• No results found

Economische en maatschappelijke valorisatie

Onder leiding van Emiel Staring, dsm Innovation Center

De voorzitter heet iedereen welkom en vraagt de aanwezigen om zich kort te introduceren. Het doel van de workshop is om kritische elementen in de maatschappelijke en economische valorisatie naar voren te brengen en hiervoor oplossingen te generen. Deze twee zaken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, want het economisch valoriseren van een product heeft, vanuit commercieel oogpunt, enkel zin als het een maatschappelijke waarde heeft. Economische en maatschappelijke valorisatie is vaak een kritische succesfactor in de ontwikkeling van het onderzoeksgebied. Als er veel aanwas komt in de vorm van wetenschappelijke bevindingen (patenten), maar er geen mogelijkheden bestaan voor de valorisatie ervan, heeft dit een zeer remmende werking op de ontwikkeling van het gebied.

Het onderzoeksgebied regeneratieve geneeskunde (rg) kenmerkt zich door de diversiteit aan organisaties/ personen die er op een of andere wijze bij is betrokken. In het proces van maatschappelijke en economische valorisatie dienen veel actoren met elkaar samen te werken, zoals wetenschappers, clinici, commerciële managers, valorisation officers, toetsingscommissies, subsidieverleners, zorgverzekeraars, overheden en ethische commissies. Deze actoren hebben veelal verschillende achtergronden, verschillende belangen en spreken een ‘andere taal’. Om tot valorisatie komen is het van essentieel belang dat deze personen/organisaties met elkaar samenwerken.

De workshop heeft raakvlakken met workshop  ‘Versterking van de kennisketen’. Besloten wordt om de workshops af te bakenen op het moment van proof-of-principle, wanneer de werkbaarheid van het product is aangetoond, bij voorkeur in een klinische setting. Wanneer het product zijn toegevoegde waarde heeft bewezen, bestaat de volgende stap uit een verdere opschaling/uitbreiding in een competitieve omgeving. Hierbij dient aanvullende financiering te worden gezocht.

De overheid speelt een belangrijke rol in de vroege beginfase, maar wanneer houdt de rol van de overheid op? Met andere woorden, wanneer speelt de overheid geen rol meer in het stimuleren van de valorisatie? Volgens de aanwezigen ligt dit omslagpunt kort na het proof-of-principle. Dat is namelijk het moment dat partijen met een economisch insteek (kleine of middelgrote bedrijven & start-ups) al dan niet besluiten om in te stappen. De startsubsidies van de overheid kan in de vroege fase van valorisatie stimulerend werken, zoals is gebleken bij de initiatieven Technopartner, Biopartner en Sciencepolis. Daarna eindigt de rol van de overheid, want in de fase die hierna komt, daar komen miljoenen bij kijken. Dat is het moment waar venture capitalists in zicht komen. In de praktijk blijkt dat de kosten met een factor tien toenemen als een product op de markt gezet gaat worden (onder andere door marketing). Kortweg zijn er drie soorten financiers te benoemen, die ieder hun eigen rol hebben: de venture capitalists, de grote bedrijven en in toenemende mate de zorgverzekeraars die beginnen in te zien dat ze een verantwoordelijkheid hebben hierin. In de praktijk blijkt dat kleinere bedrijven moeite hebben om risicodragend kapitaal aan te trekken om zich verder te ontwikkelen.

36

Symposium ‘Regeneratieve geneeskunde: een multidisciplinaire benadering’

Assessment (mta) met als doel deze assessment in een eerdere fase te introduceren. Hierop volgt een discussie over de dilemma’s, waarbij de term mta regelmatig wordt gebruikt. In de vs wordt mta heel nadrukkelijk als een middel gebruikt om na te gaan hoe innovatief medisch onderzoek kan bijdragen en hoeverre het aan de criteria voldoet. Er wordt opgemerkt dat in de verschillende fasen van het onderzoek verschillende indicatoren dienen te worden gebruikt, het instrument dient selectief te worden gebruikt. In het bedrijfsleven is dit een veel gebruikt proces: je hanteert verschillende criteria die in diverse fasen van het project een verschillende nadruk kunnen krijgen. De voorzitter vraagt of er redenen zijn waarom bedrijven zich niet in Nederland zouden willen vestigen. Volgens de aanwezige venture capitalist is vestiging van een organisatie in Nederland geen bezwaar mits er geen regels die zijn drempels opwerpen. Als bijvoorbeeld Roemenië een gunstige wet- en regelgeving heeft, dan zullen ze zich eerder daar vestigen.

In toenemende mate wordt er binnen de universiteiten aandacht besteed aan het vastleggen van het intellectuele eigendom en het stimuleren van spin-offs en ondernemerschap. Kleine bedrijven worden bij uitstek geschikt geacht om de valorisatie aan te zwengelen, onder andere door de laagdrempeligheid ten opzichte van grote bedrijven, zoals dsm of Philips. Bijkomend nadeel van samenwerking met grote bedrijven is de regelgeving waar de onderzoeker mee te maken krijgt. Er wordt een voorbeeld gegeven van de University of Cambridge waarbij een actief valorisatiebeleid wordt gevoerd: een onderzoeker krijgt jaarlijks bezoek van een ‘valorisatie team’. Dit beleid deed geen afbreuk aan de kwaliteit van het basale wetenschappelijke onderzoek. Volgens een promovendus van een technische universiteit wordt het nu als leuk ervaren om een bedrijf op te richten, in tegenstelling tot een aantal jaren geleden. Er is dus een duidelijke cultuuromslag merkbaar. Een vertegenwoordiger van een universitair medische centrum (umc) benadrukt dat, hoewel er voldoende aandacht voor valorisatie is, dit geen kerntaak mag zijn van een umc. Men benadrukt dat het, ondanks de merkbare cultuuromslag, nog steeds van belang is dat het ondernemerschap bij onderzoekers wordt gestimuleerd. Een publiek-private samenwerking heeft als bijkomend voordeel dat de partijen kritisch zijn ten opzichte van elkaar. Bedrijven houden academia scherp op resultaten, terwijl academia fungeren als het ‘lange termijn geweten’ voor bedrijven. De universiteiten lopen echter wel het risico dat de wens om tot valorisatie van kennis te komen gaat prevaleren, terwijl hun primaire taak op het uitvoeren van hoge kwaliteit onderzoek en onderwijs ligt.

De deelnemers het met elkaar eens dat de kwaliteit van het onderzoek in Nederland zeer goed tot excellent is, onder andere op het gebied van klinische trials. Nederland op tijd gestart met het onderzoek naar biomaterialen en bevindt ze zich op dit gebied onder de pioniers op wereldformaat. Men zou graag zien dat de knaw onderzoekt hoe het Nederlandse onderzoek internationaal

gepositioneerd is en of ze voldoende is toegerust om een internationaal competitieve positie in te nemen. In het buitenland lijkt veel gaande te zijn, maar volgens een van de aanwezigen blijft daar weinig van over als je verder kijkt dan de top. De huidige positie van Nederland is onder andere te danken aan het feit dat het veld al heel lang leeft. Daarnaast is de kracht van Nederland dat alles dicht bij elkaar ligt, je kunt gebruik maken van elkaars faciliteiten. Anderzijds zijn er weinig clusters in Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de uk. De oprichting van een ‘campus- nl’ zou zeker voordelen hebben, bijvoorbeeld vanwege de aanzuigende werking. Op die wijze kan een blok worden gevormd naar het buitenland, terwijl dit de interne competitie niet in de weg hoeft te staan. In Nederland wordt samenwerking als kracht gezien, terwijl dit, onder andere in de VS, juist als zwakte wordt gezien. De bereidheid tot samenwerking is groot door onder andere de afwezigheid van tenure track in het academische systeem. Men is van mening dat Nederland meer samenwerkingsverbanden aan zou kunnen gaan met buitenlandse instellingen.

Als laatste deel van de workshop vraagt de voorzitter aan de deelnemers wie zich wil wagen aan een uitspraak over welke tijdsbalk langs de regeneratieve geneeskunde en de daadwerkelijke valorisatie ervan kan worden gelegd. Hierop wordt geantwoord dat er geen eenduidig antwoord op deze vraag kan worden gegeven. Er zijn producten die binnen vijf jaar op de markt komen, sommigen binnen twintig jaar en sommigen nooit (in verband met liability). Men verwacht echter dat er over vijf jaar een nieuwe rg therapie is ontwikkeld met de proof-of principle. In ieder geval moet je tussen nu en tien jaar resultaten kunnen laten zien, zeker als je bedrijven en de overheid wil blijven interesseren. De regelgeving werkt als beperkende factor, het kan vaak niet sneller. Als je met een nieuw onderzoek begint, dan ben je zeker vijftien jaar verder voordat het op de markt komt. Als voorbeeld werd de ontdekking van groeifactoren genoemd. Deze groeifactoren werden in de jaren zestig ontdekt, in de jaren tachtig als recombinant gemaakt en pas nu vindt een prospectief gerandomiseerde klinische trial plaats. Dit proces heeft dus veertig jaar geduurd.

38

Symposium ‘Regeneratieve geneeskunde: een multidisciplinaire benadering’