• No results found

Duur bestemmingsplan en projectbesluitprocedures

EEN gemeentelijk

1.4 Versnelling planologische besluitvorming

1.4.1 Duur bestemmingsplan en projectbesluitprocedures

Op basis van de publicatie van enerzijds ontwerpbestemmingsplannen, ontwerp- projectbesluiten / -omgevingsvergunningen en -projectuitvoeringsbesluiten, en anderzijds de (al dan niet gewijzigde) vaststelling van deze planfiguren, kan de duur van het formele deel van de procedure worden gemeten. In het geval van bestemmings- plannen onder de WRO betekent dit de duur tussen het ontwerpbestemmingsplan en het goedkeuringsbesluit door Gedeputeerde Staten. Nu, met de Wro, is het de tijd tussen het ontwerpbesluit en de vaststelling daarvan door de gemeenteraad, of in voorkomende gevallen bij de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmings- plan, het college van B en W.

In figuur 1.3 is een verdeling te zien van alle Wro-bestemmingsplannen (6.228 in totaal) en omgevingsvergunningen / projectbesluiten (1.479 in totaal), waarvoor we beide publicatiedata hadden. De periode is minimaal 6 weken; dit is de termijn dat het ontwerpbestemmingsplan of -projectbesluit / -omgevingsvergunning ter inzage ligt22.

De duur van het bestemmingsplan- en het omgevingsvergunningsproces is bekort ten opzichte van die van het bestemmingsplan onder de WRO. Wel is de gemiddelde duur ten opzichte van de eerste rapportage iets langer. Na de eerste anderhalf jaar was de gemiddelde procestijd voor het bestemmingsplan 19 weken, tegen 12 voor het

Figuur 1.3 6 – 12 13 – 18 19 – 24 25 – 30 Meer dan 30 Weken 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 Aantal Bestemmingsplan Omgevingsvergunning in afwijking van bestemmings- plan / projectbesluit

Van ontwerp tot (gewijzigde) vaststelling

Doorlooptijd bestemmingsplannen en projectbesluitprocedures onder Wro, 2008 – juni 2011

EEN

projectbesluit, hetgeen het gemiddelde op 17 weken bracht (PBL 2010). Inmiddels, ruim een jaar later, zien we dat de gemiddelden naar boven moeten worden bijgesteld. Het bestemmingsplan neemt gemiddeld 20 weken in beslag daar waar de omgevings- vergunning / het projectbesluit 13,5 weken kost. Het totale gemiddelde komt hiermee op ruim 18,5 weken. Dit is nog altijd ruim sneller dan de bestemmingsplanprocedure onder de oude WRO (van 46 weken) (PBL 2010). De hogere gemiddelde procestijden worden veroorzaakt doordat bij onze eerdere meting over 2008-2009 de langere/complexere plannen nog niet konden worden meegenomen.

Wat overigens in deze cijfers niet is meegenomen is dat na (gewijzigde) vaststelling van het bestemmingsplan nog een bekendmakingstermijn van 6 weken geldt om de provincie en/of het Rijk in de gelegenheid te stellen een reactieve aanwijzing te geven. Daarna begint de beroepstermijn. Informeel regelen gemeenten dit overigens door de provincie en de VROM-inspectie twee weken te geven, waarna de gemeente ervan uit mag gaan dat er geen aanwijzing meer komt. Maar formeel kan er in die zes weken eigenlijk nog geen omgevingsvergunning worden afgegeven.

De kortere procesduur van de omgevingsvergunning en het projectbesluit ten opzichte van het bestemmingsplan heeft zeer waarschijnlijk te maken met het feit dat

gemeenten die gebruik maken van deze mogelijkheid de verantwoordelijkheid hebben gelegd bij college van B en W in plaats van de gemeenteraad. Het college van B en W vergadert aanzienlijk vaker dan de gemeenteraad en is soms ook besluitvaardiger omdat de oppositie niet mee beslist. We zagen echter dat niet alle gemeenteraden voelen voor delegatie.

Tot slot is het nog relevant om te kijken naar de snelheid van het projectuitvoerings- besluit. Voor de vijf vastgestelde projectuitvoeringsbesluiten geldt een gemiddelde procesduur tussen ontwerp en vaststelling van 18,4 weken. Spijker (2011: 116) spreekt van een versnelling, maar het is de vraag waar het projectuitvoeringsbesluit dan tegen is afgezet. Het is immers qua tijdsduur vergelijkbaar met het bestemmingplan – zij het dat dan niet het planologisch besluit en de uitvoeringsbesluiten geïntegreerd zijn – en langzamer dan de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Versnelling ten opzichte van de vrijstellingspraktijk?

Met de versnelling van onder andere de bestemmingsplanprocedure is niet automatisch de planologische besluitvorming in zijn totaliteit versneld. Daarvoor moeten we ook kijken naar het verschil met de vrijstellingen onder de WRO. Gemeenten gaven in de eerste rapportage vaak aan dat artikel 19 lid 1 en lid 2 WRO worden gemist, omdat de totstandkoming sneller zou zijn dan het huidige bestemmingsplan en het projectbesluit/ de omgevingsvergunning (zie ook Hendriks 2008). Of dit werkelijk zo is, is moeilijk na te gaan omdat er geen landsdekkend bestand is van de proceduretijd van beide WRO- bevoegdheden. Ook weten we niet precies hoe vaak artikel 19 lid 2 WRO werd

gehanteerd. Wel kunnen we op basis van de wettelijke termijnen een inschatting maken van de verschillen in proceduretijd.

Voor artikel 19 lid 1 WRO geldt, net als bij het bestemmingsplan (Wro) en de omgevings- vergunning in afwijking van het bestemmingsplan, een vaste inzagetermijn van 6 weken. Daarbij geldt voor het projectbesluit en het bestemmingsplan dat hierna

EEN

EEN

binnen maximaal 12 weken een besluit wordt genomen door de gemeenteraad of – in het geval van het projectbesluit – door B en W; bij artikel 19 lid 1 WRO duurde het maximaal 26 weken voordat er een definitieve beslissing werd genomen over

medewerking aan de vrijstelling door B en W of de gemeenteraad. De kans dat artikel 19 lid 1 WRO gemiddeld sneller was dan de feitelijke proceduretijd van 20 weken die wij met behulp van de Staatscourant bij het bestemmingsplan hebben gemeten, en zeker dan de 13,5 weken bij het projectbesluit, is dus klein. Het is veel waarschijnlijker dat de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan (Wro) sneller zijn dan artikel 19 lid 1 WRO.

Bij artikel 19 lid 2 WRO ligt het anders. Ook hier was de minimale termijn voor inzage 6 weken. Daarna volgde een maximale termijn van 8 weken waarbinnen het besluit moest worden genomen, 5 weken korter dan het huidige bestemmingsplanproces en net zo lang als de omgevingsvergunning. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de gemiddelde doorlooptijd van artikel 19 lid 2 WRO sneller was dan die van het huidige bestemmings- plan, maar nauwelijks sneller dan de omgevingsvergunning.

Duur en belang vooroverleg

Vooroverleg bij een bestemmingsplan is verplicht (artikel 3.1.1 Bro)23. Het belang en de

duur van het vooroverleg lijken niet wezenlijk veranderd te zijn door de Wro. Gemeenten die wij spraken zeggen dat ze structureel overleg hebben met de provincie en dat dit niet afwijkt van de situatie onder de WRO. Gemeenten geven aan hier belang aan te hechten omdat het vaak conflicten voorkomt en daarmee zienswijzen, en eventueel zelfs reactieve aanwijzingen, afwendt.

Voor het overleg met de VROM-inspectie komt eenzelfde beeld naar voren. De geïnterviewde gemeenten merken een grote mate van terughoudendheid van de VROM-inspectie wat betreft de ‘bemoeienis’ met hun plannen. De VROM-inspectie geeft zelf aan dat het nog efficiënter kan (VROM-inspectie 2011b). Bijna de helft van de gemeenten stuurt standaard elk bestemmingsplan naar de VROM-inspectie, terwijl deze per brief aan elke gemeente heeft aangegeven in welke gevallen de gemeente wel en in welke gevallen ze niet worden geacht iets op te sturen.

Over de rol van de provincie sinds de nieuwe Wro wisselt het beeld. De overgang van het Streekplan naar de provinciale verordening heeft volgens sommige gemeenten tot meer duidelijkheid vooraf geleid, wat het planproces ten goede is gekomen. Er zijn in

sommige provincies (zoals Limburg, Utrecht en Zeeland) richtlijnen of structureel overleg met ‘accountmanagers’ over wanneer de provincie wel of niet (verder) betrokken hoeft te worden bij het vooroverleg. Andere gemeenten (Amsterdam / Noord-Holland en Grootegast / Groningen) wijzen op het restrictieve karakter van de provinciale verordening. Zij moeten bijvoorbeeld vanwege de vele verboden in de verordening veel vaker een ontheffing bij de provincie aanvragen, of reeds tijdens het vooroverleg gedetailleerde plannen voorleggen.

In Brabant heeft de provincie zich uit de kernen teruggetrokken, maar is de bemoeienis met het ruimtelijk beleid in het buitengebied juist verscherpt. In die provincie wordt momenteel een discussie gevoerd tussen gemeenten en provincie over mogelijke aanpassingen van de verordening.

EEN