‘Zij heeft haar vader zelfs nooit gekend....’
‘Ssstt....’
‘Vóór haar geboorte.... een ontzettend drama....’
‘Toch schandelijk om een vrouw in die toestand te laten zitten....’
‘Ja, maar.... haar zuster....’
‘Het kan nog terecht komen, wordt er gezegd....’
‘Zegt de oude mevrouw, bedoel je....’
‘De oude mevrouw is vreemd....’
‘Zij heeft zoveel verdriet gehad....’
‘Volle neef en nicht, nietwaar....’
‘Hereditair belast.... Wat wil je?’
En dan, plotseling, in die valse boosaardige opgewektheid der volwassenen:
‘Speel je prettig, liefje? Heb je al zo'n lekker taartje gehad?’
Ook waren er nare spelletjes. Verstoppertje spelen in het donker van vreemde
huizen was naar. Slofje onder was vies. Ballontrappen was heel naar. Pandverbeuren
ook. Maar zakdoekje-leggen was leuk en trekpotten ook. Ganzeborden ook. Ik-zie,
ik-zie-wat-jij-niet-ziet was misschien het allerleukste. Staart prikken aan een kartonnen
ezel zou wel leuk zijn, als je niet blindgemaakt hoefde te worden. Koekhappen was
mal en plezierig. Aardappellopen ook. Maar het heerlijkst was het bij Meia. Daar
brandden hoge witte kaarsen, wanneer er feest was, daar bloeiden sleutelbloemen
voor de ramen, en daar werden liedjes gezongen bij de piano. Alles verliep er net als
bij grote mensen, alleen zachter, verstilder. Meia's moeder, die zo'n verschrikkelijk
lief gezicht had, luisterde naar je, wanneer je wat te vertellen had, en dan was het
net als bij Oma, dan durfde je eigenlijk alles te zeggen, wat je anders verzweeg. Maar
dat van je vader kon je toch ook niet vragen; grote mensen spanden toch altijd samen
en verraadden je altijd, juist in de ergste dingen. Wanneer Puk-Struk te horen zou
krijgen, dat zij naar ‘je weet wel wie, wiens naam nooit en te nimmer uitgesproken
mocht worden’ gevraagd had, betekende dat het einde van de wereld. Daarna ging
alles in vlammen op.
Op partijtjes moest je altijd op je hoede zijn. De volwassenen stelden je soms de
raarste vragen en briefden dan de antwoorden over aan Puk-Struk. Neen. Wanneer
je niet op de partijtjes werd gevraagd, kon je wel in elkaar schrompelen van schande,
maar werd je wel uitgenodigd, dan was het dikwijls nog erger.
Er waren de partijtjes, waar je altijd gevraagd werd, en die niet naar waren: bij
Meia, bij Anneke - daar kwam altijd een goochelaar -, bij Harry van Kerkhoven.
Overgeslagen werd zij bij Thora, bij Betsie - die niet eens deftig was,
want zij woonde maar in de Keizerstraat -, bij Ruutje en bij Willemientje. Bij haar
thuis werden nooit partijtjes gegeven, bij Gonnie ook niet, bij Klaartje niet en bij
Jootje niet. Jootje was heel anders dan alle andere kinderen; zij had heel lang, heel
zwart krullend haar. Zij droeg altijd een zwart fluwelen jurk met een wit kanten kraag
- net als de kleine Lord - en zij en haar twee broertjes gaven geen partijtjes omdat
hun vader verdronken was in de beek op hun landgoed. Zij had ronde grijze ogen,
die treurig en verwijtend in haar donker geel gezichtje stonden. Het ene kleine meisje
der ingeboren melancholie voelde zich aangetrokken tot dat andere kindje der
plantaardige droefheid. Soms keken zij elkaar vanaf haar schoolbanken aan; zij
glimlachten niet, ook zeiden zij nooit wat tot elkander, zij speelden niet. Haar vreemde
ijle vriendschap ging verder dan dat. Haar grote grauwe ogen namen elkaar plechtig
en peinzend op. Zij begrepen elkaar. Zij behoorden tot eenzelfde wereld, maar welke
die wereld was, hadden zij geen van beiden nog ontdekt.
En toen, op eenmaal, zonder aanleiding of oorzaak - zij was niet jarig en haar
broertjes ook niet - gaf Jootje een partijtje, of liever: een echte partij, die een hele
dag zou duren. Op haar beurt liep Jootje van bank tot bank en haalde brieven te
voorschijn uit haar schooltas. Er waren maar heel weinig enveloppen, hoogstens drie
of vier, alleen voor aardige stille kinderen, en één van die zeldzame brieven werd
bij haar, bij Jopie, tegen de inktpot gezet. Zij behoorde tot de weinige uitverkorenen
voor dit partijtje. Het was een triomf; stralend keek zij rond. Want ook over Jootje
en haar twee broertjes fluisterden de volwassenen, maar anders, o, heel anders klonk
hun gefluister, dan wanneer zij over haar spraken of over Klaartje van Smit. In dit
grotemensen-gefluister klonk duidelijk een moeilijk verborgen eerbied door, een
jaloezie bijna voor dat eenzaam opgroeiende kleine meisje, opgroeiend in de plechtige
schaduw van zeer oud geboomte.
Er was bij Puk-Struk geen sprake van weigeren geweest; een dusdanige invitatie kón
eenvoudig niet geweigerd worden. Om acht uur 's morgens strooide Puk-Struk al
badzout in het hete water, om tien uur kreeg zij haar mooiste partijjurk aan, een heel
kort jurkje van zacht rose viyella, dat door Aletta zelf met ranken van wilde
duinroosjes was geborduurd. Het kleine meisje genoot. Haar haartjes werden
zorgvuldig geborsteld, voor de eerste maal in haar leven kreeg zij net als Meia een
rose strik in haar haar. Nieuwe lage lakschoenen met pompons - soesahballetjes met
lieve gezichtjes - over rose zijden sokjes, door De Ka en De Kuuk voor deze
gelegenheid gehaakt. Buiten wachtte al vanaf half elf het koetsje met ongeduldig
stampvoetend paard. Jopie kreeg een zakdoek met reukwater mee en een rose
reticuultje, door Johanna gefrivoliteerd. Om tien minuten over half elf werd zij in
het koetsje getild. Zij ging alleen. Voor het eerst van haar leven ook, ging zij als een
volwassene alléén naar een feest. De ouders hadden geen uitnodiging ontvangen.
Dirk klapte met de zweep, het rijtuigje zette zich in beweging, hobbelde over de
ronde keien van de Prins-Mauritslaan, sloeg het Frankenslag in, het huis van Gonnie
voorbij, die lekker niet gevraagd was, dan de Johan van Oldenbarneveldlaan in en
de Oude Scheveningse Weg.
Voor het gesloten smeedijzeren hek van het landgoed ‘Sorghvliet’ hield het koetsje
stil. De boswachter kwam uit zijn huis, vroeg wat aan Dirk. Dit toverland was voor
volwassenen gesloten. Dirk riep terug, dat de jongejuffrouw alleen was. Daarna haar
naam. Het hek draaide toen eindelijk pas heel langzaam en als met tegenzin open.
Breed en statig vergleed de oprijlaan van het oude ‘Sorghvliet’ langs de verrukte
ogen van een achtjarig kind.
Er zijn daden die, zonder dat de persoon van wie de handeling uitgaat zulks vermoedt,
In document
Jo Boer, Kruis of munt · dbnl
(pagina 145-148)