theatergezelschappen, politieke partijen, wetenschappelijke verenigingen, jeugd- en seniorenvereni-gingen, enz.). Zowel de functionele differentiatie als de individua-lisering bevordert de groei van deze gespecialiseerde organisaties. Voor het gros van de bevolking fungeren verenigingen en organisa-ties bovendien als een uitstekend medium om deel te nemen aan de ‘grote’ samenleving. De opgang van het verenigingsleven begint in het Westen vanaf de achttiende eeuw (Nipperdey, 1976). De groei van massaorganisaties start vanaf het midden van de negentiende eeuw (Türk, Lemke, Bruch, 2002). Zo ontstaat naast de staat en de kerk wat men in de negentiende eeuw ‘de burgerlijke maatschappij’ noemt en wat nu de ‘civil society’ of het maatschappelijk middenveld heet. In de economie trekken mastodontondernemingen de aandacht, in de politiek massale politieke bewegingen. Ook de christelijke kerken nemen in de negentiende eeuw de vorm van massaorganisaties aan. Zij liepen zelfs voorop, zoals zij ook voordien al inzake het gebruik van het medium ‘organisatie’ voorop hadden gelopen (Hellemans, 1997:18-20).

Op microniveau ten slotte is de moderniteit gekenmerkt door een vergaande individualisering (zie uit de vele literatuur Beck, 1986 en inzake religie Dubach, Campiche, 1993 en Felling, Peters, Schee-pers, 2000). De mensen krijgen nu als individuele persoon de verant-woordelijkheid toegeschoven om elk op hun eigen manier selectief te participeren in deze organisaties, in de bovenlokale cultuur en in de functioneel gedifferentieerde subsystemen van de moderne maat-schappij. In de omschrijving van wat individualisering is, moeten we

echter oppassen voor clichés. Zoals de vele legenden, riddersagen en heiligenlevens bewijzen, keek men vroeger minstens evenzeer op naar sterke, succesrijke of tragische individuen (Gurjewitsch, 1994). Individualisering als trend in de moderniteit heeft dus niets van doen met een toename van sterke persoonlijkheden. Evenmin is het zo dat voormoderne mensen willoos op de automatische piloot van tradities vlogen. Ze leefden, integendeel, met minder regels dan wij. Verder verheft of verloedert individualisering het individu niet. En zeker is individualisering geen individuele zaak. Het is integendeel een collectief kader waarin personen zich in onze tijd willens nillens moeten leren bewegen. De huidige samenleving herbergt immers tal van situaties die personen ten individuele titel tot keuzes dwingen (beroep, huwelijkspartner, woonplaats, religie, enz.). Tegelijk zor-gen onze geletterdheid, de transport- en communicatiemedia en de algemene evolutie van onze cultuur ervoor dat we minder gebonden zijn aan familie, geboortegrond en voorgegeven cultuur en dat we dus uit meer opties kunnen kiezen. Ten slotte accentueert de met deze ontwikkelingen gepaard gaande drang naar introspectie extra de individualiseringstrend.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN