• No results found

2.4 N-depositie en klimaatvariabelen

4.3.3 Ecologische groepen

Voor diverse soorten blijkt sprake van een significant effect van leeftijdscategorie op aan- en afwezigheid dat nader kan worden verklaard uit een respons op toenemende dikte van het ectorganisch humusprofiel. Hierbij kunnen met statistische analyse twee ecologische groepen worden onderscheiden: smele-schapengras-groep en grijs kronkelsteeltje-groep.

Smele-schapengras-groep

Soorten in deze groep nemen significant toe met toenemende dikte van het ectorganisch humusprofiel (L+F+H). Hiertoe behoren bochtige smele (Avenella flexuosa), fijn schapengras (Festuca filiformis), liggend walstro (Galium saxatile) en bronsmos (Pleurozium schreberi) (figuur 4.11). Het betreft soorten die ook in de soortenarme vorm van heischraal grasland voorkomen (Galio-Festucetum, Weeda et al., 2017; ‘grasheide’, Bijlsma et al., 2009a § 3.4.4).

Grijs kronkelsteeltje-groep

Deze groep, die vooralsnog alleen bestaat uit grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus), neemt in presentie significant af bij toenemende dikte van de ectorganische laag (figuur 4.12) en vormt daarmee de tegenhanger van de smele-schapengras-groep. De enige vergelijkbare respons betreft de sterfte van dophei binnen plots met dophei (figuur 4.13): de kans op sterfte neemt af met toenemende dikte van het ectorganisch humusprofiel.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 72 Figuur 4.11: Smele-schapengras-groep. Logistische regressies van aan- en afwezigheid in heideplots op dikte van het ectorganische humusprofiel. Avenella: n=34, p<0.001, pchisq=0.83; Festuca n=12, p=0.06, pchisq=0.11; Galium n=8, p<0.05, pchisq=0.0006; Pleurozium n=17, p<0.001, pchisq=0.21. Toelichting: n aantal plots met aanwezigheid; p-waarden <0.05 wijzen op een significante relatie; waarden van pchisq>0.05 wijzen op een goede fit van het model.

Figure 4.11: Avenella flexuosa-Festuca filiformis-group. Logistic regression of presence/absence in heathland plots on thickness of the ectorganic humus profile (L+F+H-layer). Explanation: n number of plots with presence; p-values <0.05 indicate a significant relationship; pchisq-values >0.05 indicate sufficient model fit.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 73 Figuur 4.12: Campylopus introflexus.

Logistische regressie van aan- en afwezigheid in heideplots op dikte van het ectorganische humusprofiel. n=47, p<0.001, pchisq=0.92. Zie ook onderschrift figuur 4.11.

Figure 4.12: Campylopus introflexus. Logistic regression of presence/absence in heathland plots on thickness of the ectorganic humus profile (L+F+H-layer). See also caption of Figure 4.11.

Figuur 4.13: Bedekkende dode Erica tetralix. Logistische regressies van aan- en afwezigheid in heideplots (met dophei) op dikte van het ectorganische humusprofiel. n=55, p<0.05, pchisq=0.93; Zie verder legenda figuur 4.11.

Figure 4.13: Extensive dead Erica tetralix. Logistic regression of presence/absence in heathland plots (with Erica) on thickness of the ectorganic humus profile (L+F+H-layer). See also caption of Figure 4.11.

4.3.4 Klimaateffecten

Voor diverse soorten blijkt sprake van een significant effect van regio op aan- en afwezigheid. Het ligt voor de hand dat hierbij klimaatvariabelen een rol spelen. Hierbij komen drie variabelen

significant naar voren: maximum juli-temperatuur, minimum februari-temperatuur en jaarneerslag. Zie § 2.4 voor regionale verschillen in deze klimaatvariabelen.

Maximum juli-temperatuur

Zes soorten geven een significante afname in aanwezigheid te zien met toenemende gemiddelde maximumtemperatuur voor de (warmste) maand juli (figuur 4.14): breekblaadje (Campylopus pyriformis), pilzegge (Carex pilulifera), gewoon gaffeltandmos (Dicranum scoparium), dophei (Erica tetralix), fijn schapengras (Festuca filiformis) en liggend walstro (Galium saxatile). Alleen voor pilzegge, gewoon gaffeltandmos en dophei is er sprake van een goed verklarend model (pchisq>>0.05). Geen van deze soorten vertoont een significante relatie met jaarneerslag of neerslagoverschot. De zes soorten komen niet of relatief weinig voor in de regio Zuid ten opzichte van Noord en Midden (zie Bijlage 3.1).

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 74

Figuur 4.14: Soorten met significant negatieve relatie tussen voorkomen en maximumtemperatuur (van de warmste maand) juli. Logistische regressie van aan- en afwezigheid. Campylopus

pyriformis n=12, p<0.01, pchisq=0.03; Carex pilulifera n=58, p<0.001, pchisq=0.55; Dicranum scoparium n=46, p<0.05, pchisq=0.98; Erica tetralix n=55, p<0.05, pchisq=0.90; Festuca filiformis n=12, p<0.05, pchisq=0.06; Galium saxatile n=8, p<0.05, pchisq=0.00. Zie ook onderschrift figuur 4.11.

Figure 4.14: Species with significant negative relationship between presence and maximum temperature of (the warmest month) July. Logistic regression of presence-absence. See also caption of Figure 4.11.

Minimum februari-temperatuur

Twee soorten geven een significante toename in aanwezigheid te zien met toenemende gemiddelde minimumtemperatuur voor de (koudste) maand februari (figuur 4.15): grijs kronkelsteeltje

(Campylopus introflexus) en open rendiermos (Cladonia portentosa). Deze soorten vertonen geen significante relatie met maximumtemperatuur in juli. Beide soorten zijn relatief veel aangetroffen in de regio Zuid ten opzichte van Noord en Midden (zie Bijlage 3.1). In hoeverre hierbij daadwerkelijk sprake is van een klimaateffect zou nader moeten worden onderzocht.

Bronsmos (Pleurozium schreberi) geeft een significante afname te zien met toenemende gemiddelde februari-temperatuur (figuur 4.15). Deze soort is weinig aangetroffen in de onderzochte plots, relatief het meest in de regio’s Noord en Zuid (zie Bijlage 3.1). Gemiddelde jaarneerslag

Bochtige smele (Avenella flexuosa) geeft een significante afname te zien met toenemende gemiddelde jaarneerslag (figuur 4.16). Er is geen significante relatie met neerslagoverschot. Evenals bronsmos, is deze soort relatief het meest aangetroffen in de regio’s Noord en Zuid.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 75

Figuur 4.15: Soorten met significante relatie tussen voorkomen en minimumtemperatuur (van de koudste maand) februari. Logistische regressie van aan- en afwezigheid. Negatief: Campylopus introflexus n=47, p<0.01, pchisq=0.96; Cladonia portentosa n=17, p<0.01, pchisq=0.96. Positief: Pleurozium schreberi n=17, p<0.05, pchisq=0.48. Zie ook onderschrift figuur 4.11.

Figure 4.15: Species with significant relationship between presence and minimum temperature of (the coldest month) Februari. Logistic regression of presence-absence. Negative: Campylopus introflexus and Cladonia portentosa. Positive: Pleurozium schreberi. See also caption of Figure 4.11.

Figuur 4.16: Significante relatie tussen voorkomen van Avenella flexuosa en gemiddelde

jaarneerslag. Logistische regressie van aan- en afwezigheid. n=34, p<0.01, pchisq=0.96. Zie ook onderschrift figuur 4.11.

Figure 4.16: Significant relationship between presence and mean annual precipitation. Logistic regression of presence-absence. Avenella flexuosa. See also caption of Figure 4.11.

4.3.5 Stikstofdepositie

Voor geen van de statistisch analyseerbare soorten is een significante relatie gevonden tussen N- depositie in 2018 (zie §2.4 voor gebruikte bestand) en voorkomen in regio’s, leeftijdscategorieën of aan- en afwezigheid in plots. Mogelijk komt dit doordat bijna alle onderzochte plekken al zeer arm aan soorten zijn geworden, en alleen de verzurings- en ammoniumtolerante vaatplanten zijn overgebleven.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 76