• No results found

7. Data-analyse

7.3. Doelstelling 2: verschillen tussen genders

De verschillen tussen genders en de 5 constructen (brongeloofwaardigheid, Psychological Reactance Theory, overtuigingskracht, gepland gedrag en ecologisch profiel) werden nagegaan via independent samples t-testen. Deze test werd gekozen op basis van het model van De Pelsmacker & Van Kenhove (2018b). Het gaat hier immers om twee onafhankelijke steekproeven waarbij de onafhankelijke variabele het geslacht is en de afhankelijke variabele (een van de 5 constructen) interval/ratio geschaald is.

7.3.1. Brongeloofwaardigheid

7.3.1.1. Betrouwbaarheid

Wanneer werd gepeild naar de mate van betrouwbaarheid die de respondenten toekenden aan de bron van de gegeven affiche, scoorden vrouwen (N= 218) een gemiddelde van 7,11 en mannen (N=127) een gemiddelde van 6,64.

N Min Max Mean Std

BRON GELOOFWAARDIGHEIDSSCHAAL - BETROUWBAARHEID

Vrouw 218 3 9 7,11 1,197

Man 127 2 9 6,64 1,491

Tabel 16: (N=345) Gemiddeldes per geslacht: betrouwbaarheid

Vrouwen lijken dus de bron meer te betrouwen dan mannen. Of dit verschil ook statistisch significant is met 95% betrouwbaarheid, werd nagegaan met een independent samples t-test waarbij de onafhankelijke variabele het geslacht is en de afhankelijke variabele het construct betrouwbaarheid. Twee nulhypothesen werden getest. De eerste H0 stelt dat de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor het concept “betrouwbaarheid” bij vrouwen gelijk is aan de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor mannen. De tweede nulhypothese stelt dat het geobserveerde gemiddelde bij vrouwen van 7,11 gelijk is aan het geobserveerde gemiddelde bij mannen van 6,64. De p-waarde van de eerste H0 (Levene’s Test for the equality of variances) is 0,032. Met andere woorden is er 3,2% kans om de eerste H0 ten onrechte te verwerpen. Gezien deze kans kleiner is dan 5% wordt de H0 verworpen. Dit wil zeggen dat de variantie rond het geobserveerde gemiddelde van vrouwen statistisch significant verschillend is aan de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor mannen (equal variances not assumed). Aangezien niet gelijke varianties kunnen worden verondersteld, wordt gekeken naar de output voor het geval er geen equal variances zijn. De p-waarde bedraagt hier 0,003. Gezien de kans om de tweede nulhypothese ten onrechte te verwerpen kleiner is dan 5%, wordt deze verworpen. Het geobserveerde gemiddelde van 6,64 is statistisch significant verschillend van het gemiddelde bij mannen van 7,11 bij 95% zekerheid. Kortom wordt hier bevestigd dat vrouwen de affiche meer betrouwden dan mannen. De output wordt weergegeven in bijlage 8.

7.3.1.2. Expertise

Voorgaande werkwijze werd identiek herhaald voor het concept “expertise”, een subonderdeel van het construct brongeloofwaardigheid. Vrouwen (N=218) leken ook een grotere mate van expertise aan de bron toe te kennen met een gemiddelde van 6,32 dan mannen (N=127) met een gemiddelde van 5,93.

N Min Max Mean Std

BRON GELOOFWAARDIGHEIDSSCHAAL - EXPERTISE

Vrouw 218 1 9 6,32 1,622

Man 127 2 9 5,93 1,733

Tabel 17: (N=345) Gemiddeldes per geslacht: expertise

De independent samples t-test wees uit dat de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor vrouwen gelijk is aan de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor mannen en dit met 95% zekerheid. De tweede nulhypothese kon echter worden verworpen. Er kan worden geconcludeerd dat het geobserveerde gemiddelde bij vrouwen van 6,32 statistisch significant verschillend is van het gemiddelde bij mannen van 5,93 met 95% betrouwbaarheid. Opnieuw kenden vrouwen dus een grotere mate van expertise toe aan de affiche.

7.3.1.3. Waargenomen geloofwaardigheid

Ook voor de waargenomen geloofwaardigheid kan worden geconcludeerd dat de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor vrouwen gelijk is aan het geobserveerde gemiddelde voor mannen. Daarnaast kan ook de conclusie worden gemaakt dat vrouwen statistisch significant hoger scoorden met een gemiddelde van 6,92 dan mannen met een gemiddelde van 6,43 met 95% zekerheid. Vrouwen ervaarden de boodschap als geloofwaardiger dan mannen.

N Min Max Mean Std

BRON GELOOFWAARDIGHEIDSSCHAAL – WAARGENOMEN GELOOFWAARDIGHEID

Vrouw 218 2,67 9 6,92 1,202

Man 127 1 9 6,43 1,448

7.3.2. Gepland gedrag

7.3.2.1. Gepland gedrag: algemeen

Of er statistisch significante verschillen zijn tussen mannen en vrouwen en de intentie om meer duurzame gedragen te stellen, werd via dezelfde procedure nagegaan. Visueel blijkt uit onderstaande tabel dat er een verschil merkbaar is.

N Min Max Mean Std

GEPLAND GEDRAG (ALGEMEEN)

Vrouw 218 1,6 9 4,59 1,030

Man 127 1,20 9 4,09 1,133

Tabel 19: (N=345) Gemiddeldes per geslacht: gepland gedrag (algemeen)

Uit de testen bleek de variantie rond het geobserveerde gemiddelde van vrouwen (N=218, Mean= 4,59) gelijk te zijn aan de variantie rond het geobserveerde gemiddelde van mannen (N=127, Mean= 4,09). Bovendien bleken ook de scores van vrouwen en de scores van mannen statistisch significant te verschillen met 95% zekerheid. Vrouwen zijn in een sterkere mate van plan om duurzame gedragingen te stellen na het zien van de affiche dan mannen.

7.3.2.2. Gepland gedrag: specifiek

Ook het keuze-experiment bleek statistisch significante verschillen te vertonen tussen mannen en vrouwen. Een snel inzicht toonde namelijk dat vrouwen hoger scoorden met een gemiddelde van 5,65 ten opzichte van mannen met een score van 4,89.

N Min Max Mean Std

GEPLAND GEDRAG (SPECIFIEK)

Vrouw 218 1 7 5,65 1,471

Man 127 1 7 4,89 1,818

Tabel 20: (N=345) Gemiddeldes per geslacht: gepland gedrag (specifiek)

Via de Independent Samples T-test werd nagegaan of dit verschil statistisch significant is. Ten eerste bleek de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor vrouwen niet gelijk aan de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor mannen. Vervolgens kon uit de Levene’s Test for Equality of Variances worden afgeleid dat ook de geobserveerde gemiddeldes statistisch significant verschillend zijn tussen beide geslachten.

7.3.3. Psychological Reactance Theory

Voor het concept “Psychological Reactance Theory” werd voorgaande werkwijze herhaald. Vrouwen (N=218) scoorden een gemiddelde van 3,03 versus mannen (N=127) een gemiddelde van 3,57. Dit zou willen zeggen dat mannen een grotere mate van psychologische reactantie ervaren bij het zien van de affiche.

N Min Max Mean Std

PSYCHOLOGICAL REACTANCE THEORY

Vrouw 218 1 7 3,03 1,230

Man 127 1 7 3,57 1,296

Tabel 21: (N=345) Gemiddeldes per geslacht: Psychological Reactance Theory

De test wees uit dat de variantie rond het geobserveerde gemiddelde van vrouwen gelijk is aan de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor mannen. Bovendien bleek ook het geobserveerde gemiddelde van 3,03 statistisch significant verschillend van het gemiddelde bij mannen van 3,57 bij 95% zekerheid. Kortom wordt hier bevestigd dat vrouwen de boodschap als minder bedreigend ervaarden dan mannen.

7.3.4. Overtuigingskracht

Vrouwen leken de affiche minder overtuigend te vinden dan mannen. Vrouwen (N=218) scoorden 4,58 op 7-punts Likertschaal terwijl mannen (N=127) een score weergaven van 4,73. Uit de independent samples t- test bleek dat enerzijds de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor vrouwen gelijk is aan de variantie rond het geobserveerde gemiddelde voor mannen. Bovendien is het geobserveerde gemiddelde van vrouwen niet statistisch significant verschillend van het gemiddelde bij mannen met 95% zekerheid. Vrouwen en mannen ervaren de affiche in een zelfde mate overtuigend.

7.3.5. Ecologisch profiel

Tot slot werd ook nagegaan of vrouwen en mannen een ander ecologisch profiel hebben. Vrouwen (N=218, Mean= 5,12) lijken hoger te scoren dan mannen (N=127, Mean= 4,87).

N Min Max Mean Std

ECOLOGISCH PROFIEL (SAMENGEVOEGD CONSTRUCT)

Vrouw 218 3,00 6,90 5,1211 ,759

Man 127 3,10 6,30 4,8693 ,697

Tabel 22: (N=345) Gemiddeldes per geslacht: ecologisch profiel (samengevoegd construct)

De independent samples t-test toont aan dat het geobserveerde gemiddelde van vrouwen statistisch significant verschillend is van het gemiddelde bij mannen met 95% zekerheid. Dezelfde procedure werd herhaald voor de subconstructen. Ook hier werd geconcludeerd dat vrouwen meer positief staan ten opzichte van duurzaam gedrag, veel belang hechten aan klimaatactie en zijn over het algemeen bezorgder over milieuproblemen dan mannen.

N Min Max Mean Std ATTITUDE TEGENOVER DUURZAAM GEDRAG

Vrouw 218 1,33 7,00 6,0015 1,068

Man 127 1,00 7,00 5,7349 1,101

BEZORGDHEID OVER HET MILIEU

Vrouw 218 2,67 7,00 5,7645 ,907

Man 127 3,00 7,00 5,5591 ,884

ATTITUDE TEGENOVER KLIMAATPROBLEMATIEK

Vrouw 218 1,75 6,75 3,9782 ,905

Man 127 2,00 6,00 3,7028 ,869