• No results found

economische journalistiek Zoals in de inleiding al werd verteld, uit Neil T. Gavin in de introductie van zijn

In document Economiseren de Nederlandse kranten? (pagina 21-75)

bundel The economy, media and public knowledge zijn verbazing over het weinige onderzoek dat naar economische journalistiek is gedaan. Er zijn de afgelopen dertig jaar echter wel degelijk onderzoeken verschenen naar economische jour-nalistiek, meestal in de vorm van een kritische discourse analyse. Deze vorm van analyse is afgeleid van taalonderzoek door van Teun A. van Dijk. Zijn theorie gaat er vanuit dat er een verband bestaat tussen het gebruik van taal in mediateksten en het bestaan van ideologieën - resulterend in het ontstaan van een ongelijke samenleving.83 Pionierswerk werd rond 1980 verricht door de Glasgow University Media Group (GUMG). Zij voerden een tekstanalyse uit naar hoe in de media werd bericht over de stijgende infl atie in Groot-Brittannië in de eerste vier maanden van 1975. In kranten en op tv werd in deze periode, zo bleek uit hun onderzoek, maar één oorzaak aangewezen: de stijging van lonen. Alternatieven, zoals geste-gen olieprijzen, werden amper in beschouwing geste-genomen. Er werd dan ook volop kritiek geuit op de vakbonden in de media.84 En dat terwijl de lonen helemaal niet gestegen waren in de onderzoeksperiode, zo constateerden de auteurs.85

In de jaren na het onderzoek van GUMG verschenen nog een handvol onder-zoeken naar economische journalistiek. Socioloog Mike Emmison voerde een discourse analyse uit naar de opkomst van de term ‘de economie’ in de twintigste eeuw, aan de hand van het gebruik ervan in Britse media.86 Zijn conclusie was dat ‘de economie’ steeds meer wordt geportretteerd als een “object or entity beyond human control – a portrayal that has important political implications”.87 John Rae en John Drury, twee Britse discourseonderzoekers, deden een soortgelijk onderzoek naar de term ‘economie’ als Emmison, rond de recessie in Groot-Brittannië in het laatste kwart van 1990.88 Zij constateerden dat in de media

83 Barbie Zelizer, Taking journalism seriously. News at the academy (SAGE Publications: Thousand Oaks, Londen en New Delhi 2004) 123.

84 Greg Philo, Peter Beharell and John Hewitt, ‘Reasonable men and responsible citizens’: economic news’ in: Greg Philo ed., Glasgow media group reader, volume 2. Industry,

economy, war and politics (Routledge: Londen en New York) 21-36, aldaar 21.

85 Idem 29.

86 M. Emmison, ‘’The economy’: its emergence in media discourse’ in: Howard Davis en Paul Walton ed., Language, image, media (Basil Blackwell: Oxford 1983) 139-155.

87 Gavin, ‘Introduction’ 3.

88 John Rae en John Drury, ‘Reifi cation and evidence in rhetoric on economic recession: some methods used in the UK press, fi nal quarter 1990’, Discourse and society 3 (1993)

22

‘economie’ als een wezen zonder menselijke controle wordt geportretteerd, door middel van metaforen, zoals “a recession that could cut right into the bone” of “The hurricane of high interest rates”. Een van de recentere discourse analyses is dat van Lindhoff, de aanleiding voor deze scriptie. Zijn onderzoek bevatte naast het discourse-onderzoek ook nog een kwantitatief en kwalitatief element.

Gavin vermeldt in zijn introductie kritiek op deze studies. Vaak is in zijn visie de empirische focus te krap: een te korte tijdsperiode waarin onderzoek werd gedaan, of juist een te oppervlakkige studie over een grote periode van onderzoek. Daarnaast is er kritiek op de gebruikte kaders, omdat alleen de inhoud wordt onderzocht en niet de processen achter de krantenartikelen en tv- en radioprogramma’s. Analyseapparaten uit de communicatiewetenschap, zoals onderzoek naar de journalistieke praktijk in de redactieruimte, of theorieën zoals agenda-setting en framing, zijn amper toegepast op de economische journalis-tiek, zo constateerde Gavin in 1998.89

Deze twee theorieën gaan, zoals in de inleiding als is toegelicht, over de machtsrol van de media. Om de relevantie van media-agenda en frames, de centrale termen uit deze scriptie die zijn afgeleid van eerder genoemde theorieën, te laten zien wordt in dit hoofdstuk de werking en ontwikkeling van beide theo-rieën geschetst. Daarna zal soortgelijk onderzoek naar (economische) journalis-tiek worden weergegeven, om de wetenschappelijke context van het onderwerp te laten zien en de methodologie van deze scriptie te onderbouwen.

Macht, media en publiek

Figuur 4 Vereenvoudigd één-op-éénmodel van communicatie90

De invloed van de media op politiek en de publieke opinie is een belangrijk onderwerp van onderzoek naar journalistiek. Volgens Barbie Zelizer in haar bibli-ografi sche bundel Taking journalism seriously komt dit door de al lang bestaande

329-356.

89 Gavin, ‘Introduction’ 3. Opvallend is dat Gavin in 1997 nog een artikel schreef over verkiezingen en de economie dat niet aan zijn eigen kritiek voldoet, omdat het geen gebruik maakt van de algemene communicatietheorieën (maar louter close reading) en maar een korte tijdperiode onderzoekt (GB tussen ’92 en ’97). Zie: Neil T. Gavin en David Sanders, ‘The economy and voting’, Parliamentary affairs 4 (1997) 631-640.

90 Dietram Scheufele en David Tewksbury, ‘Framing, Agenda Setting, and Priming: The evolution of three media effects models’, Journal of Communication 1 (2007) 9-20, aldaar 10.

Zender Ontvanger

23 verwachtingen dat de nieuwsmedia in een democratie als een ‘vierde macht’

kunnen dienen.91

Eerste theorieën over de relatie tussen media-aandacht voor een onderwerp en de publieke opinie daarover ontstonden in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw: het injectienaald-model en ‘magic-bullet’-model, waarin een één-op-éénrelatie werd verondersteld tussen verzender en ontvanger (zie Figuur 4).92 “De media ‘prikken’ en ‘steken’ volgens dit concept voortdurend in het ‘passieve lichaam’ van de ontvanger”, zo omschrijven De Boer en Brennecke deze theorieën in hun overzichtsbundel over communicatiewetenschappen.93

Deze simpele voorstellingen van de publiek-mediarelatie werd na de Tweede Wereldoorlog vervangen door theoretisch en methodologisch meer ‘sophisticated’ modellen.94 “Media effects were much more complex in nature than previously assumed […] and depended heavily on people’s homogenous networks and their selective informational diets, which reinforced existing attitudes rather than changed them”, zo omschreven communicatiewetenschappers Scheufele en Tewksbury de bevindingen van de eerste onderzoekers van de Amerikaanse Columbia University die deze modellen ontwikkelden, in hun korte historiografi -sche artikel over framing en agenda-setting uit 2007.95

In de jaren zeventig van de vorige eeuw was er nog een ‘paradigm-shift’, zoals Scheufele en Tewksbury de veranderingen noemen in het onderzoeksveld van politiek-communicatieonderzoek. Twee onderzoekers, Noelle-Neumann en George Gerbner, kwamen vrijwel tegelijkertijd tot de conclusie dat de massa-media zeer machtig zijn: “Both assumed that mass massa-media had strong, long-term effects on audiences, based on the ubiquitous and consonant stream of massa-ges they presented to audiences”96. Een van de modellen van beïnvloeding van waarover het publiek nadacht, dat in de jaren zeventig werd ontwikkeld, was agenda-setting.97

In de jaren tachtig en vroege jaren negentig werd het huidige communica-tieonderzoek ontwikkeld. Een concept als framing, een voortzetting van agenda-setting, is gebaseerd op het idee dat massamedia sterke effecten kunnen hebben over hoe het publiek denkt over issues, als zij met hun berichtgeving inwerken op bestaande oordelen en schemata die bij het publiek bestaan.98

91 Zelizer, Taking journalism seriously 145.

92 Scheufele en Tewksbury, ‘Framing, agenda-setting and priming’ 10.

93 Connie de Boer en Santje Brennecke, Media en publiek. Theorieën over media-impact 5e

druk (Uitgeverij Boom: Amsterdam 2003) 17.

94 Scheufele en Tewksbury, ‘Framing, agenda-setting and priming’ 10. 95 Ibidem.

96 Ibidem. 97 Ibidem

98 Scheufele en Tewksbury, ‘Framing, agenda-setting and priming’ 11 en David H. Weaver, ‘Thoughts on agenda setting, framing and priming’ Journal of Communication 1 (2007) 142-147, aldaar 145.

24

Agenda-setting

In 1972 werd in het dorpje Chapel Hill in de Amerikaanse staat North Caro-lina onderzoek gedaan naar de relatie tussen wat een groep zwevende kiezers belangrijke onderwerpen vond, en welke onderwerpen in de media vaak werden behandeld.99 De onderzoekers, Maxwell McCombs en Donald Shaw, kwamen tot de volgende conclusie: “Those aspects of public affairs that are prominent in the news become prominent among the public”.100 Hoe meer aandacht in de media aan een bepaald onderwerp, hoe belangrijker dat door het publiek wordt gevon-den (zie Figuur 5).101 Sindsdien is dit eerste agenda-setting onderzoek in talloze studies wereldwijd gerepliceerd en verder ontwikkeld.102

De meeste van agenda-setting studies hebben plaatsgevonden in het land waar de term werd geïntroduceerd: de Verenigde Staten. Rond de presidents-verkiezingen van 1972 werd het Chapel-Hillonderzoek uitgebreid overgedaan, nu in het dorpje Charlotte, North Carolina. Om de methodologische bezwaren van het Chapel-Hillonderzoek te ondervangen werd ditmaal geen selecte steek-proef genomen, maar een onder àlle stemgerechtigden, en werd het onderzoek gedurende de zomer en het najaar driemaal herhaald. De bevindingen lieten zien dat alleen in de laatste maand de media geen bepalende rol hadden in de publieke agenda.103 Bij de presidentsverkiezingen vier jaar later werd er in drie verschillende gemeenschappen onderzoek gedaan, en ook hier was de conclusie dat met name rond de periode van oriëntatie van de kiezers – rond de primaries – de invloed van de media op de publieke agenda het grootst was.104

Het agenda-settingeffect is niet voorbehouden aan verkiezingen – al vormen die wel een ‘natural laboratory for the examination of media effects’ – of aan de VS, aldus McCombs.105 Verdere onderzoeken bewezen dat ook buiten de

99 De Boer en Brennecke, Media en publiek 186-187.

100 Zoals weergegeven in: Maxwell McCombs, ‘A look at Agenda-Setting: past present and future’, Journalism studies 4 (2005) 543-557, aldaar 543.

101 De Boer en Brennecke, Media en publiek 185.

102 McCombs, ‘A look at Agenda-setting’ 543 en Maxwell McCombs, Setting the agenda. The

mass media and public opinion (Polity press: Cambridge 2004) 8.

103 McCombs, Setting the agenda 8-9. 104 Idem 9.

105 Idem 11.

Patterns of news coverage Concerns of the public

MEDIA AGENDA PUBLIC AGENDA

Most prominent

public issues Most importantpublic issues

transfer of issue salience

Figuur 5 Agenda-setting-rol van de

25 verkiezingsperiode dezelfde effecten zijn te ontdekken, net als in andere

geogra-fi sche nationale en regionale gebieden en op andere agenda’s dan de politieke. McCombs: “The phenomenon of agenda-setting [is] a continuous and inadvertent by-product of the mass communication process”.106

Er is in de loop der tijd veel discussie geweest over het agenda-settingon-derzoek. Veel van het eerste onderzoek werd niet nauwkeurig genoeg gevonden, omdat geen rekening werd gehouden met de ‘werkelijkheid’, die ook van invloed is op de publieke opinie.107 Journalisten claimden simpelweg weer te geven wat er speelde in de wereld. Verschillende laboratorium-experimenten, waar bijvoorbeeld sommige proefpersonen wel en andere niet aan verslaggeving over oorlogsvoor-bereidingen werden blootgesteld, bewezen echter een sterke correlatie tussen media- en publieksagenda.108 Ook buiten het laboratorium werd vastgesteld dat de media-aandacht niet één-op-één de werkelijkheid volgt. In een onderzoek rond de Vietnamoorlog bleek de piek in de media-aandacht twee jaar eerder te zijn dan de ‘werkelijke’ piek in de oorlog, die werd afgeleid van representatieve statistieken.109

In de ontwikkeling van het agenda-settingonderzoek zijn volgens McCombs, sinds ‘Chapel Hill’, inmiddels vijf verschillende onderzoeksterreinen te ontdekken. Deze bestaan naast elkaar:

1. basic agenda setting effects 2. attribute agenda setting; 3. psychology of agenda setting; 4. sources of the media agenda; 5. consequences over media effects.110

‘Basic agenda setting effects’ is het traditionele onderzoeksveld dat is ontstaan als voortzetting van de Chapel Hill-studies. Het vergelijkt de aandacht van media voor onderwerpen met wat het publieke aandachtspunt is.111 Het tweede onderzoeksterrein wordt ook wel ‘second stage of agenda-setting’ genoemd. Hierin wordt niet onderzoek gedaan naar de hoeveelheid aandacht voor bepaalde onderwerpen in de media, maar naar hoe die aandacht wordt gegeven. In een artikel wordt namelijk doorgaans niet alleen een issue genoemd, maar worden er ook verschillende karakteristieken toegevoegd aan het artikel, die meer of minder aandacht generen. Hiermee zou niet alleen worden beïnvloed waarover, maar ook hoe het publiek denkt over een object. In de volgende paragraaf wordt

106 Ibidem.

107 De Boer en Brennecke, Media en publiek 190. 108 McCombs, Setting the agenda 17.

109 De Boer en Brennecke, Media en publiek 190-191. 110 McCombs, ‘A look at Agenda-setting’ 544-549. 111 Mcombs Setting the agenda 544.

26

uitgelegd hoe deze tweede fase in verband kan worden gebracht met de theorie van framing.112

De derde, vierde en vijfde onderzoeksvlakken die McCombs heeft gedefi -nieerd gaan respectievelijk over de effecten van agenda-setting op het niveau van individuen (zoals het eerder genoemde laboratorium-experiment), over de bronnen waarop de media haar agenda bepalen en over de consequenties van beïnvloeding van publiek door media.113

Voor de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag (het kwantitatieve onder-zoek naar de onderwerpen op de voorpagina’s van de twee kranten) wordt er aangesloten bij het onderzoeksterrein van ‘basic agenda setting effects’. Het kwalitatieve onderzoek, waarbij de context en de manier waarop de onderwerpen ter sprake worden gebracht wordt beschreven, sluit juist aan bij het tweede onderzoeksveld, ‘attribute agenda setting’. Effecten van de media-agenda op die van het publiek zijn geen onderwerp, net zo min als de bronnen en de werking van agenda-setting op individueel niveau. In het onderzoek wordt alleen gekeken naar de eerste fase van het agenda-setting proces, dat op het niveau van de media plaatsvindt: ‘the most prominent issues in the media’, oftewel de ‘media-agenda’ (zie fi guur 5).

Framing

Agenda-setting gaat uit van effecten door een hogere beschikbaarheid van een onderwerp of de karakteristieken die daaraan worden toegeschreven, waardoor het publiek eerder aan dat onderwerp of die karakteristiek denkt. Framing gaat er daarentegen vanuit dat door het benadrukken van bepaalde kenmerken van een onderwerp de publieke opinie wordt beïnvloed. Lezers gaan het onderwerp hierdoor vanuit die beschrijving (het frame) beoordelen.114

Framing is sinds de introductie van de term in de jaren zeventig115 een veel-gebruikt concept in media-onderzoek, meer dan het broertje agenda-setting.116 Communicatie-wetenschapper David H. Weaver wijt dit aan de dubbelzinnigheid en veelomvattendheid van de term, er is geen eenduidige betekenis. Tegelijkertijd begrijpt men intuïtief wat er bedoeld wordt met een frame.117 In een uitgebreide

112 McCombs, ‘A look at Agenda-setting’ 546-547. 113 Idem 547-549.

114 Scheufele en Tewksbury, ‘Framing, agenda-setting and priming’ 14-15.

115 Volgens Barbie Zelizer werd de term framing geïntroduceerd door Erving Goffman (1974) en Gregory Bateson (1972), in hun theorie dat het gehele publieke leven langs raamwerken was georganiseerd, waardoor individuen de werkelijkheid ontvingen: Zelizer,

Taking journalism seriously 140.

116 David Weaver heeft dit onderzocht in 1976-2005 door te zoeken op de termen in een

Communication-Abstractsdatabase: Weaver, ‘Thoughts on agenda setting, framing and

priming’ 143-144.

117 Stephen D. Reese, ‘The framing project: a bridging model for media research revisited’,

27 wetenschappelijke discussie is wel getracht de term een duidelijke betekenis mee

te geven, maar de meningen over welke dit dan moet zijn lopen zeer uiteen. Sommige onderzoekers, zoals McCombs, vinden framing een voortzetting van setting, en eigenlijk een onderdeel van de ‘second stage of agenda-setting’. In deze tweede fase worden de kenmerken die aan onderwerpen worden toegeschreven in de media onderzocht, en een frame is daarbij niets anders dan een dominant kenmerk, “a pervasive description and characterization of the object”, aldus McCombs.118

Anderen, zoals Bertram Scheufele, zijn het daarmee niet eens.119 Zij vinden dat McCombs en zijn medestanders de psychologische en sociologische wortels van framing negeren. Om de wereld om zich heen te begrijpen en nieuwe informa-tie effi ciënt op te nemen, maken individuen sowieso gebruik van interpretainforma-tieve frameworks.120 Dit geldt ook voor nieuwsmakers. Framing is dan ook noodzakelijk om de complexiteit van een nieuwsonderwerp te verminderen – wat ook nodig is om te voldoen aan de beperkte uitzendtijd of ruimte op de bladzijde, aldus Scheufele en Tewksbury.121

De frameworks in het nieuws worden opgebouwd door het gebruik van symbolen (motto’s, slogans, voorbeelden, metaforen, uitbeeldingen en plaatjes) en ‘reasoning devices’ (oftewel retorische middelen zoals een oorzaak-gevolgcon-structie in de tekst, of een claim op moraliteit).122 Hierin ligt het verschil tussen framing en agenda-setting, volgens Scheufele en medestanders. De tweede fase van het onderzoek van agenda-setting beperkt zich tot ‘karakteristieken’ van onderwerpen, wat overeenkomt met het onderdeel ‘symbolen’ van een frame-work.123 Als deze fase wordt gelijkgesteld aan framing, wordt overgeslagen dat een mediatekst meer is dan een woord of frase, maar ook retorische middelen bevat.124 Het onderzoek naar deze retoriek in een tekst maakten geen deel uit van de theorie van agenda-setting, en dat vormt juist de kern van het onderzoek naar framing. Er wordt vanuit gegaan dat vaste retorische middelen in het nieuws inwerken op het raamwerk van de lezer of kijker, waardoorheen ook nieuwe onderwerpen in het nieuws door de lezer of kijker beoordeeld worden.125

De theorieën agenda-setting en framing worden vaak wel aanvullend gebruikt, omdat er is wel een verband is. Een bepaald retorisch middel, bijvoorbeeld ‘confl ict’, zorgt eerder voor het vormen van een frame bij een individu, als dat

118 McCombs, ‘A look at Agenda-setting’ 548.

119 Scheufele en Tewksbury, ‘Framing, agenda-setting and priming’ 15. Voorbeeld: Scheufele, ‘Framing-effects approach’ 406.

120 Scheufele en Tewksbury, ‘Framing, agenda-setting and priming’ 11-12. 121 Idem 12.

122 Weaver, ‘Thoughts on agenda setting, framing and priming’ 143; William A. Gamson,

Talking Politics (Cambridge University Press: Cambridge, New York en Victoria 1992) 24.

123 Weaver, ‘Thoughts on agenda setting, framing and priming’ 143 124 Scheufele, ‘Framing-effects approach’ 408.

28

middel vaker in de media-agenda is voorgekomen. Andersom, een retorische constructie in een tekst die een lezer nog niet vaak is tegengekomen, zal niet snel van invloed zijn op de mening van dat individu.126

Er worden verschillende soorten frames onderzocht: thematische frames tegenover episodische frames of issue-specifi eke tegenover generieke frames. De thematische/episodische onderverdeling is afkomstig van Shanto Iyengar, waarbij een thematisch frame in tegenstelling tot een episodisch frame het nieuwsonderwerp in een bredere context zet.127 Die keuze kan de mening van lezers over dat nieuwsonderwerp beïnvloeden. Uit een onderzoek van Iyengar, in samenwerking met Adam Simon, rond de Eerste Golfoorlog bleek bijvoorbeeld dat er op de Amerikaanse televisie vooral gebruik werd gemaakt van episo-dische frames. Hierbij werd de gebeurtenis van de dag verslagen, zonder dat daar achtergrondinformatie bij werd gegeven, zoals analyses van de oorzaken, beschrijvingen van soortgelijke gebeurtenissen uit het verleden of informatie over de sociaal-economische situatie van de Iraakse en Koeweitse samenlevingen.128 De episodische berichtgeving had een positieve invloed op de publieke steun voor de Amerikaanse president George Bush sr., die militair ingrijpen in het confl ict nastreefde.129

De tweede onderverdeling is geïntroduceerd door Claes H. De Vreese, gelieerd aan de Amsterdamse School voor Communicatieonderzoek.130 Issue-specifi eke frames zijn alleen geldig voor bepaalde nieuwsevenementen.131 Een recent voor-beeld hiervan is het frame ‘the war on terror’. Generieke frames daarentegen zijn algemeen toepasbaar, soms zelfs door de tijd heen of in verschillende culturele contexten.132 Het confl ict-frame in een tekst is hier een voorbeeld van. Onderzoek naar generieke frames in media maakt het mogelijk vergelijkingen te maken tussen media, landen of periodes.133

In deze scriptie zal dan ook gebruik worden gemaakt van generieke frames, om een vergelijking tussen NRC Handelsblad en De Telegraaf, over een langere periode, te kunnen maken. De hier gebruikte generieke frames zijn afkomstig uit deductief onderzoek van Neumann, Just en Crigler en Semetko en Valkenburg.134

126 Scheufele en Tewksbury, ‘Framing, agenda-setting and priming’ 16.

127 Shanto Iyengar en Adam Simon, ‘News coverage of the Gulf crisis and public opinion. A study of agenda setting, priming and framing’ in: Shanto Iyengar en Richard Reeves ed., Do the media Govern? Politicians, voters, and reporters in America (1997) 248-257, aldaar 250-251.

128 Iyengar en Simon, ‘News coverage of the Gulf crisis’ 254.

In document Economiseren de Nederlandse kranten? (pagina 21-75)