• No results found

Is dat nu het dochtertje van

In document Jo Boer, Kruis of munt · dbnl (pagina 145-148)

‘Zij heeft haar vader zelfs nooit gekend....’

‘Ssstt....’

‘Vóór haar geboorte.... een ontzettend drama....’

‘Toch schandelijk om een vrouw in die toestand te laten zitten....’

‘Ja, maar.... haar zuster....’

‘Het kan nog terecht komen, wordt er gezegd....’

‘Zegt de oude mevrouw, bedoel je....’

‘De oude mevrouw is vreemd....’

‘Zij heeft zoveel verdriet gehad....’

‘Volle neef en nicht, nietwaar....’

‘Hereditair belast.... Wat wil je?’

En dan, plotseling, in die valse boosaardige opgewektheid der volwassenen:

‘Speel je prettig, liefje? Heb je al zo'n lekker taartje gehad?’

Ook waren er nare spelletjes. Verstoppertje spelen in het donker van vreemde

huizen was naar. Slofje onder was vies. Ballontrappen was heel naar. Pandverbeuren

ook. Maar zakdoekje-leggen was leuk en trekpotten ook. Ganzeborden ook. Ik-zie,

ik-zie-wat-jij-niet-ziet was misschien het allerleukste. Staart prikken aan een kartonnen

ezel zou wel leuk zijn, als je niet blindgemaakt hoefde te worden. Koekhappen was

mal en plezierig. Aardappellopen ook. Maar het heerlijkst was het bij Meia. Daar

brandden hoge witte kaarsen, wanneer er feest was, daar bloeiden sleutelbloemen

voor de ramen, en daar werden liedjes gezongen bij de piano. Alles verliep er net als

bij grote mensen, alleen zachter, verstilder. Meia's moeder, die zo'n verschrikkelijk

lief gezicht had, luisterde naar je, wanneer je wat te vertellen had, en dan was het

net als bij Oma, dan durfde je eigenlijk alles te zeggen, wat je anders verzweeg. Maar

dat van je vader kon je toch ook niet vragen; grote mensen spanden toch altijd samen

en verraadden je altijd, juist in de ergste dingen. Wanneer Puk-Struk te horen zou

krijgen, dat zij naar ‘je weet wel wie, wiens naam nooit en te nimmer uitgesproken

mocht worden’ gevraagd had, betekende dat het einde van de wereld. Daarna ging

alles in vlammen op.

Op partijtjes moest je altijd op je hoede zijn. De volwassenen stelden je soms de

raarste vragen en briefden dan de antwoorden over aan Puk-Struk. Neen. Wanneer

je niet op de partijtjes werd gevraagd, kon je wel in elkaar schrompelen van schande,

maar werd je wel uitgenodigd, dan was het dikwijls nog erger.

Er waren de partijtjes, waar je altijd gevraagd werd, en die niet naar waren: bij

Meia, bij Anneke - daar kwam altijd een goochelaar -, bij Harry van Kerkhoven.

Overgeslagen werd zij bij Thora, bij Betsie - die niet eens deftig was,

want zij woonde maar in de Keizerstraat -, bij Ruutje en bij Willemientje. Bij haar

thuis werden nooit partijtjes gegeven, bij Gonnie ook niet, bij Klaartje niet en bij

Jootje niet. Jootje was heel anders dan alle andere kinderen; zij had heel lang, heel

zwart krullend haar. Zij droeg altijd een zwart fluwelen jurk met een wit kanten kraag

- net als de kleine Lord - en zij en haar twee broertjes gaven geen partijtjes omdat

hun vader verdronken was in de beek op hun landgoed. Zij had ronde grijze ogen,

die treurig en verwijtend in haar donker geel gezichtje stonden. Het ene kleine meisje

der ingeboren melancholie voelde zich aangetrokken tot dat andere kindje der

plantaardige droefheid. Soms keken zij elkaar vanaf haar schoolbanken aan; zij

glimlachten niet, ook zeiden zij nooit wat tot elkander, zij speelden niet. Haar vreemde

ijle vriendschap ging verder dan dat. Haar grote grauwe ogen namen elkaar plechtig

en peinzend op. Zij begrepen elkaar. Zij behoorden tot eenzelfde wereld, maar welke

die wereld was, hadden zij geen van beiden nog ontdekt.

En toen, op eenmaal, zonder aanleiding of oorzaak - zij was niet jarig en haar

broertjes ook niet - gaf Jootje een partijtje, of liever: een echte partij, die een hele

dag zou duren. Op haar beurt liep Jootje van bank tot bank en haalde brieven te

voorschijn uit haar schooltas. Er waren maar heel weinig enveloppen, hoogstens drie

of vier, alleen voor aardige stille kinderen, en één van die zeldzame brieven werd

bij haar, bij Jopie, tegen de inktpot gezet. Zij behoorde tot de weinige uitverkorenen

voor dit partijtje. Het was een triomf; stralend keek zij rond. Want ook over Jootje

en haar twee broertjes fluisterden de volwassenen, maar anders, o, heel anders klonk

hun gefluister, dan wanneer zij over haar spraken of over Klaartje van Smit. In dit

grotemensen-gefluister klonk duidelijk een moeilijk verborgen eerbied door, een

jaloezie bijna voor dat eenzaam opgroeiende kleine meisje, opgroeiend in de plechtige

schaduw van zeer oud geboomte.

Er was bij Puk-Struk geen sprake van weigeren geweest; een dusdanige invitatie kón

eenvoudig niet geweigerd worden. Om acht uur 's morgens strooide Puk-Struk al

badzout in het hete water, om tien uur kreeg zij haar mooiste partijjurk aan, een heel

kort jurkje van zacht rose viyella, dat door Aletta zelf met ranken van wilde

duinroosjes was geborduurd. Het kleine meisje genoot. Haar haartjes werden

zorgvuldig geborsteld, voor de eerste maal in haar leven kreeg zij net als Meia een

rose strik in haar haar. Nieuwe lage lakschoenen met pompons - soesahballetjes met

lieve gezichtjes - over rose zijden sokjes, door De Ka en De Kuuk voor deze

gelegenheid gehaakt. Buiten wachtte al vanaf half elf het koetsje met ongeduldig

stampvoetend paard. Jopie kreeg een zakdoek met reukwater mee en een rose

reticuultje, door Johanna gefrivoliteerd. Om tien minuten over half elf werd zij in

het koetsje getild. Zij ging alleen. Voor het eerst van haar leven ook, ging zij als een

volwassene alléén naar een feest. De ouders hadden geen uitnodiging ontvangen.

Dirk klapte met de zweep, het rijtuigje zette zich in beweging, hobbelde over de

ronde keien van de Prins-Mauritslaan, sloeg het Frankenslag in, het huis van Gonnie

voorbij, die lekker niet gevraagd was, dan de Johan van Oldenbarneveldlaan in en

de Oude Scheveningse Weg.

Voor het gesloten smeedijzeren hek van het landgoed ‘Sorghvliet’ hield het koetsje

stil. De boswachter kwam uit zijn huis, vroeg wat aan Dirk. Dit toverland was voor

volwassenen gesloten. Dirk riep terug, dat de jongejuffrouw alleen was. Daarna haar

naam. Het hek draaide toen eindelijk pas heel langzaam en als met tegenzin open.

Breed en statig vergleed de oprijlaan van het oude ‘Sorghvliet’ langs de verrukte

ogen van een achtjarig kind.

Er zijn daden die, zonder dat de persoon van wie de handeling uitgaat zulks vermoedt,

In document Jo Boer, Kruis of munt · dbnl (pagina 145-148)