• No results found

Overeenkomsten en verschillen

4.1 Doel van het leven

De context van het ontstaan van beide levenskunsten verklaart mede de houding die zij beide innemen ten opzichte van het leven en de wereld. De Stoa wordt de moraal voor slechte tijden genoemd. Deze moraal paste goed bij de toplaag van Romeinen die in de keizertijd een onzeker bestaan kende (Dohmen, 2007, p. 89). Als het straks slecht gaat, omdat het oorlog wordt of omdat Nero langskomt, omdat men armoede lijdt of omdat men ziek wordt en de beste vrienden doodgaan, kan men het beste goed voorbereid zijn. Dan kan men het tenminste verdragen (Dohmen, 2007, p. 89). De stoïcijnse moraal die terug te vinden is bij Marcus Aurelius fungeerde als wapen tegen de menselijke kwetsbaarheid.

Het boeddhisme daarentegen ontstond in een periode van grote bloei, niet alleen filosofisch, maar ook economisch en sociaal. Er was een groot surplus voor mensen om in alle

28

In de afgelopen twee jaar heb ik maandelijks lezingen en cursussen gevolgd bij reisleraren (o.a. Rob Sok, Joachim Freseck, Didi Rowek, Wojtek Tracewski, Sax Camarata, Markus Frohlich, Angelica Tesch, Karol Zslececk), bij Lama Ole Nydahl, bij de 17de H.H. Karmapa, bij Sharmapa en bij Sherab Gyaltsen Rinpoche waarbij ik zelf aantekeningen heb gemaakt. Van deze lezingen zijn geen getranscribeerde teksten voorhanden. Ook heb ik korte lezingen gevolgd bij lokale reisleraren zoals Sander Ossevoort, Marja Jongejan en Michel van Dinteren. Doordat veel kennis van het diamantweg boeddhisme ‘common knowledge’ is, is het moeilijk te achterhalen van wie ik dat heb gehoord en nog moeilijker om dat weer te herleiden naar een oorspronkelijke tekst. Aangezien iedereen toestemming moet krijgen om leraar te worden, lokaal of internationaal, van lama Ole Nydahl, kan men er vanuit gaan dat de doorgegeven kennis de juiste interpretatie van het diamantweg

lagen van de bevolking spiritualiteit te beoefenen en menigeen verliet huis en haard om een zwervend aalmoezeniersbestaan te leiden op zoek naar spirituele groei.

Bij het bestuderen van beide levenskunsten, komt al snel als ogenschijnlijke overeenkomst het belang van de gemeenschap naar voren. In de inleiding op pagina drie stelde ik dat Marcus Aurelius en het diamantweg boeddhisme veel overeen zouden kunnen hebben. Bij nadere analyse blijkt deze oorspronkelijke aanname niet te kloppen.

Het zich in dienst stellen van de gemeenschap houdt bij Marcus Aurelius in dat uiteindelijk de hele gemeenschap inzicht verkrijgt in wat goed en slecht is. Dit houdt in dat onwetendheid wordt opgeheven, en dat men gaat leven volgens de wil van de natuur. Met het zich in dienst stellen van de gemeenschap, doelt Marcus op het goddelijke in de gemeenschap. Er is niets hogers, beters, ultiemers, dan het zich in dienst stellen van de gemeenschap. Op die manier, komt men dichter bij het goddelijke.

Bij het diamantweg boeddhisme houdt het werken voor het welzijn van alle wezens29 in dat zij uiteindelijk allemaal verlichting zullen bereiken. De manier om dat te bereiken is het oplossen van de onwetendheid. Dat deze onwetendheid anders wordt gedefinieerd door beide, wordt in hoofdstuk 4.3 verder uitgelegd.

Bij het diamantweg boeddhisme is de gemeenschap niet het doel. Het doel is

verlichting bereiken. De gemeenschap speelt wel een belangrijke rol, want alles wat men doet, doet men voor het welzijn van alle wezens. Daardoor bereikt men verlichting.

Om de samenhang tussen verlichting en de gemeenschap te verklaren, volgt hieronder de uitleg van de drie instellingen waarmee men verlichting kan bereiken: als een koning, een veerman of een herder. Ook hier geldt net als overal in het boeddhisme dat er geen oordeel wordt geveld over welke manier het beste zou zijn.

De koning wil eerst zelf verlicht worden, zodat hij als heerser het goede voorbeeld kan geven. Zo kan hij zijn onderdanen beter helpen. Hij denkt in de trant van: ‘als ik sterk ben, kan ik nuttig zijn voor iedereen’. De veerman maakt de oversteek samen met zijn passagiers en komen tegelijkertijd aan bij verlichting. Hij denkt zoiets als: ‘we komen allemaal samen aan op de andere oever’. De herder heeft de instelling om zelf als laatste de verlichting te bereiken, omdat hij zijn kudde – de medemens – voor zich uit laat lopen. Hij denkt vooral: ‘wie kan ik nog meer helpen?’ (Nydahl, 2006, p. 53 & 123). Bij alle drie de instellingen,

werkt men voor het welzijn van alle wezens, maar op een verschillende manier. De paradox is, dat de herder als eerste van deze drie houdingen de verlichting bereikt, terwijl hij wenst dat de anderen als eerste verlichting bereiken. Alleen wie verlicht is, kan zich daadwerkelijk helemaal inzetten voor het welzijn van alle wezens, binnen de grenzen van het karma van de betreffende mensen (karma wordt uitgelegd in bijlage I). Tot die tijd moet men het echter wel proberen. Het is niet zo dat een verlicht iemand iedereen om zich heen verlicht kan maken. Een verlicht iemand, die zelf niet meer gebonden is door karma, is wel nog altijd gebonden aan de condities van de omgeving. Zou dat niet zo zijn, dan zou een verlicht iemand, de hele wereld met een vingerknip verlicht kunnen maken. Iedereen heeft zijn eigen strijd naar

verlichting te leveren. Verlichting blijft het doel, ook al ligt er grote nadruk op het welzijn van alle wezens.