wat anders zien. Doe, of je tot alles in staat bent!’... Tusschen haakjes, daar had het
in die tijd veel van weg, weet je... ‘Ik ben er van overtuigd,’ zei Van Cleef, ‘dat je
succes zult hebben en dat je dadelijk wordt toegelaten. Nou, en dan kus je niets,
begrepen? Je bent tot dusverre behandeld als een kaffer en je gedraagt je
dienovereenkomstig. Je wacht niet op een stoel, je gaat dadelijk zitten, smijt je benen
over elkaar en zegt: 't Een of 't ander, wordt de zaak behandeld, ja of nee? Als u het
niet van plan bent, zeg het dan. U hebt me nou drie jaar aan 't lijntje; ik heb geduld
genoeg gehad en voel mezelf in ieder opzicht voor de buitenwereld verantwoord.
Wordt er geprocedeerd, of niet? 't Begint me de keel uit te hangen! (Sla gerust een
keer op de tafel, maar dan hard!) Als ik vandaag geen toezegging krijg, dat eraan
begonnen wordt, zal ik m'n eigen weg gaan. Ik zal zoveel mogelijk ruchtbaarheid
aan de zaak geven. (Ze hebben je immers steeds opgedragen om alles geheim te
houden?) Dan marcheer je naar de deur als een briesende leeuw... Bij mijn gezondheid,
als je niet wordt teruggeroepen!’
Van Cleef was enthousiast. Liep me na tot aan de buitendeur... ‘Doe 't nou zo!
Beloof me, dat je 't precies zo zult doen!’
En ik deed 't zo. Precies volgens de letter. Het was wonderbaarlijk, zo zuiver als
z'n voorspelling uitkwam. Ik stoomde als een wilde locomotief door alle hindernissen
heen, tot ik bij de ouwe heer zelf was. Monseigneur zag nog steeds geen mogelijkheid,
zou de professoren van het Groot-Seminarie nog eens horen... Ik sloeg met m'n vuist
midden op de tafel. Ik wou als een briesende leeuw naar de deur lopen... ‘Hoho, je
moet niet weglopen!’ zei het ouwe baasje en hij zag angstig geel. Hij zou de
professoren nog eens horen - dat was de tweede keer - en dan moest ik over vier
weken maar eens terugkomen, als me dat gelegen kwam... Nee, dat kwam me niet
gelegen, volgende week kwam 't me gelegen! Bons op de tafel... Dat was goed, dat
was goed, dat was heel goed! Volgende week dan maar... 't Klonk zelfs 'n beetje
bibberig. Ik ging weg en hij vergat te zegenen. 't Scheen, dat monseigneur op mij
definitief was uitgezegend.
De week daarop kwam ik terug op dezelfde manier en deed, of ik kind aan huis
was. Monseigneur was erg effen en zei, dat hij bij nader inzien toch maar vergunning
zou geven om de zaak aanhangig te maken. Maar verder wilde hij zich helemaal niet
meer met het geval bemoeien. Goed verstaan? Verder wilde hij er niets meer over
horen... Dus na ruim drie jaar gejudas had Johannes Maria Vlimmen toestemming
om te gaan procederen. Hoera! 't Was 'n zware verlossing...
Maar aanvankelijk leek het 'n echte Pyrrhus-overwinning. Ik moest namelijk
iemand vinden, die de zaak voor me aan 't rollen bracht, en de bisschop dacht, dat
de deken van Dombergen misschien hiervoor de aangewezen persoon was, tenminste
als meneer de deken er iets voor voelde... Die deken was al een ouwe man, van huis
uit 'n boerenjongen hier uit Somme, die steeds een ongegeneerd, vierkant stuk boer
was gebleven, die zo plat sprak, dat de boeren hem soms zelfs niet verstonden, en
die er in 't geheel geen manieren op nahield. Dus nogal een geschikt hoofd, dacht ik,
want je weet, dat er niets ergers bestaat dan een boer, die probeert meneer te spelen.
Ik stuurde de meid naar de pastorie om te vragen, wanneer meneer de deken te
spreken was, maar voordat ze de deur uit was, hing hij al aan de bel. Ik kon dus wel
narekenen, dat hij uit Hagenburg z'n instructies al beet had en het bleek ook al gauw,
van welken aard ze waren. Hij zei niet eens goeiendag, maar stak direct van wal:
‘Wa zumme nàà hebbe? Nee, nee, da gao toch nie! Hoe wilde na da'k daoraon begin?
De meense zouwe zegge: de-n-deken helpt ze d'r aon en d'r aaf!’... Hij bedoelde, dat
hij iemand aan 'n vrouw hielp en weer er af. Ik zei, dat het er volstrekt niet op
aankwam, wat de mensen zouden zeggen... ‘Jonge-jonge, begint er toch nie aon! Da
zal oe zo veul geld kosse, daor hedde gin gedaacht van, hoeveul geld oe da gao kosse!
Zij toch wijzer!’... Ik zei: ‘Goed, laat het wat geld kosten, ik zal het betalen. De zaak
is belangrijk genoeg om er een paar dubbeltjes voor over te hebben’... ‘'n Paor
dubbeltjes, hahaha, 'n paor dubbeltjes! Mar, jonge, da kost zó veul geld, da kun-de
nie betaole!’... ‘Meneer de deken,’ zei ik, ‘vertel u me dan eens, hoeveel het zal
kosten. Ik heb wel wat geld, niet veel, maar toch wel genoeg om een gewone
procedure te voeren, en wat ik te kort zou komen, zou ik wel kunnen lenen’... Toen
stond hij me met open mond aan te staren. Het viel hem blijkbaar lelijk tegen, dat ik
wat geld had. Waarschijnlijk was volgens zijn informaties Vlimmen zo arm als de
mieren, en hij leek wel verontwaardigd, dat ik wat geld durfde te hebben. Nou, veel
was het niet. Ik bezat toen een spaarpotje van 'n twee duizend gulden en bovendien
amortiseerde ik nogal vlot de hypotheek op dit huis... ‘Och nee, m'ne goeie jonge,
da kost veul meer, dan ge denkt!’... Hij bleef zo ijzig doen over dat geld, dat het me
de keel ging uithangen, en opeens flap ik er uit: ‘Dus, meneer de deken, als ik
helemaal geen geld had, zou ik maar naar de hel moeten gaan’... Het effect was
enorm: Roetsj! Hij griste z'n steek van de tafel en stoof zonder nog 'n woord te zeggen
de deur uit.
Daar zat ik weer... En ik voelde hem wel! Hij was gekomen met de opdracht om
de procedure te voorkomen, of in ieder geval tegen te houden. Het wachtwoord was:
remmen en rekken! Daarom vatte hij op de eerste
steen des aanstoots dadelijk vlam en liep kwaad weg. Hij rekende erop, dat ik al een
In document
A. Roothaert, Doctor Vlimmen · dbnl
(pagina 163-166)