• No results found

6. Resultaten van het empirisch onderzoek

6.2 Doel en opbouw van de enquête

Het empirisch onderzoek is zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven in twee vormen uitgevoerd. Enerzijds is een enquête uitgezet, anderzijds zijn interviews afgenomen bij verschillende stakeholders van de audit. Voor de enquête en de interviews is gebruik gemaakt van twee vragenlijsten. Deze vragenlijsten zijn opgenomen in bijlage E en F. De ene vragenlijst is voorgelegd aan de auditors, opdrachtmanagers en de gewesthoofden van ARG AB. De andere vragenlijst is voorgelegd aan de voorzitters van de Raad van Commissarissen, de algemeen directeuren dan wel directievoorzitters en de managers zakelijke relaties van de aangesloten bank. Beide vragenlijsten onderscheiden zich van elkaar met betrekking tot vraag 2. De vragen 1, 3, 4 en 5 zijn voor beide vragenlijsten identiek.

De enquêtes hebben tot doel een aantal variabelen in de zin van kenmerken van de stakeholders in beeld te brengen, te weten de attitude van de stakeholders ten opzichte van de audit, de macht van de stakeholders, de legitimiteit en de urgentie van hun claim en het belang van de stakeholders. In het variabelenschema zoals opgenomen in figuur 6.1 op pagina 46 is één oogopslag te zien welke enquêtevragen welke kenmerken inventariseren. Tevens wordt met behulp van dit schema in herinnering geroepen op welke wijze de inventarisatie van de kenmerken bijdraagt aan het beantwoorden van de centrale vraag van dit onderzoek die gericht is op het bepalen van de mogelijke invloed van de stakeholders op de audit. In het variabelenschema kan dan ook het conceptueel model uit hoofdstuk 2 herkend worden. In het vervolg van deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de inventarisatie van de genoemde kenmerken van de stakeholders zijn beslag heeft gekregen in de enquêtevragen.

Door middel van enquêtevraag 1 is in beeld gebracht welke functie de respondent vervult en over welke ervaring hij beschikt in de huidige of een vergelijkbare functie binnen de Rabobankorganisatie. Zoals in hoofdstuk 2 reeds is aangegeven, is de achterliggende gedachte hiervan dat de verschillende betrokkenen minimaal één jaar ervaring moeten hebben om in de rol van auditor dan wel auditee voldoende "auditervaring" te hebben om op een representatieve manier te kunnen bijdragen aan het onderzoek.

figuur 6.1 variabelenschema

Door middel van vraag 2 van de vragenlijst voor de auditors, opdrachtmanagers en gewesthoofden van ARG AB zijn van deze groep gegevens verzameld over hun perceptie van het doel van de operational audit, de rol van de auditor in de uitvoering van de audit, de stijl van auditen en benodigde vaardigheden van de auditor. In hoofdstuk 4 is het belang aangegeven om deze percepties van de stakeholders in beeld te brengen. Het gaat er hierbij om de perceptie te bepalen over de mate waarin de audit gericht is op continue verbetering dan wel gericht is op het vaststellen van de mate van compliance. Power en Terziovski (2007) hebben in hun onderzoek uitgebreid stilgestaan bij deze verschillende doelstellingen van de audit. De items van vraag 2 zijn dan ook op het onderzoek van Power en Terziovski geënt. Er is gebruik gemaakt van een vijf punt Likert-schaal waarbij het ene uiteinde gelijk staat aan een antwoord in de zin van "geheel niet" en het andere uiteinde aan een antwoord in de zin van "in zeer grote mate". Voor de beantwoording van deze vragen werd de ondervraagden verzocht in te schatten hoe zij de audits uitvoeren.

Door middel van vraag 2 van de vragenlijst voor de voorzitter van de Raad van Commissarissen, de algemeen directeur dan wel directievoorzitter en de manager zakelijke relaties van de aangesloten banken zijn van deze groep eveneens gegevens verzameld over hun perceptie van het doel van de operational audit, de rol van de auditor in de uitvoering van de audit, de stijl van auditen en benodigde vaardigheden van de auditor. Echter, aan deze stakeholders is voor de beantwoording van deze vragen verzocht in te schatten hoe audits volgens hen zouden moeten worden uitgevoerd en hoe audits daadwerkelijk worden uitgevoerd. Voor de items van deze vragenlijst is op dezelfde wijze als hierboven is beschreven geput uit het onderzoek van Power en Terziovski (2007) en ook nu is gebruik gemaakt van genoemde vijf punt Likert-schaal.

Middels de enquêtevragen 3, 4 en 5 zijn van alle stakeholders gegevens verzameld over hun percepties van macht, legitimiteit, urgentie en belang. Om de percepties in beeld te kunnen brengen was het nodig de hiervoor genoemde begrippen te operationaliseren. Macht is het vermogen van personen om anderen hun wil op te leggen. Voor het in beeld brengen van de macht van de stakeholders is aansluiting gezocht bij de door Yukl (1998) benoemde bronnen van macht. Deze bronnen, te weten personal power, position power en political power omvatten veel van de machtsbases zoals deze door anderen zijn benoemd. Deze indeling is voldoende te operationaliseren in enquêtevragen. Volgens Mitchell et al. (1997) gaat het er om te bepalen hoe stakeholders elkaars macht percipiëren. Dit kan vertaald worden naar de vraag of stakeholders percipiëren dat anderen proberen invloed uit te oefenen tijdens de verschillende fasen van het auditproject. Schutz (1958) gaat in zijn heden ten dage nog steeds gebruikte FIRO B questionnaire van hetzelfde uitgangspunt uit. Deze questionnaire beoogt interpersoonlijk gedrag in beeld te brengen, waarbij "control expressed" één van de gedragsdimensies is. Om deze dimensie in beeld te brengen bevat de questionnaire vragen als "I try to influence, take charge, be a dominant person, have people do…". Door Fisher et al. (2001) is aangegeven dat de benaming van de dimensie "control expressed" beter kan worden gewijzigd in "attempted control". Deze term sluit aan op de hierboven genoemde "pogingen om invloed uit te oefenen". Aan de andere kant kan worden gesteld dat bepaalde machtbronnen eenvoudigweg aanwezig zijn, zodat het geen kwestie is van proberen om invloed uit te oefenen, maar simpelweg van het vermogen om invloed uit te oefenen. De verschillende machtsbronnen van Yukl zijn vertaald in de enquêtevragen en als zodanig te herkennen in de verschillende items van vraag 3. Afhankelijk van de machtsbron is aan de stakeholders verzocht aan te geven in hoeverre zij vinden dat andere stakeholders deze machtsbronnen gebruiken dan wel proberen te gebruiken tijdens de audit.

Naast macht is ook legitimiteit van belang. Legitimiteit kan worden omschreven als een algemene perceptie dat bepaalde acties of handelingen wenselijk of juist zijn, gezien vanuit een context van normen en waarden. De vraag of de claim van een stakeholder legitiem is staat gelijk aan de vraag of stakeholders de acties van andere stakeholders valideren. Dit is in de enquête geoperationaliseerd door te vragen of men vindt dat de claim van stakeholders acceptabel is, waarbij deze claim in de enquête is vertaald in het willen uitoefenen van invloed op de audit.

Tot slot is urgentie relevant. Al eerder is aangegeven dat urgentie twee invalshoeken kent. De ene invalshoek gaat uit van de perceptie die stakeholders van elkaar hebben als het gaat om urgentie. In dit geval staat urgentie gelijk aan het hebben van een in de ogen van anderen noodzakelijke claim en dit is dan ook als zodanig geoperationaliseerd in de enquête. Claim is hierbij op dezelfde wijze in de enquête vertaald als in het geval van legitimiteit. De andere invalshoek gaat uit van de perceptie die stakeholders van zichzelf hebben als het gaat om urgentie. Nu staat urgentie gelijk aan het belang van een stakeholder. Friedman en Mason (2004) geven aan dat dit belang af te meten is aan het ondernemen van substantiële acties oftewel de moeite die stakeholders doen om hun "zaak erdoor te krijgen". Voor het operationaliseren van het belang in de enquête is hier dan ook op aangesloten. Er is voor gekozen hier twee items voor op te nemen.

Mitchell et al. (1997, p. 881) geven aan dat de verschillende attributen macht, legitimiteit of urgentie bij een stakeholder hetzij aanwezig, hetzij afwezig zijn (we treat

each attribute as "present or absent"). Echter, ze hebben ook aangegeven dat ze "sweeping assumptions" hebben gemaakt, omdat stakeholders verschillende relatieve

niveaus van elk attribuut kunnen bezitten. In de enquête is dan ook gebruik gemaakt van een vijf punt Likert-schaal om deze relatieve niveaus in beeld te kunnen brengen. In aansluiting op het conceptueel model zijn in de vragen 3, 4 en 5 van de enquête de verschillende fasen van een audit te onderscheiden, te weten de inhoud van de opdracht, de uitvoering van de audit en het auditoordeel. Door deze drie fasen te verwerken in de enquêtevragen kan de mogelijke invloed van de verschillende stakeholders per fase van de audit worden geïnventariseerd. Dit is ingegeven door de aanname dat de verschillende stakeholders per fase van de audit een verschillende invloed kunnen uitoefenen.

6.3 Respons

In totaal is de enquête aan 597 personen verzonden. Er zijn 133 enquêtes geretourneerd. Hiervan zijn 3 enquêtes niet verwerkt omdat de respondenten minder dan een jaar ervaring hadden. Daarnaast is 1 enquête niet bruikbaar gebleken in verband met het feit dat deze incompleet is geretourneerd. Bij twee enquêtes is alleen vraag 1 en 2 ingevuld en deze waren derhalve deels bruikbaar. De totale bruikbare respons komt daarmee op 129. Deze enquêtes zijn als volgt onderverdeeld:

geënquêteerden aantal verzonden aantal

respondenten % retour auditors ARG AB 47 12 25,5% opdrachtmanagers ARG AB 15 4 26,7% gewesthoofden ARG AB 3 0 0% voorzitters RvC/RvT AB 179 37 20,7% directieleden AB 175 47 26,8% leden managementteam AB 178 29 16,3% Totaal 597 129 21,6%

figuur 6.2 responsoverzicht enquête

Opvallend is het feit dat door de gewesthoofden de enquête niet is geretourneerd. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door het feit dat men de verwachting heeft dat, gezien het beperkte aantal, de anonimiteit onvoldoende is gegarandeerd. Verder blijft de respons van de managementteamleden vergeleken met de overige respondentengroepen achter. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door het feit dat managers minder betrokken zijn bij de audit.

6.4 Betrouwbaarheid en validiteit